erfgoedobject

Bedevaartsoord en kapel Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare

bouwkundig element
ID
27415
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/27415

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het bedevaartsoord en de kapel Onze-Lieve-Vrouw Kerselare zijn getuigen van de eeuwenlange Mariadevotie in de streek, opklimmend tot de 15de eeuw. De faam van de kapel en het Mariabeeldje is te danken aan de talrijke mirakels die werden genoteerd vanaf de 15de eeuw. De 16de-eeuwse kapel, gebouwd door de heren van Pamele, werd na de brand van 1961 vervangen door een nieuwe, betonnen kapel naar ontwerp van architect Juliaan Lampens. De huidige kapel bewaart nog het miraculeus beeldje van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare, een gepolychromeerd laatgotisch beeldje uit de eerste helft van 15de eeuw van de Mechelse Sint-Lucasgilde.

Historiek

Eerste kapel, 1460

Volgens de legende werd in 1452 een Mariabeeld dat voorheen toebehoorde aan de pastoor van Volkegem na zijn dood hier opgehangen aan een kerselaar. Een eerste mirakel bij het beeld, dat toen al in een klein kapelletje geplaatst was, vond plaats in 1455. Op 2 juli 1455 wordt er een eerste mis gelezen. Het nog bestaande miraculeus beeldje is een laatgotisch polychroom beeldje van de Mechelse Sint-Lucasgilde.

De eerstesteenlegging van de oudste kapel, ressorterend onder de abdij van Ename, bisdom Kamerijk, op de plaats van de kerselaar vond plaats op 10 juli 1457, inwijding op 3 mei 1460. Van toen af startte ook de traditie om in de meimaand elke dag een mis te lezen. De talrijke mirakelen, toegeschreven aan Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare, werden opgetekend in een Mirakelenboek.

Vergroting kapel, 1570

De kapel werd vergroot in 1570 in opdracht van Jacob van Joigny, baron van Pamele, vermoedelijk als gevolg van een gelofte door zijn vader Joos nadat hij in Egypte door een krokodil aangevallen werd. De gebalsemde krokodil werd later als votiefbeeld in de kapel opgehangen en in 1804 en 1860 vervangen door een houten geschilderde krokodil van beeldhouwer Van Biesbroeck. Bij de vergroting van de kapel bleef de oude kapel goed herkenbaar bewaard als zijkoor.

Circa 1614 werden herstellingswerken uitgevoerd aan de kapel na vernielingen tijdens godsdienstoorlogen. In 1619 werden twee altaren ingewijd. Belangrijke werken werden ook uitgevoerd in 1679. In 1763 maakte zilversmid Van den Hende uit Oudenaarde een zilverschrijn voor het gotische miraculeus beeldje uit de 15de eeuw. Met dit reliekschrijn wordt nu nog na de mis gezegend.

De kapel in de 19de eeuw

Na de Franse Revolutie werd de kapel in 1796 verkocht aan een particulier en in 1831 kwam ze in het bezit van de kerkfabriek van Pamele. De deken van Oudenaarde en de pastoors van Edelare en Volkegem werden benoemd als 'toezichters' van de rekeningen. In de loop van de 19de eeuw werd de kapel voorzien van nieuw meubilair, onder andere een communiebank (1844), een altaar (1864 en 1868), een biechtstoel (1864), een orgel (1873). In 1887 liet de pastoor van Edelare, Jozef Verheyden, de bouwvallig geworden kapel restaureren onder leiding van de Gentse architect August Van Assche. In 1902 kwam er nog een nieuwe preekstoel.

Autowijding

Op initiatief van de pastoor van Edelare, Eerwaarde Heer Lourdault, en burgemeester Jozef Thienpont werd op Hemelvaartsdag 1953 een autowijding georganiseerd. De auto-motowijding van Kerselare is de grootste van het land. Dit jaar vond op 1 mei 2008 voor de 56ste keer de autowijding plaats. De pastoor liet in hetzelfde jaar ook de “lange ommegang” met vijftien arduinen kapelletjes vernieuwen.

Nieuwe, betonnen kapel, 1963-1966

Op 21 februari 1961 werd de kapel door een uitslaande brand totaal vernield. Enkel het befaamde beeldje in zijn reliek kon worden gered. De kerkfabriek van Onze-Lieve-Vrouw van Pamele en pastoor Hye van Pamele beslisten een nieuwe kapel te bouwen in vervanging van de afgebrande kapel en schreven een internationale wedstrijd uit. De jury bestond voornamelijk uit mensen van het Sint-Lucasinstituut.

Het nieuwe ideeëngoed betreffende de naoorlogse moderne kerkarchitectuur in Vlaanderen ontstond in de schoot van het Sint-Lucasinstituut. In 1948 werd onder impuls van de directeur, br. Urbain, het Cenakel opgericht, een 'centrum voor moderne kerkelijke kunst', bestaande uit docenten en oud-studenten van Sint-Lucas, architecten en kunstenaars. Br. Urbain werd als voorzitter van het Cenakel opgevolgd door Rutger Langaskens. Het Cenakel stelde zich tot doel een informatief centrum te zijn voor moderne kerkenbouw, waar een uitwisseling van ideeën plaats vond, nieuwe vormgeving besproken werd, wedstrijden voorbereid en besproken. In de beginperiode van 1959 tot 1966 stond de vormvernieuwing van het kerkgebouw centraal binnen de grenzen van de voorconciliaire liturgische praktijk. In de jaren erna werd vooral aandacht besteed aan de gevolgen van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) voor de kerkbouw, zoals de nieuwe plaats voor het altaar en het verdwijnen van communiebanken en preekstoel. Ook de wedstrijd voor de bedevaartkapel van Kerselare werd aangekondigd en besproken in het Cenakel. Het vijfde jaar Architectuur kreeg van de titularis Langaskens trouwens ook de opdracht een kapel te ontwerpen.

Uit de tien inzendingen werden de ontwerpen van Juliaan Lampens - Rutger Langaskens, van Marc Dessauvage en van Ivan Claeys- Eugeen Vanassche ex aequo geklasseerd en weerhouden. Na een bijkomende studie koos de jury op 14 oktober 1961 het ontwerp van Lampens - Langaskens als winnaar.

De kapel werd uiteindelijk gebouwd in 1963-1966. Juliaan Lampens ontwierp de plans, het bureau van Rutger Langaskens stond in voor de uitvoering en ingenieur Leon Durin voerde de betonconstructie uit. W. Teirlinck trad op als aannemer. Zowel in het concept als in de constructietechniek is de vernieuwende inbreng van Juliaan Lampens duidelijk herkenbaar.

De ontwerper Lampens legde diverse plannen voor aan de opdrachtgever, de kerkfabriek, die zich kritisch opstelde ten opzichte van de vooruitstrevende architectuur van Lampens. Het uiteindelijke bouwplan herleidde de kapel tot een elementaire constructie, rekening houdend met de specifieke vereisten van een bedevaartsoord. Het plan werd door de architecten Langaskens en Lampens voorgelegd aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en op de vergadering van 8 oktober 1964 goedgekeurd.

De werken werden gestart op 14 oktober 1963. Op 30 april 1965 werd de eerste eredienst door pastoor Hye opgedragen in de nog niet volledig afgewerkte kerk. Bij de opening werd een mis, gecomponeerd door Norbert Rouseau, door de dansgroep Hoste uit Gent gedanst.

De kapel van Edelare, opgetrokken uit ruw zichtbeton, speelde in de Belgische architectuurgeschiedenis van de 20ste eeuw, en in het bijzonder in de kerkbouw, een voorname rol. De toepassing in ons land van gewapend beton in de kerkbouw vond reeds plaats tijdens het interbellum. De echte doorbraak van de religieuze betonarchitectuur, meestal in combinatie met baksteen, kwam er na de Tweede Wereldoorlog. De nieuwe constructieve mogelijkheden die het materiaal bood had ook zijn gevolgen voor de vormgeving. Slechts enkele kerken werden volledig van gewapend beton gebouwd. Door het gebruik van de onbewerkte béton brut werd Le Corbusier voorloper van de internationale stroming in de moderne architectuur gekend als brutalisme. Ook architect J. Lampens creëerde een kapel met een sculpturale vorm in brutalisme, opgebouwd uit ter plaatse gestorte verticale betonplaten met een zichtbare structuur van de houten bekisting, waardoor de esthetische eigenschappen van het materiaal ten volle benut werden. De kapel van architect Lampens vormt een uitzonderlijk voorbeeld van zuiver brutalisme in de kerkelijke bouwkunst.

Beschrijving

Het bedevaartsoord van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare in Edelare (Oudenaarde) bevindt zich op de Edelareberg, ten zijde van de gelijknamige straat en Kerzelare, de gewestweg N8, van Oudenaarde naar Geraardsbergen.

Reeds in de 15de eeuw en tot vandaag was de kapel een befaamde bedevaartplaats die bezoekers lokte uit heel Vlaanderen, Limburg en Wallonië. Ten noorden en ten oosten van de oude kapel was dan ook vanouds een kleine concentratie van bebouwing in L-vorm met voornamelijk herbergen.

Ten oosten naast de oude, nu verdwenen kapel staan twee rijen linden, vermoedelijk aangeplant in het begin van de 20ste eeuw en het zogenaamde pomphuisje, een gewit bakstenen gebouwtje in de vorm van een kapel, vroeger met strodak nu met leien, op de achtergevel werd een arduinen statie geplaatst van de "lange ommegang" van 1953.

Ommegang

Op de vroegere bedevaartweide ten noordwesten van de oude kapel is in in het begin van de jaren 1950 in opdracht van pastoor Hye, onder wie de nieuwe kapel gebouwd werd nadat de oude kapel in 1961 was afgebrand, ook de 'kleine ommegang' aangelegd van 'Onze-Lieve-Vrouw van VII Weeën' in rotstaferelen. De cementrustiek is op de eerste statie gesigneerd "Rotswerk/ Tondeleir Oct. en zonen/ Oude-God/ bij Antw.", de tweede statie is gesigneerd "O.T." Bij de bouw van de nieuwe kapel werden enkele statiekapelletjes verplaatst rondom de bedevaartkapel. Op het voorplein, bij de aanvang van het ommegangpad staat een Piëta van graniet op een hoge sokkel vervaardigd door de Gentse beeldhouwer Bert Servaes (1909-1994).

In de maand mei staan op de vroegere plaats van de kapel, naast de lindebomen, allerlei kraampjes voor de bedevaarders opgesteld met religieuze voorwerpen, lekkies en lekkernijen. Deze stonden tot 2005 aan de steenweg, maar om veiligheidsreden worden de kramen nu opgesteld op het binnenterrein voor de kapel.

Exterieur

De nieuwe kapel werd ingeplant op een lager gelegen, uitgegraven terrein van de vroegere bedevaartweide en is toegankelijk via een hellend pad en een trap. Kapel en toegangspaden maken deel uit van één architecturaal concept gevat in een strakke vormgeving. Het geheel, zowel binnen als buiten de kapel, is voorzien van een afwerkingsvloer uitgevoerd in ter plaatse gestort beton volgens een strak functioneel raster met open voegen, ritmisch aangepast aan het noodzakelijke meubilair, eveneens in beton, en in eenheid met het altaar. Ook de muren die de kapel insluiten werden in het ontwerp opgenomen. De noordoost keermuur is opgetrokken uit gestapelde Doorniske steen, afbraakmateriaal van de oude kapel, de zuidwestmuur is gebouwd met veldoven Scheldesteen, beiden zijn afgewerkt met een betonnen boord

De moderne constructie is opgetrokken uit ter plaatse gestort gewapend beton onder een sterk hellend lessenaarsdak dat verder doorgetrokken is in een betonnen schuin oplopende en hoog oprijzende luifel over het voorplein. De grote overstek en de ommuring van het atrium konden de bedevaarders beschutten tegen ongunstige weersomstandigheden. Door gebruik te maken van gewapend beton had de architect nieuwe mogelijkheden en constructieve voordelen om deze grote overspanning te verwezenlijken. De kapel kan gerekend worden tot de architectuurstroming van het brutalisme door het gebruik van ruwe, onbeklede betonplaten met de zichtbare structuur van de houten bekisting, zowel aan de buitenkant als in het interieur. De kapel wordt aan het voorplein afgesloten door een grote beglaasde wand, zodat het altaar ook van buiten af zichtbaar is. De beglaasde wand naar het overluifelde atrium is gericht naar het zuidoosten en de plaats van de vroegere kapel. Het specifieke bouwprogramma vereist voor een bedevaartkapel wordt hier zeer doelmatig opgelost door de gebedsruimte volledig open te werken naar het atrium en het voorplein toe. De blinde zijmuren met de betonnen pivoterende deuren daarentegen vertonen een gesloten karakter. Een dubbele dakstructuur overspant de 18 meter brede kapel. De onderplaat en de bovenplaat worden gescheiden door betonnen dwarsbalken, ertussen is een holle ruimte. Het van het dak afgevoerde water wordt opgevangen in een rechthoekig betonnen waterbekken gevat tussen de gebedsruimte en de offerzaal. Ook aan de andere zijde van de offerzaal of devotiekapel, een volledig beglaasde wand, is een waterpartij aangebracht.

Bij het voorleggen van hun ontwerp aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen omschreven de ontwerpers hun concept als volgt: “Een uitgestippelde omgang, met als eindpunt de kapel op lager peil gelegen. De kapel zelf vormt een groot sanctuarium met opwaartse beweging. Ze is geplaatst midden de gemeenschap, het altaar is zichtbaar door de gelovigen binnen en buiten de kerk, vanuit het atrium en ook van op de esplanade. Het atrium werd zeer streng verwerkt, gedeeltelijk ingegraven, teneinde de inplanting tussen het bestaande plantsoen niet te schaden en het bouwterrein een ruimer uitzicht te geven. De beschutting van het publiek tegen de wind werd hierdoor bevoordeligd. Het wordt overkoepeld door een grote luifel, geheelvormend met de kapel, en tevens dienend als beschutting tegenover de grillige weersomstandigheden. De kapel is opgevat om een grote toeloop van volk, ongeveer vijftienhonderd per dag, te kunnen verwerken gedurende de meimaand, welke een bijzondere vereiste is voor een bedevaartkapel. Ze laat toe buiten de persoonlijke devotie, dat een massale gemeenschap zowel binnen als buiten gezamenlijk de eredienst kunnen opdragen. Het atrium wordt gebouwd met de afbraakstenen (Doornikse steen) van de oude kapel, als aandenken. Materialen aansluitend met het verleden, traditie. De kapel zelf wordt thans opgebouwd in gewapend beton, verwerkt in een geordende bekisting, en glazen wanden: hernieuwing. ... Het atrium wordt gescheiden van de kapel door een openschuivende glaswand. De verkoopruimte voor devote artikelen werd afzonderlijk gehouden van de sacrale ruimten. De zaal voor offerkaarsen en dergelijke werd eveneens totaal afgezonderd, doch in de ruimtemassa opgenomen”.

Interieur

In de bidruimte is de architectuur tot de essentie terug gebracht. De soberheid en helderheid geven uitdrukking aan de vernieuwde liturgische belevenis. Ook hier speelt het esthetische effect van de bouwstijl en de eerlijke toepassing van ruw onbekleed beton, eigen aan het Brutalisme, een belangrijke rol. De bezoeker betreedt de binnenruimte via beglaasde tochtdeuren terzijde achteraan de kapel. Vooraan in de kerk zijn in beide zijmuren eveneens toegangsdeuren aangebracht, het betreft betonnen pivoterende deuren. Het betonnen altaar is opgesteld op een betonnen verhoog halfweg de ruimte, goed zichtbaar voor alle bezoekers en optimaal beantwoordend aan de functionaliteit van een bedevaartkapel. Een vierkante lichtkoker verlicht het altaar. De tabernakelwand is op het linker uiteinde voorzien van een schuin vooruitspringende deel dat nu fungeert als sokkel voor het miraculeuze beeld tijdens de bedevaartmissen preekstoel. Het tabernakel is geplaatst op een zwevende tafel opgehangen aan een betonnen wand. Achter de betonnen tabernakelwand zijn twee parallelle ruimten voorzien, oorspronkelijk een boete of biechtkapel, nu in gebruik als berging, met tegen de muur een rij betonnen knielbanken, en een sacristie, nu ook met een winkeltje voor devote artikelen. De scheidingswanden lopen niet door tot het plafond en laten bovenaan licht inval toe. Het doksaal aan de beglaasde wand is toegankelijk via een draaitrap in een cilindervormige betonnen koker. De oorspronkelijke betonnen zitbanken zijn nog in de kapel aanwezig. De banken waren oorspronkelijke opgesteld volgens een weloverwogen ontwerp in overeenstemming met het patroon van de vloer, maar zijn nu tegen de zijwanden geplaatst. In 1961 kreeg glazenier Maurits Nevens (Hoboken) de opdracht acht nieuwe glasramen te ontwerpen voor de bedevaartkapel met als thema het “Magnificat”. Toen de kapel afbrandde waren al vier glasramen uitgevoerd door het atelier van Herman Mortier. In 1982 tenslotte werden deze vier glasramen opgehangen in de nieuwe kapel voor de glazen wand van het doksaal. De offerzaal, met offerblakers tegen beide wanden, bevindt zich tussen twee waterbassins met een gesloten betonnen wand naar het eerste bassin en een glazen wand naar de achterste waterpartij.

Beeld

Het miraculeus beeldje van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare is nog steeds bewaard en in gebruik voor de zegeningen na de mis in de meimaand. Het gepolychromeerde beeldje is een laatgotisch beeldje uit de eerste helft van 15de eeuw, vermoedelijk rond 1440, van slechts 30 centimeter hoog. Het betreft een zogenaamd poupée de Malines van de Mechelse Sint-Lucasgilde.

Vooraleer het beeldje, in oorsprong een Mariabeeld met Kind, werd opgehangen aan de kerselaar in Edelare stond het in een gevelnis bij de pastoor van Volkegem, Rogier van Brakele. In de tweede helft van de 16de eeuw werd het beeldje volgens de nieuwe trant uit Spanje aangekleed met een mantel, waarvoor het beeldje moest aangepast worden. Op de eerste medailles die geslagen werden wordt een staand Mariafiguur met kind op de arm afgebeeld. Op de latere medailles, na 1559, staat een Maria met mantel zonder Kind.

In 1763 liet kapelaan Jacobus de Hant, de laatste pastoor van Kerselare, een zilveren schrijn smeden in de vorm van een Mariabeeld door de Oudenaardse zilversmid Van den Hende, waarmee na de mis gezegend wordt. Om het beeldje in het schrijn te kunnen passen werd het terug ontmanteld. De reliekhouder is voorzien van vier Oudenaardse merken: de gekroonde A, bril, gekroonde 63 en een meestermerk met heraldische arend. Door een venstertje in het schrijn is het hoofd van het houten beeldje zichtbaar. In 1991 werd het gotische beeldje onderzocht door het Koninklijk Instituut van het Nationaal Kunstpatrimonium.

  • BEKAERT G. 1996: Hedendaagse architectuur in België, Tielt, 138.
  • BERINGS G. 1989: Landschap, geschiedenis en archeologie in het Oudenaardse, Oudenaarde, 53.
  • BIASINO M. & SCHIETTECATTE D. 1974-1975: De kapel van Kerselare nabij Oudenaarde, geschiedenis, nieuwbouw, betekenis, proefschrift Hoger Sint-Lucasinstituut, Gent.
  • CAMPENS A. 2002-2003: Leven en werk van Juliaan Lampens, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent.
  • DE JAEGHER G. 1981: Edelare-Kerselare. Maria toegewijd in vreugd en tegenspoed, Oudenaarde.
  • DE POTTER F. & BROECKAERT J. 1903: Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks VI, deel 1, Gent.
  • DE SCHACHT F. s.d.: Voorbereiding restauratiedossier, historische nota.
  • DEVOS P. 1991: Het bedevaartsoord Kerselare te Edelare, Monumenten en Landschappen in Oudenaarde (3), Oudenaarde, 47-56.
  • DE WOLF K. 2005: Modernistisch architect Juliaan Lampens, "voorliefde voor beton", Tertio 275 18 mei, 11.
  • DUBOIS M. 2003: Lampens, Juliaan, Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, 386.
  • S.N. 1991-1992: Juliaan Lampens 1950-1991, tentoonstelling in kunstcentrum deSingel.
  • S.N. 2008: O.L.Vr. van Kerselare Oudenaarde, meimaand 2008.
  • SOENS P. 1927: Geschiedenis van O. L. Vrouw van Kerselare, Handelingen van den Oudheid- & Geschiedkundige Kring van Audenaerde van zijne Kastelnij en van den Lande tusschen Maercke en Ronne VII.2, 87-167.
  • SWIMBERGHE P. 2001: Onvergankelijk naakt, Knack, weekend 33, 102-107.
  • VAN DER LINDEN R. 1958: Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen. Bijdrage tot de studie van de legenden, de ikonografie, de volksgebruiken, Gent, 76-84.
  • VAN DE PERRE D. 2003: Op de grens van twee werelden, Beeld van het architectuuronderwijs aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974, Gent.
  • VAN DE VOORDE S. 2008: Rijkdom van de Belgische betonarchitectuur, Open Monumentendag Vlaanderen Themateksten 2008.
  • VAN SYNGHEL K. 2005: Een bedevaartsoord, ook voor de architectuur, De Standaard 11-12 juni.
  • VAN OVERSTRAETEN A., DE SMET G. & DE VOS A. 1994: Op bedevaart naar Kerselare, Oudenaarde.

Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DO002327, Bedevaartsoord Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare.
Auteurs: Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Bedevaartsoord en kapel Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/27415 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.