is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Site Rysselendemolen
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Rysselendemolen
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Rysselendemolen
Deze vaststelling was geldig van tot
De Rijsselendemolen is een bakstenen bergmolen met de functie van korenwindmolen.
Een oorspronkelijke houten staakmolen werd op deze plaats opgericht in 1767 door Frans David. Het octrooi werd verkregen op 3 december 1766, voor de uitbating van een oliemolen. Het stuk grond was eigendom van de kapelanij van Onze-lieve-Vrouw te Ardooie ("cappelrye van Hardoye"). De molen met strategische ligging op het kruispunt van twee belangrijke wegen, wordt vermeld in het landboek van 1778 als "het Stampcot". Op de Ferrariskaart (1770-1778), het landboek van Ardooie (1778) en het primitief kadasterplan (1817) wordt de staakmolen weergegeven met ten oosten twee parallelle volumes: noordelijke molenaarswoning en zuidelijk landgebouw. Op de oliewindmolen werd Frans David in 1799 opgevolgd door zijn zoon Joseph en in 1808 door zijn kleinzoon Joannes.
In 1855 werd de staakmolen door Joannes David afgebroken en werd op dezelfde plaats - zoals een dateringsteen boven de ingang aangeeft - een bakstenen bergmolen opgericht. Bij het kadaster werd de bouw pas geregistreerd in 1862, ten oosten was ook een stalletje opgericht. Bij de bouw van de nieuwe molen werden niet alleen de oude bakstenen teerlingen waarop de kruisplaten en de steekbanden van de standaardmolen rustte, in de molenberg (of belt) geïntegreerd, maar ook onderdelen van de oude molen werden daarbij maximaal gerecupereerd. Zo werden een aantal balken tot zolderbalken verwerkt. De molen zelf werd opgetrokken in rode baksteen (21 x 10 x 5 cm / 10 lagen = 65 cm). De baksteenmuren waren op belthoogte 54 cm en aan de top 43 cm dik. De binnendiameter bedroeg op belthoogte 7,25 m en aan de top 4,24, waardoor de molenromp conisch werd. Een zetelkap dekte de kapzolder af. De houten molenroeden hadden een uitgestrektheid of vlucht van 24 meter.
In tegenstelling met de oude standaardmolen met torenkot werd de nieuwe bergmolen uitgerust om naast het olieslaan ook graan te malen. De molen telde dan ook van meet af aan vijf niveaus: een oliekelder, een oliezolder, een maalzolder, een steenzolder en een kapzolder. De oliekelder in de belt was aan de oostzijde toegankelijk via een dubbele poort. Tot de uitrusting van de bovenliggende oliezolder maakte alvast één kollergang deel uit van de uitrusting van de olieslagerij. De steenzolder was uitgerust met twee maalstoelen.
De nieuwe olie- en korenwindmolen werd door Joannes David gerund tot 1877. Daarna werd de molen verpacht. Zelf verhuisde hij samen met zijn echtgenote Sophie Declercq naar Pittem. Omdat het echtpaar kinderloos was, kwam de molen in 1887, na het overlijden van Joannes David, in handen van de Pittemse rentenier Edward Veys-David. De weduwe David behield evenwel het vruchtgebruik. Intussen werd de molen verder verpacht, onder andere aan Camille Van Hollebeke en Clement Dejonckheere.
In de daaropvolgende jaren, meer bepaald tussen 1889 en 1909, werden door de molenbouwers Jules Coussée (1840-1916) en Emile Coussée (1868-1935) uit Meulebeke diverse herstellingen uitgevoerd. Uit hun werkboek blijkt dat er regelmatig diende gewerkt te worden aan het wiekenkruis. Vaak moest een borst (‘pestel’) of een roe-einde (‘hende’) vervangen worden. Daar deze toen van hout werden gemaakt, deden zich veel breuken voor.
Na het overlijden van Edward Veys in 1915 deden de weduwe en kinderen in 1920 afstand van de olie- en korenmolen ten voordele van Jules Veys-Mulle, die koster was in Pittem. In 1923 werd de oliekelder aan de westzijde van een tweede toegang voorzien. Naast beide poorten stak een bakstenen trap naar het kruipad bovenop de belt.
In 1926 verkocht Jules Veys de molen aan Hendrik Van Brabant, die reeds twee jaar pachter-molenaar was. Met deze verkoop brak voor de Rysselendemolen een nieuwe bloeiperiode aan. Achterhaald door de economische ontwikkelingen trad met zijn zoon Michel Van Brabant en diens schoonbroer Roger Monteyne echter de laatste generatie beroepsmolenaars aan. Volgens een foto uit 1945 was de molenromp bij hun aantreden nog onbeschilderd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vermaalden zij niet alleen allerlei graangewassen maar ook peper. Op het einde van de oorlog, in 1944, werd de buitenroede van het gevlucht verdekkerd. De binnenroede behield zijn traditionele windplanken. Toen deze echter in 1954 brak, werd ze uitgehaald en niet meer vervangen. In één van de daaropvolgende jaren brak ook één van de lange schoren. Omstreeks 1966 bestond de moleninrichting nog uit drie koppels maalstenen, waarvan twee op de steenzolder en één op de meelzolder, die mechanisch werd aangedreven. Verder was er een builmolen en een haverpletter aanwezig. Van een kollergang was geen sprake meer. De plet- of kantstenen waren wel nog aanwezig. De molen bleef draaien tot 1969, zij het met slechts één roede en zonder zeilen. Daarna werd de molen ontdaan van zijn maaluitrusting en verkocht aan de Kuurnse keramiekkunstenaar Paul De Knock. De andere gebouwen die tot het molenbedrijf behoorden, kregen een andere eigenaar. Door Paul De Knock werd de molen in de beginjaren 1970 van een nieuwe kapbedekking en nieuwe deuren en vensters voorzien en als woning en atelier ingericht. Vermoedelijk ging het oorspronkelijk schrijnwerk met metalen roedeverdeling in de rondbogige vensteropeningen daarbij verloren. Aan de staartzijde werd de molenkap in 1971 van een balkon voorzien. De overgebleven buitenroede takelde evenwel verder af. Omstreeks 1984 beschikte de roede over geen hekwerk meer. Op het einde van de jaren 1990 bleef nog amper een stompje over. Op het molenerf liet Paul De Knock met recuperatiemateriaal twee bijgebouwen optrekken: een houten poortgebouwtje uit 1732 en een uit Hondschote overgebrachte wagenschuur uit 1742. Met de verbreding in 1984 van de Pittemseweg tot een vierstrokenweg werden het 18de-eeuwse langgevelhuis van de molenaar en landgebouw echter gesloopt. Op de plaats van het landgebouw werd een nieuwe woning gebouwd. Vanaf de jaren 1980 werden ten zuiden en ten westen van de molen in de voorheen onbebouwde agrarische omgeving een bedrijventerrein ingeplant.
In 1993 werd de stenen molen beschermd als monument. Drie jaar later werd de windmolen verkocht aan Paul Van Gierdegom met de bedoeling de molen weer operationeel te maken. In 1996-1997 werd de voormalige kunstenaarswoning op de beltverdieping ingericht als brasserie naar een ontwerp van architect Luc Deburggraeve uit Woumen, en werd de zuidelijke parking aangelegd. Tussen 1999 en 2001 werden onder leiding van dezelfde architect de restauratie van de molen gestart. In een eerste fase werd door molenbouwer Roland Wieme de molenkuip gerestaureerd en een nieuwe kap en een nieuw gevlucht voorzien. Tussen 2012 en 2014 volgde naar een ontwerp van het Nieuwpoortse erfgoedbureau Monument in Ontwikkeling bvba een tweede fase in de maalvaardige molenrestauratie. Door Aquastra werd de molenkuip afgewerkt en werden binnenin kinderbalken geplaatst voor de nieuwe zolderingen. Voor de nieuwe molenuitrusting werd beroep gedaan op molenbouwer Eric Vanleene. Tot slot werd de molenbelt en toegang tot de molen langs de Brugsebaan heraangelegd door Calleeuw-Blieck. Daarbij werd ook het terras rond de molen verdicht en een kruipad rond de molen aangelegd. Op zaterdag 17 mei 2014 werd de Rysselendemolen officieel ingehuldigd. In 2017 veranderde molen opnieuw van eigenaar.
De molensite bestaat uit een molen en losstaande gebouwen rondom een heraangelegd verhard erf, afgescheiden van de straat door een beukenhaag en van de zuidelijke parking door een houten afsluiting. De molen ligt aan de straatzijde, op de hoek van twee belangrijke verbindingswegen, en betreft een bakstenen bovenkruier van het type beltmolen of bergmolen. De molen wordt gekenmerkt door een conische molenromp in rode baksteenbouw, thans witgekalkt, onder een vernieuwde gebroken zetelkap met rechte voorwand en windveren. Geïmpregneerde eiken schaliën dekken de molenkap af. Aan de kruizijde zijn een balkonnetje en een fraai uitgewerkte makelaar met windvaan voorzien, aan de windzijde een beplanking met opschrift: "RIJSSELENDEMOLEN/ 1766 2000".
De molen telt vijf niveaus, waarvan een verdieping in de belt is geïntegreerd. Op deze gelijkvloerse of beltverdieping stak de oliekelder, die omstreeks 1970 tot kunstenaarswoning en omstreeks 1996 tot restaurant werd uitgebreid en verbouwd. Enkel in het noordoosten is de aarden belt nog deels bewaard. Net als op de eerste verdieping (of beltzolder) zijn de rondboogopeningen op dit niveau voorzien van een druiplijst, dit in tegenstelling met de andere verdiepingen.
De eerste verdieping of beltzolder staat via twee poorten in verbinding met het terras dat boven de voormalige oliekelder werd aangebracht. De hoofdtoegang aan de westzijde is voorzien van een keperboogvormige bakstenen omlijsting met een natuurstenen sluitsteen (hoofdje) en daarboven een jaartalsteen met inscriptie "1855". Vier rondboogvensters met druiplijst en lichte afzaat in respectievelijk het noordoosten, het zuidoosten, het zuidwesten en het noordwesten zorgen voor het nodige licht. Zoals de hoogte van de verdieping aangeeft was deze oorspronkelijk ingericht als olieslagerij. Ze stond dan ook in nauwe relatie met de oliekelder. Vanuit deze kelder steekt als verbinding nog steeds een houten steektrap met kwartdraai, die met een valluik wordt afgesloten. Van de oliemolen zijn enkel nog de twee kant- of pletstenen van de kollergang bewaard die in de oostelijke buitenmuur van de beltverdieping zijn ingemetseld. Momenteel maakt de beltzolder deel uit van de korenmaalderij. Aan de noordzijde staat een maaltafel met tabaksmolen die door een elektromotor wordt aangedreven. Aan dezelfde zijde staat op dezelfde maaltafel een eveneens elektrisch aangedreven haverpletter. In het noordoosten bevindt zich een goot om de geplette haver uit de haverpletter op de tweede verdieping (of maalzolder) op te vangen en op te zakken. Centraal in de ruimte hangt aan de zoldering van de beltzolder een graanbuilmolen. Onder de buil steken vier goten om de bloem op te zakken. Om de builmolen voor de molenaar beter toegankelijk te maken is de buil omgeven met een hangende steiger, die bereikbaar is met een houten ladder. Aan de zuidzijde geeft een scheluwe houten trap toegang tot de maalzolder.
De tweede verdieping of maalzolder is hoofdzakelijk ingevuld met twee meelgoten om het op de steenzolder door de twee koppels maalstenen vermalen graan op te vangen en op te zakken. Aan de oostzijde van de maalzolder staat een metalen haverpletter die met windkracht wordt aangedreven. Het aandrijfsysteem bestaat onder meer uit twee drijfriemen en een korte en lange metalen overbrengingsas met inhakende metalen kamwielen. Ter hoogte van de steenzolder (of derde verdieping) staat de lange transmissieas door middel van een drijfriem in relatie met de koning. Opnieuw zorgen vier rondboogvensters (zonder druiplijst) voor het vereiste licht. Omwille van de stevigheid van de bakstenen molenromp steken ze geschrankt ten opzichte van de eerste verdieping in het noorden, het oosten, het zuiden en het westen.
De derde verdieping, die met een rechte steektrap bereikbaar is, is opnieuw ingericht als steenzolder. Zoals oorspronkelijk bestaat de uitrusting uit twee maalstoelen, die behalve uit een koppel molenstenen (loper en ligger) onder meer ook uit een steenkist, een graanbak, een graanschuif, een graanberrie, een schudbak, een graanstok en een zakkenbank bestaat. Een verplaatsbare galg met steenbeugels laat toe om de loper op te lichten en om te draaien. Met het nieuwe lichtwerk, dat onder andere uit een pasbalk, een ezel, een pasblok, een taatspot, een lichtboom en een lichtijzer bestaat, wordt het mogelijk om de afstand tussen de loper en de ligger te regelen. Boven de maalstoelen bevindt zich een drijfwerk, dat in hoofdzaak bestaat uit een spoor- of sterwiel waarin twee kamwielen kunnen inhaken. De staakijzers waarop deze kamwielen zijn bevestigd, drijven op hun beurt de lopers aan. Het nog aanwezige oude luiwerk was evenwel niet meer recupereerbaar. In functie van het luien werd bijgevolg een nieuwe luias met luistoel, een luiwiel (dat kan inhaken in het spoorwiel), klauwwiel met klauwreep, een wip en een luireep met kettingen geplaatst. Om de zakken graan en meel in de molen gemakkelijk te kunnen verhandelen steekt op alle niveaus in de plankenvloer een met valluiken af te sluiten luigat. De roodboogvensters (zonder druiplijst) steken op deze zolder opnieuw geschrankt zodat ze op een verticale lijn zitten met de vensters op de eerste verdieping.
De kapzolder vormt de vierde en laatste verdieping en wordt vanuit de steenzolder ontsloten met een derde steektrap. Op de koning steekt een bovenbonkelaar (of kroonwiel) die ter aandrijving van de molenuitrusting inhaaks in het vangwiel rond de molenas. Op de askop op de molenas steekt een geklinknageld ijzeren wiekenkruis van 24 meter. De kap is een gebroken zetelkap met kruirollen. Aan de windzijde vertoont de kap een rechte voorwand en een baard met het opschrift: ‘RIJSSELENDEMOLEN/ 1766 2000’. Aan de kruizijde is de kap voorzien van een balkonnetje en een fraai uitgewerkte makelaar met windvaan. De kapbedekking bestaat uit geïmpregneerde eiken schaliën. De houten staart met het uitwendige kruiwerk hangt mede door middel van korte en lange schoren op aan de korte spruit (of voorbalk) en de lange spruit. In tegenstelling met een grondzeiler gebeurt het kruien vanop de belt (in casu het platte dak van de tot restaurant uitgebreide voormalige oliekelder). Zestien kruipalen geven het kruipad aan.
Ten noordwesten van de molen, aan de zijde van de Pittemsestraat, staat een houten poortgebouwtje onder zadeldakje in Vlaamse pannen, gereconstrueerd met recuperatiematerialen van elders. In de schoorbalkjes boven de deur staat een inscriptie: "1732" en kruisjes. De opgeklampt deurtje met Lodewijk XV-stijlkenmerken, spiegelboog en fraai hang- en sluitwerk is voorzien van een bovenlicht in spitsbogige ruitjes.
Ten zuidwesten van de molen bevindt zich een vakwerkbouwsel, naar verluidt gereconstrueerd met recuperatiematerialen van een ontmantelde wagenschuur uit Hondschoote. De vakwerkbouw, opgebouwd in houten stijl- en regelwerk en voorzien van een ankerbalkgebint, is ingevuld met baksteenmetselwerk. Het afgewolfd schilddak is gedekt met zwarte en rode Vlaamse pannen. De westelijke zijgevel vertoont een houten bebording. De poorten zijn voorzien van oud hang- en sluitwerk. Een balk met inscriptie "1742" steekt boven de vroegere poortinrit, die thans is ingevuld met vakwerk en raampjes.
Ten oosten van de molen en haaks op de Brugsebaan staat een nieuw eenlaags witgekalkt woonhuis onder pannen zadeldak. De westzijde van de molensite is ingenomen door een boomgaard.
Auteurs: Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Pittemsestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Site Rysselendemolen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200647 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.