Ommuurd kasteeldomein, aangelegd op een gerooid deel van het Zoniënwoud.
Historiek
De gronden waarop later het kasteeldomein zal worden aangelegd, zijn volgens de vroegste kadastrale gegevens uit 1836 eigendom van de 'Algemeene Maatschappij' van het Zoniënwoud. Het omvangrijke stuk bosgrond wordt in twee delen verdeeld. Het deel waar het kasteel en de kasteelhoeve op gebouwd zullen worden, komt volgens de kadastrale legger in handen van 'Leghait Nicolas Gustave en Gauchez te Binche'. Volgens gegevens uit de literatuur gaat het hier om twee schoonbroers, Jacques Charles Auguste Gauchez, handelaar uit Brussel en Gustave Leghait, eigenaar en verkiesbaar voor de senaat, uit Binche.
In 1844 noteert het kadaster het aanleggen van een dreef en de bouw van een kasteel en een pachthof, voor dezelfde eigenaars. Jammer genoeg ontbreekt het deel van de kadastrale schets waarop deze oudste toestand van het kasteel te zien is. Volgens gegevens uit de literatuur zouden Leghait en Gauchez aan Jean-Pierre Cluysenaar de opdracht hebben gegeven om het kasteel te ontwerpen. Het zou gaan om het 'Maison de Campagne à Rhode' zoals afgebeeld op plaat 11 in de eigen publicatie van Cluysenaar over landhuizen.
In 1847 verdelen de schoonbroers hun goederen. Het domein van Revelingen gaat naar Gustave Leghait, die het verkoopt aan Mathilde Engler, de echtgenote van baron Auguste Goethals.
In 1864 wordt het kasteel door haar naar het westen toe uitgebreid. Tegen het oorspronkelijke gebouw op rechthoekig grondplan wordt haaks op de zijgevel een breder volume gebouwd. De grondvorm die zo ontstaat is erg vergelijkbaar met deze van het 'Chateau à Rhode' zoals eveneens afgebeeld in dezelfde publicatie van Cluysenaar. Het oudere 'Maison de Campagne' is nog herkenbaar in de linkervleugel van het kasteel. De plannen van de verschillende verdiepingen worden weergegeven in het boek van Cluysenaar. Het souterrain omvat verschillende kelders, de keuken, citernes, de 'état domestique' en een vestibule. De ingang bevindt zich in het nieuw aangebouwde deel aan de rechterkant, op de grens met het oudste volume. De ruime vestibule geeft toegang tot de eetzaal (rechts) en de antichambre met traphal links. Links van de antichambre zijn twee salons, een 'cabinet' en een galerij met terras gesitueerd. De functie van de talrijke kamers op de eerste en de tweede verdieping wordt niet benoemd.
De jongste dochter van Mathilde Engler en Auguste Goethals, Valentine Goethals, huwde in 1860 met graaf Louis De Jonghe D'Ardoye. Door vererving kwam het kasteel uiteindelijk in handen van deze familie.
In 1893 noteert het kadaster het kasteel als eigendom van graaf Lodewijk Josephus De Jonghe D'Ardoye-Goethals, eigenaar, wonende te Wenen. Het kasteel werd aan beide zijgevels uitgebreid. De halfronde 'cour basse' aan de rechterkant is ook al te zien in het boek van Cluysenaar. De aan de linkerkant toegevoegde vleugel is echter niet in het werk van Cluysenaar, die overigens in 1880 overleed, terug te vinden.
Volgens één auteur moest de nieuwe vleugel dienen om het meubilair dat de graaf had meegebracht van zijn diplomatieke missies naar Sint-Petersburg en Wenen in onder te brengen. Mogelijk werden tegelijk met de bouw van de vleugel enkele wijzigingen aan de oudere delen van het kasteel aangebracht, zoals de toevoeging van het tentdak op de toren. Verder worden kadastraal geen wijzigingen meer genoteerd.
Beschrijving
Het kasteel bestaat uit drie duidelijk te onderscheiden delen in eclectische stijl met bepleisterde parementen onder een combinatie van zadel- tent- en schilddaken (leien). Op de tekening in het boek van Cluysenaar is het vrij kleurrijk opgevat, met een roze kleur voor de gevelvlakken, goudgeel schrijnwerk en ornamentele details in grijze natuursteen.
Het centrale deel is het oudste, met vijf traveeën en twee bouwlagen met mezzanine. Het is in een neoclassicistische stijl opgevat. De rechthoekige gevelopeningen en blindnissen zijn gevat in platte of licht geprofileerde bandomlijstingen in natuursteen. De drie centrale traveeën zijn licht risalietvormend uitgewerkt en lopen uit op een dakkapel met segmentboogvormig fronton. Op de benedenverdieping worden de traveeën van het middenrisaliet afgelijnd door Toscaanse zuilen en pilasters, op de eerste verdieping door pilasters met ionisch kapiteel.
De in 1864 toegevoegde rechtervleugel is wat uitbundiger en meer italianiserend uitgewerkt. De oorspronkelijke ornamentiek, die onder meer bekronende beelden en vazen omvatte, ging echter deels verloren. De toegang bevindt zich in een lager ingangsvolume links met rechts ervan een open rondboogportiek. Markante elementen zijn verder de 'cour basse' uiterst rechts, een open rondboogarcade en de torenvormige constructie op de oosthoek, waarvan het oorspronkelijk eerder neoromaanse karakter op de ontwerptekening meer uitgesproken was.
In de met zekerheid door Cluysenaar ontworpen delen van het kasteel zijn elementen terug te vinden die refereren naar zijn andere kastelen en landhuizen, met name de villa Servais in Halle, die gelijkenissen vertoont met het centrale deel en het kasteel Rey of Calmeyn dat stilistisch aansluit bij de rechtervleugel.
De linkervleugel uit 1893 is in dezelfde stijl uitgevoerd als de rechtervleugel, maar veel soberder uitgewerkt. Merkwaardig is dat de volledige benedenverdieping aan de voorzijde blind is, wat volgens oude foto's echter niet het geval is voor de zijgevel en de tuingevel.
Het kasteel kon niet bezocht worden. Momenteel wordt de restauratie voorbereid door de nieuwe eigenaar.
- Kadasterarchief Vlaams-Brabant, mutatieschetsen Sint-Genesius-Rode, eerste afdeling, 1836/22, 1844/18 (onvolledig), 1864/43, 1893/63.
- CLUYSERNAAR J.P. 1862: Maisons de campagne, châteaux, fermes, maisons de jardinier, garde-chasse et d'ouvriers, etc. exécutés en Belgique par Jean-Pierre Cluysenaar architecte, Paris.
- MAZIERS M. 1988: Anniversaires en cascade (suite), Ucclensia 123, 13-16.