omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Wingevallei en omgeving van de pastorie Sint-Pieters-Rode
Deze bescherming is geldig sinds
Dit gebied is gelegen op het grondgebied van de gemeenten Holsbeek (Sint-Pieters-Rode), Lubbeek en Tielt-Winge in de provincie Vlaams-Brabant. Het gebied wordt in het noorden begrensd door de bebouwing van Nieuwrode en Sint-Pieters-Rode, in het oosten door de N223, in het zuiden door Grotendries en Schoorveldweg en in het Westen door Gellenberg en Schubbeek.
De beekvallei is in het zuiden breed vertakt, verschillende beekjes voegen zich bij de Molenbeek: Gellenbergbeek, Kraaiwinkelbeek en Sassenbeek. Ter hoogte van Gempe stroomt de Winge vanuit het oosten samen met de Molenbeek: vanaf dit punt wordt de beek zowel Molenbeek als Winge genoemd. De beek stroomt verder langs de steile helling van de Bensberg. Deze 'berg' is meer dan 80 meter hoog en loopt in feite door naar de Roeselberg, maar ze werden van elkaar gescheiden door de aanleg van de nieuwe verbindingsweg Sint-Joris-Winge - Aarschot in het begin van de jaren 1970. De beek stroomt af richting Kleerbeek en Horst, de vallei wordt hier aanzienlijk breder en vlakker en wordt ook wel de Hagelandse vallei genoemd. Deze brede vallei is gekend vanwege haar hoge ecologische waarde. De Wingevallei heeft een bijzondere plantenaarderijkskundige betekenis, want langsheen de Winge-Molenbeek treedt een sterke vermenging op van plantensoorten uit respectievelijk de Kempische en Brabantse districten. Verspreid over de vallei komen interessante bos- en graslandvegetaties (blauwgraslandtype) voor. De ondergrond wordt gevormd door diestiaan, afgedekt met afzettingen uit het quartair. De aanzienlijke hoogteverschillen in deze streek zijn afkomstig van Diestiaanheuvels (voor het ontstaan zie 'Diestiaanheuvels in het Hageland'. In het quartair werd er onder invloed van de wind over het hele gebied een laag zandleem/leem afgezet. Onder invloed van water konden deze afzettingen afstromen van de hellingen en de valleien opvullen. In latere periodes kon op lage natte plekken in het landschap een veenlaag ontwikkelen. Momenteel is in het zuiden van de beekvallei nog een smalle strook veen langs de beek aanwezig. Meer naar het noorden toe wordt de afzetting lemig en kleiig, soms sterk gleyig. Op de hellingen langs de beek liggen zandige en zand-lemige bodems met hier en daar een plek met vochtige klei.
Door de slechte landbouwkundige eigenschappen van de bodem vlak langs de beek (zwaar, zeer nat) zijn ze minder geschikt voor de landbouw. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) bestaat het landgebruik in deze smalle strook dan ook uit grasland met een netwerk van perceelsbeplanting. Op de flauwe hellingen naar de hoge gronden liggen voornamelijk akkers en op de hoge toppen en steile hellingen liggen aaneengesloten boscomplexen. Op de flanken van het zacht golvend plateau ter hoogte van de Bensberg werd een aantal steentijdartefacten aangetroffen. De natuurlijke verhevenheid en de nabijheid van de Molenbeek waren belangrijke factoren die de vroegste menselijke aanwezigheid beïnvloed hebben. De meeste bossen waren rond 1870 ontgonnen en omgezet in landbouwgronden. Binnen dit landschap was toen enkel nog bos terug te vinden op de Bensberg en daar werden gronden, zelfs op tamelijk steile hellingen, omgezet in akkers. De landbouw, en meer bepaald de tarweteelt, kende in het derde kwart van de 19de eeuw een grote bloeiperiode in het Hageland. Rond 1877 was deze bloeiperiode voorbij en het land werd weer omgezet in bos. Dit gebeurde ook op de Bensberg waar het bos weer uitbreidde. De graslanden dicht langs de beken bleven tot rond 1900 bestaan, maar werden daarna langzaam stelselmatig beplant met onder andere populieren of konden door gebrek aan onderhoud spontaan verbossen.
Op de zachte plateauhelling ter hoogte van het gehucht Schubbeek werden verspreid meerdere schervenconcentraties uit de late middeleeuwen aangetroffen wat wijst op menselijke activiteit. Er werden ook enkele artefacten uit de ijzertijd aangetroffen. Belangrijker echter is de vondst van talrijke concentraties ijzerslakken en fragmenten verbrand leem die wijzen op een bepaald type metaalovens: aftapovens. Dergelijke ovens waren echter in gebruik sinds de late ijzertijd tot de late middeleeuwen zodat een datering (voorlopig) niet mogelijk is. De ovens zelf lagen vermoedelijk bovenop het plateau en de helling zodat daar nog intacte structuren kunnen verwacht worden. De verzameling metaalslakken kan het resultaat zijn van zuiver lokale metallurgie of in de richting wijzen van een georganiseerde economische activiteit.
In het hele gebied komt bouwkundig erfgoed voor. Voornamelijk in het zuiden en noorden van het landschap liggen een aantal grote hoevecomplexen. Kenmerkend voor de Molenbeekvallei zijn de vele kastelen dicht tegen de beek. Voor de waterbevoorrading van de ringgrachten en de vijvers werd veelal gebruik gemaakt van het water van de beek. In oorsprong waren dit soms mottes. Ook lagen er langs de beek verschillende watermolens waaraan de beek zijn naam verleent. In het uiterste zuiden van het gebied, afdalend naar de Molenbeek, ligt de motte Stakenborg, in oorsprong deel uitmakend van het leengoed Hof ten Hove. Deze motte gaat zeker terug tot de 13de eeuw en werd in leen gehouden door de familie Hove, vanaf de 16de eeuw door de familie Stakenborg. De naam Stakenborg verwijst naar een versterking omringd met palen; mogelijk was de castrale motte inderdaad omgeven door een palenrij. Het is niet na te gaan of de naam van deze familie Stakenborg ontstond bij deze motte, of dat de naam mee verhuisd is vanaf een andere plek. Vlakbij de cirkelvormige motte lagen talrijke greppels en een vijver die gevoed werden door een bron. De bewoning verdween van de motte en ze bleef als verhoging binnen de weilanden liggen. De naam Stakenborg bleef wel bewaard. In 1887 werd de motte deels afgegraven door een boer om de grond te gebruiken voor ophoging van het omringende land, de grachten en de vijver werden dan ook gedempt. In deze periode werden archeologische opgravingen uitgevoerd, waarbij sporen werden aangetroffen die indertijd werden geïnterpreteerd als de funderingen van een oude molen en talrijke artefacten uit de volle en late middeleeuwen. Stakenborg was vermoedelijk de eerste woonkern te Lubbeek; de oorspronkelijke pastorij was hier vlakbij gesitueerd en de belangrijkste invalswegen waren naar hier gericht. De aanwezigheid van deze wegen en van de vallei van de Molenbeek heeft waarschijnlijk de keuze van inplanting van de motte bepaald. Vlakbij de motte, op de zachte helling van de Molenbeek, werden ook bewoningssporen uit de Romeinse periode blootgelegd. Het gaat om de funderingen van twee gebouwen en een lange muur volgens een gemengde bouwtechniek die kenmerkend is voor Gallo-Romeinse gebouwen. Deze gebouwencluster lag op enige afstand van de Romeinse weg Tienen-Elewijt. Momenteel wordt de motte omringd door een zeer nat bos, waar een veelvoud aan grachten en greppels het overtollig water afvoert naar de Molenbeek. Het bos werd vanaf de 19de eeuw aangeplant en bestaat momenteel veelal uit doorgeschoten hakhout en populierenaanplant. De motte is nog goed zichtbaar maar beperkt van omvang: ongeveer 37 meter in doorsnede en 3 meter hoog. Natuurlijke erosie heeft de meeste occupatiesporen uitgewist; er zijn nog enkele grachtsporen zichtbaar langs de noord- en zuidoostkant van de heuvel.
Op de flanken van de vallei in de zuidzijde van het gebied komt divers erfgoed voor. Diep uitgesneden holle wegen, soms onverhard of met kasseien, verbinden de hogere gronden met de beekvallei. Op deze hogere gronden liggen verschillende grote hoevecomplexen die ook op de Ferrariskaart reeds stonden afgebeeld. In het zuiden van dit landschap liggen het Goorbroekhof, Schoonbergenhof en Dievenhof. Het Goorbroekhof werd genoemd naar het gelijknamige gehucht (vanaf de 14de eeuw vermeld). Deze hoeve is een voor het Hageland markant en goed bewaard voorbeeld van een eind 18de- begin 19de-eeuwse middelgrote hoeve met sporen en resten van vakwerkbouw, wat wijst op een oudere kern. De hoeve wordt gekenmerkt door de losse opstelling van de gebouwen en het gekasseide erf. Het Schoonbergenhof is genoemd naar de familie Schoonbergen die vanaf 1266 als grondheer te Lubbeek vermeld wordt. Het hof moest cijns betalen aan Abdij van het Park en had doorheen de tijd tevens nauwe banden met het klooster van Gempe. De hoeve is in de 20ste eeuw vervangen door een landhuis, maar heeft een gave omgeving met meidoornhagen, dreven naar de hoeve en een monumentale eikenboom. Het Dievenhof is een middelgrote hoeve uit het begin van de 18de eeuw met afzonderlijke bijgebouwen rond een ruim erf. De grote schuur werd opgericht in de 19de eeuw. De gebouwen werden recent gerestaureerd. Ten westen van het Dievenhof ligt ook nog het Waterhof. Dit hof bestond uit een boerenhof en een buitenhuis op een eilandje zoals gebruikelijk was in klerikale context in deze regio. Het goed behoorde tijdens het Ancien Régime toe aan het oratoriënklooster te Leuven. Ten westen van het goed lag het Oratoriënbos (5 hectare) wat nu in verkavelingen is verdwenen. Rond 1800 werd het goed verkocht aan een privé persoon waarvan de nazaten in 1869 een nieuwe villa bouwden ten noorden van het eilandje: een vierkant eclectisch gebouw met neoroccocoinslag. Uit dezelfde periode dateert waarschijnlijk een smeedijzeren boogbrug die het eilandje met het ‘vasteland’ verbindt en een koetshuis aan de Gellenbergstraat. Het buitenhuis op het eilandje verdwijnt begin 20ste eeuw. In het park komen een aantal waardevolle bomen voor: Japanse vingeresdoorn, een aantal zware exemplaren van de hemelboom, zomereik, reuzenlevensboom en een zeldzame treurbeuk (Fagus sylvatica ‘Borneyensis') en een iep.
Tevens gelegen in het zuiden van het gebied zijn de gehuchten Molendries en Wouwerdries. Ze stonden niet als zodanig afgebeeld op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778), maar op de historische topografische kaarten van 1868-1869 is de bebouwing op die plaatsen aangegroeid. Het grootste aantal woningen dateert echter uit de 20ste eeuw. Wouwerdries groeide minder sterk uit en behield grotendeels zijn landelijk karakter.
Het gehucht Gempe, gelegen juist ten westen van Sint-Joris-Winge, was voor de aanleg van de steenweg Leuven-Diest een strategisch kruispunt van interregionale wegen tussen Leuven en Diest en Halen en tussen Aarschot en Tienen. De watermolen dateert uit het midden van de 18de eeuw, maar bevat nog een oudere kern. In de nabijheid lag ook een brug over de Molenbeek en de voormalige afspanning "In de drie Haringen". Het gebouw uit de 17de eeuw in traditionele bak- en zandsteenstijl, werd recent gesloopt. In de loop van de tijd ontstond een klein straatgehucht in Gempe, momenteel is het een aansluitende bebouwing met daarbinnen bebouwing uit de 17de en 18de eeuw. De norbertinessenpriorij uit Pellenberg werd in 1229, tien jaar na de oprichting, overgebracht naar het gehucht Gempe. In 1252 verhuisde ze naar haar definitieve vestigingsplaats op het ’s Hertogeneiland, 600m ten zuiden van het gehucht, dicht tegen de Molenbeek (op de topografische kaart uit 2010 'Kasteel van Gempe'). Op een kaart van 1725 is het klooster afgebeeld met twee geometrische, kruisvormig ingedeelde tuinen. Dit beeld komt grotendeels overeen met de kaart van de Ferraris. Er is tevens een ommuurde tuin te zien aan de oostzijde van het complex waarvan nog restanten bewaard zijn en waarbinnen momenteel een aantal serres staan. Het klooster werd in 1796 in beslag genomen en te koop aangeboden. Het domein, 4,5 hectare groot, werd heraangelegd in 1820-1830 in een vroeglandschappelijke stijl rond de neoclassicistische villa De Heen, maar met behoud van de oude hoofdstructuur en diverse gebouwen van het kloostercomplex alsook de rondboogpoort met het jaartal 1738. Deze villa werd meermaals verbouwd. Een niervormige vijver kwam tot stand door het opstuwen van de Molenbeek. Vele bomen in het park dateren uit de eerste helft van de 19de eeuw. Begin 20ste eeuw was het complex in handen van uit Frankrijk verdreven paters assumptionisten, aan deze periode herinneren nog een Lourdesgrot en de restanten van een heuveltje, mogelijk een calvarie in het park.
Aan de zuidelijke rand van de Bensberg ligt een klein straatgehucht. Op de Ferrariskaart worden reeds een paar huizen afgebeeld. In de loop van de tijd werden de woningen vernieuwd en andere werden bijgebouwd; enkele hebben erfgoedwaarde. Ten noorden van de Bensberg ligt het kasteel van Kleerbeek (Kasteel van de Troostemberg). De heerlijkheid Kleerbeek werd reeds in 1433 vermeld. De kern bestond uit een watermolen, die waarschijnlijk de oudste constructie is, een hoeve en een gerechtsgebouw. Rond 1775 kwam het complex in handen van de familie de Troostembergh, die het in onbruik geraakte gerechtsgebouw verbouwde tot een huis van plaisantie. In 1894 wordt het kasteel grondig verbouwd in eclectische stijl. Een vroeglandschappelijke parkaanleg gebeurde tussen 1822 en 1865 rond de – op het primitief kadaster nog rechthoekige – vijver aan de noordzijde van het kasteel. Op de topografische kaart van 1893 is te zien dat er een pad recht de Bensberg omhoog loopt en dat eindigt waarschijnlijk in een uitzichtpunt. Een ander zicht op de beekvallei werd gecreëerd door het aanleggen van een opening in de beplanting aan de noordzijde van de centrale vijver. Aan de zuidzijde is de landschappelijke tuinaanleg niet doorgevoerd, maar is een strak geometrische tuin aangelegd met sporen van een Franse tuin. Het ontwerp van deze tuin is van Auguste Delvaux uit 1911-1914. De beplantingen waren laag gehouden zodat men steeds een goed zicht bleef houden op het omringende landschap, dat verfraaid moest worden met geïsoleerde aanplantingen of kleine groepjes van bomen of struiken. In het plan werden meerdere oudere bomen geïntegreerd die nu nog te zien zijn. Ook eind 19de-begin 20ste eeuw werden nog nieuwe toevoegingen gedaan zoals het uitbouwen van de dreven naar de omgeving. Uit deze periode resteren nog verschillende aanplantingen in het hele park.
Nabij Sint-Pieters-Rode liggen het kasteel van Horst en de pastorie van Sint-Pieters-Rode in de vallei van de Molenbeek. Deze twee sites hebben beide een sterke link met de abdij van het Park die in deze omgeving aanzienlijke bezittingen had. De bezittingen van de abdij waren niet aaneensluitend maar gemengd met het bezit van andere grondeigenaren of landbouwers.
Vanaf 1151 had de abdij het patronaatsrecht en de helft van de parochiale tienden van Sint-Pieters-Rode, in 1226 werd de andere helft hieraan toegevoegd. Sint-Pieters-Rode werd één van de talrijke Hagelandse parochies waar de abdij van het Park een kanunnik als pastoor detacheerde. De abt stond als patronaatshouder en tiendenheffer garant voor het onderhoud van de kerk en de woonst van de pastoor. De pastorie was gelegen in de beemden langs de Winge, zo’n 300 m ten noorden van Sint-Pieters-Rode en was omringd door een tuin met daarrond een brede gracht. In 1690 werd door abt Filip van Tuycom een nieuwe pastorie gebouwd. Een stenen brug en een poortgebouw (1694) met een duiventil aan de binnenzijde, geven toegang tot de tuin. De pastorie was via een dreef verbonden met de kerk van Sint-Pieters-Rode. In de tuin zijn nog een aantal speciale bomen te zien, waaronder een reuzenlevensboom, een moerascypres en op de buitenoevers van de ringgracht een rijaanplanting van geknotte zomereiken. Stroomafwaarts op de Winge ligt de Heilige Geestmolen opgebouwd uit baksteen maar waar ook lokale ijzerzandsteen in werd verwerkt. De oorspronkelijke molen werd gebouwd in 1597, maar het huidige gebouw dateert uit de tweede helft van de 18de eeuw. Bij de molen is een grote molenvijver aanwezig.
De heerlijkheid van Horst omvatte ten oosten van Sint-Pieters-Rode diverse goederen met een uiteenlopende rechtstoestand. Ze bezat allodia en eigengoederen, evenals cijnsgoederen, maar er werden ook goederen in leen gegeven. Onder de leenheren bevonden zich onder andere de hertog van Brabant en de abt van de abdij van het Park. In 1461 kocht Amelric Pynnock hun rechten af. Het leengoed omvatte behalve het kasteel en zijn onmiddellijke omgeving ook een pachthoeve, wijngaarden, velden, een visvijver, het visrecht op een deel van de Winge, minstens drie molens op de Winge: Kleerbeek, Horst en Biest.
Het kasteel van Horst gaat terug tot in de 13de eeuw. Het kasteel ligt bijna verscholen tussen de bomen in de vallei en de hoge heuvelrug in het zuiden. In de directe omgeving zijn echter vele zichten op het kasteel mogelijk. De fundamenten van het kasteel worden gedateerd op de 13de eeuw. Bij archeologisch onderzoek in 2001 en 2002 werden op verschillende plaatsen oude funderingen blootgelegd waarbij ook aardewerk uit 14de, 15de en 16de eeuw werd aangetroffen. Vermoedelijk was het Amelric Boote die in het laatste kwart van de 14de eeuw het kasteel liet bouwen. In de 15de eeuw werd duidelijk melding gemaakt van slot en neerhof. De vierkante zandstenen donjon uit de 14de eeuw maakte deel uit van een cirkelvormige of polygonale waterburcht, waarvan de structuur nog duidelijk herkenbaar is, evenals de poort met de sponning voor de ophaalbrug, de valheksleuf, de weergang met drie bogen en schietgaten. De woon- en oostvleugel werden vernieuwd in de 16de eeuw. De ronde toren dateert ook uit deze periode. De burcht verloor haar militair karakter en kreeg meer het karakter van een aangenaam woonverblijf met zicht op de slotgracht, de vijvers en het binnenplein. Het wagenhuis met de bijbehorende stallingen, een kapel en de watermolen, gelegen buiten de slotgracht, stammen uit de 17de eeuw. Het was vermoedelijk een recuperatie van één van de vleugels van het primitieve neerhof. Het jaartal 1657 is in de gevel aangebracht evenals muurankers met de letters M A V T, die verwijzen naar Maria-Anna Van den Tympel die in 1650 het kasteel geërfd had. Maria-Anna Van den Tympel heeft ook delen van het interieur laten aanpassen,in 1655 gaf ze aan Jan Christiaen Hansche opdracht om drie grote plafonds in het kasteel met barok stucwerk te versieren Het kasteel werd vanaf het midden van de 17de eeuw slechts sporadisch bewoond. Rond 1850 werd de bouwvallige oostelijke vleugel afgebroken. In het wagenhuis was in de 19de eeuw een brouwerij gevestigd (deels gesloopt in 1903). Op het einde van de 19de eeuw werd het kasteel gebruikt als huis en als schoolhuis en was er ook een verkoopzaal en een bakhuis. De hoeve, ongeveer 300 m ten oosten van het kasteel is wel lange tijd in gebruik geweest als boerderij en werd recent gerestaureerd. Door het geringe gebruik van het kasteel kon het nog vele kenmerken van het oorspronkelijk feodale karakter behouden en onderging het niet de 'modieuze' barokke of classicistische veranderingen zoals dat met vele andere kastelen in de 18de en 19de eeuw wel het geval was. Ook de relicten van de laatmiddeleeuwse omgevingsaanleg bleven bewaard, er is geen sprake geweest van een landschappelijke parkaanleg.
Het kasteel vormt het centrum van een netwerk van wegen, dreven en dijken, dat zeer archaïsch overkomt, onregelmatig geometrisch, ontworpen en aangelegd in een periode dat de landmeetkunde nog in haar kinderschoenen stond. De kaart van de abdij van het Park (1659) toont ongeveer hetzelfde beeld als de kaart van de Ferraris, die meer dan een eeuw ouder is. Op het moment dat de kaart van de Ferraris werd opgemaakt (1771-1778) was het kasteel al meer dan een eeuw niet meer bewoond. Van elementen die naar 'lust' of 'plaisantie' verwijzen is elk spoor dan verdwenen. De elementen die op de Ferrariskaart worden afgebeeld hebben een uitsluitend utilitair karakter. Ten eerste de drie grote vierkante vijvers ten noorden van het kasteel (bekend als 'De Vijvers' op het grondgebied Nieuwrode). Deze vijvers werden waarschijnlijk aangelegd met het oog op de viskweek en waren zeker in de 15de eeuw al aanwezig (oorspronkelijk waren het er zes). Op de Ferrariskaart is te zien dat een aantal van de vijvers al is verland en omgezet in bos, in de loop van de 19de eeuw werden de overige vijvers ook omgezet in bos. De dijken die de vijvers scheidden, zijn op terrein nog duidelijk herkenbaar. Bij het kasteel lagen in de 18de eeuw een aantal boomgaarden, waaronder de ‘notelaren boomgaard’, zoals de plek ten zuidwesten van het kasteel kadastraal genoemd wordt (nu locatie van het parkeerterrein). Langs de Winge vallen de beemden op. Verder van de beek lagen de grote akkercomplexen. Op de Ferrariskaart is ook te zien dat er tussen de slotgracht en vijver nog steeds een dijk liep. Tot in de 19de eeuw was de slotgracht nog herkenbaar, maar ze stond al geruime tijd droog of was verland. Ook de vijver verlandde, op de topografische kaarten van het einde van de 19de eeuw wordt ze niet langer weergegeven. In de jaren 1930 werd de grote vijver die het kasteel omsluit pas weer aangelegd.
Eén van de meest opvallende aanlegcomponenten zijn momenteel de dreven. Vanuit het kasteel lopen diverse dreven verschillende richtingen uit. De weg tussen Sint-Pieters-Rode en het kasteel was “bordé d’une double plantation de chênes séculaires, vieux témoins de son ancienne splendeur”. Deze beschrijving uit 1848 moet vlak voor hun velling zijn geweest, want de huidige bomen langs de Horststraat, het toegangsdreefje naar het kasteel en een van de armen van de oude buitengracht, werden waarschijnlijk aangeplant tussen 1860 en 1870. Op de 17de-eeuwse kaart en de kaart van Ferraris is tevens een dreef ingetekend ten zuiden van het kasteel. Deze dreef, oorspronkelijk met lindebomen, is ondertussen verdwenen, maar wellicht is de holle lindestronk voor het wagenhuis hier nog een relict van.
In de omgeving van het kasteel liggen nog een aantal historische sites die een relatie hebben met het kasteel(domein). Ten oosten van het kasteel ligt de Horsthoeve, waarvan de huidige gebouwen dateren uit de 17de en 18de eeuw, echter sterk gewijzigd in 1904 en ook recent sterk verbouwd. Ten zuiden van het kasteel ligt het Thunenhof (op de huidige topografische kaart Tienenhoeve genoemd), verwijzend naar de familie Thunen, verwant met de oudste heren van Horst. Ten zuiden van het kasteel loopt de weg de Peerse. Aan het eind van deze weg duikt hetzelfde toponiem op, vermoedelijk afkomstig van het woord ‘wijnpers’. Op de hellingen ten zuiden van Horst waren wijngaarden aangeplant en de wijnpers stond op de Steenberg, waarnaar de weg Peerse liep. De Steenberg was tevens in gebruik als wildpark. De wijnpers zou mogelijk in de ondergrond nog sporen hebben nagelaten. Langs de Peerse vormt de 19de-eeuwse Sint-Jozefskapel een zeer opvallend element in zijn omgeving. De ligging op een heuvelrug en de lindeboom die deze kapel flankeert, maken dat het zichtbaar is vanuit de ruime omgeving. De kleinbladige linde bij de kapel werd in het verleden gekandelaard. Mogelijk stond oorspronkelijk aan weerszijden een linde. Naar verluidt werden ter dood veroordeelden langs de kapel geleid op weg naar de Galgenberg. Op de Ferrariskaart staat het toponiem 'Galgenbergh' afgebeeld en op de kaart van 1659 ‘die galge heyde’. De heerlijkheid van Horst bezat sinds 1491 het recht op de hoge justitie. Ten westen van de Sint-Jozefkapel ligt de Sint-Wivinakapel. Deze heilige wordt al eeuwenlang vereerd in Sint-Pieters-Rode tegen diverse veekwalen. De huidige kapel dateert uit het begin van de 20ste eeuw, maar gaat terug tot een kapel van de eerste helft van de 19de eeuw.
Auteurs: de Haan, Aukje
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Domein van Gempe
Omvat
Hof ten Hove
Omvat
Kasteeldomein Kleerbeek
Omvat
Kasteeldomein van Horst
Omvat
Villa Waterhof met tuin
Is deel van
Holsbeek
Is deel van
Houwaart
Is deel van
Lubbeek
Is deel van
Nieuwrode
Is deel van
Sint-Joris-Winge
Is deel van
Sint-Pieters-Rode
Omvat
Kasteel van Horst
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Valleien van de Molenbeek en Winge tussen Lubbeek en Sint-Pieters-Rode [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300247 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.