is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Blasius
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Blasius
Deze vaststelling was geldig van tot
Laatgotische parochiekerk uit het begin van de 16de eeuw met behoud van de tweede helft 13de- of begin-14de-eeuwse vroeggotische toren, aangevuld met neogotische toevoegingen en herstellingen van rond de eeuwwisseling van de 19de en 20ste eeuw.
Tijdens de eerste helft van de 12de eeuw wordt op deze plek een stenen kerk gebouwd, mogelijk ter vervanging van een ouder houten kerkje. Van dit driebeukige basilicale torenloze bedehuis van vier traveeën met een vlakgesloten oostkoor is thans enkel een stuk van de onderbouw van de meest oostelijke travee van de benedenkerk in de huidige toren bewaard. In 1146 wordt de kerk voor het eerst in schriftelijke bronnen vermeld. In dat jaar schenkt Desiderius van Kortrijk via bisschop Anselm van Doornik het "altare" van Lendelede aan de Sint-Maartensabdij van Doornik.
Tijdens de tweede helft van de 13de of het begin van de 14de eeuw wordt de huidige vroeg-gotische toren gebouwd op de meest oostelijke travee van de romaanse benedenkerk.
In het begin van de 16de eeuw wordt volgens literatuur de romaanse kerk deels afgebroken en omgebouwd tot laatgotische driebeukige hallenkerk. De toren met onderbouw en pijlers en een stuk van de westgevel blijven hierbij bewaard. Later worden de zware romaanse pijlers en doorgangen vervangen door spitsbogen, rustend op één centrale zuil aan weerszijden van de middenbeuk. Uit bronnen uit 1528 blijkt dat de kerk dan ook van een nieuwe vloer wordt voorzien. Op een kaart bij het tiendenboek van de Sint-Maartensabdij (circa 1645) wordt echter aan de noordzijde van de kerk slechts een kleine kruisbeuk weergegeven, het schip bevat geen noordelijke zijbeuk. Indien realistisch weergegeven en gezien de enkele verschillen in opbouw tussen de noord- en zuidbeuk, bestaat de mogelijkheid dat de noordbeuk pas tijdens een latere bouwfase wordt voltooid, bijvoorbeeld in 1713.
Tijdens de woelige 16de eeuw loopt de kerk schade op. In 1601 vinden herstellingswerken plaats aan het koor. Over de bekostiging rijst een geschil tussen de wethouders, dorpsheren en pastoor en de tiendheffers. In 1612 wordt vermeld dat de kerk "ghanselick gheruyneert ende ghedestrueert" is, belangrijke herstellingen aan het dak worden uitgevoerd tussen 1615 en 1617. In de loop van de 17de eeuw raakt de kerk steeds verder in verval. In 1654 worden de kerkmuur en de sacristie hersteld.
In 1661 wordt de Broederschap van de Allerheiligste Drievuldigheid gesticht, door de Orde van de Trinitariërs die tot doel had christelijke slaven vrij te kopen.
Schade opgelopen tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) wordt hersteld in 1699-1701. Een dekanaal verslag uit 1700 noemt de kerk nog bouwvallig. Ook in 1713 had men plannen om de kerk grondig te herstellen en te vergroten. Een geschil over de kosten van de werkzaamheden leidt tot een proces tussen de wethouders en de Sint-Maartensabdij van Doornik. In 1759 wordt de torennaald hersteld.
Wegens een grote bevolkingstoename in de tweede helft van de 18de eeuw wordt de kerk in 1777 aanzienlijk vergroot. De bouwwerken vinden plaats onder leiding van bouwmeesters J. Steyt en J.B. Dumelie. Daarbij wordt de kerk naar het westen toe met twee traveeën verlengd en voorzien van een nieuwe westgevel in een late barokstijl, onder meer met segmentboogvensters en dito deur met kroonlijst en bovengaande oculus. De gevel wordt opgebouwd in baksteen, hoekblokken en plint in natuursteen. De zijbeuken worden voorzien van een gepleisterd tongewelf, de middenbeuk van een vlakke balkenroostering. In 1788 zijn ook de oudere delen van de kerk opnieuw aan reparatie toe. Op de kaart bij het renteboek van Steurenambacht (1784) wordt de kerk aldus weergegeven als een driebeukige hallenkerk van vier traveeën met middentoren.
Vóór 1800 bestaan vier altaren, waarvan thans geen enkel bewaard is gebleven. Drie altaren stonden in het hoofd- en de zijkoren, een Sint-Anna-altaar halverwege de noorderbeuk.
Op de lavistekening van Seraphin Vermote uit 1812 blijkt dat een kapel tegen de zuidgevel van de kerk is aangebouwd, vermoedelijk een vroegere doopkapel. De vensters van het hoogkoor zijn dichtgemetseld. De overige spitsboogvensters zijn niet voorzien van enig maaswerk, maar ingevuld door ramen met kleine roedeverdeling. Aan het koor is een oude kleine sacristie met lessenaarsdak aangebouwd. De Calvarie bevindt zich op een andere plaats en onder lessenaarsdakje, waar later de kruiskapellen zijn aangebouwd. Een lage bakstenen kerkhofmuur wordt geleed door vooruitspringende penanten.
In 1821 worden de houten zolderingen van de kerkbeuken vernieuwd en vervangen door gepleisterde tongewelven. In 1824 wordt de kerktoren verstevigd. In 1829 wordt de kleine en vochtige sacristie vervangen door de huidige. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van plaatselijke baksteen, van de steenbakkerij Van de Putte (zie Manpadstraat). In 1832 wordt door Armand Veranneman een nieuwe kruisweg geleverd.
In 1835-1836 wordt de kerk opnieuw uitgebreid, door de aanbouw van twee lagere kruiskapellen of transeptarmen. Op de Atlas der Buurtwegen (1847) wordt deze uitbreiding echter nog niet weergegeven. Ook de sacristieaanbouw ontbreekt. Wel wordt op het grondplan aan de zuidzijde nog de uitbouw van de oude doopkapel aangeduid en is aan de noordgevel een kleine uitsprong zichtbaar, mogelijk van een vroeger 'paradijsportaal' (toegang vanuit de kerk tot het kerkhof).
Door deze verbouwing moet de kerkhofcalvarie worden verplaatst en vernieuwd, in 1840 wordt een nieuw dakje met fronton vervaardigd. De oorspronkelijke witgeschilderde beelden van de Calvarie worden na de kerkrestauratie in 1984 in de zuidelijke zijbeuk van de kerk geplaatst.
Het interieur van de kerk wordt tijdens het laatste decennium van de 19de eeuw aangekleed met een polychrome beschildering en religieuze en liturgische leuzen door A. Bressers uit Gent (1892-1898). De zijkoren worden in 1894 bekleed met keramische tegels. In 1895 wordt de dakbedekking gerestaureerd. In 1896 worden nieuwe glas-in-loodramen geplaatst. In 1899 wordt de kerk voorzien van een nieuwe westgevel, naar ontwerp van architect J. Soete (Roeselare). Daarbij worden de segmentboogvormige muuropeningen vervangen door drie spitsboogvensters en een deuropening met Tudorboog. Een eerste niet-uitgevoerd ontwerp voorzag in een centrale blinde spitsboog met nis en een houten portiek. In 1900 en 1902 worden respectievelijk de noordelijke en zuidelijke zij- en traptorentjes aangebouwd. De zuilen tussen midden- en zijbeuken worden van hun pleisterwerk ontdaan, er wordt nieuw maaswerk in de vensters ingebracht en een nieuw hoogaltaar geplaatst. Vermoedelijk worden ook nieuwe steunberen toegevoegd.
In 1919-1921 wordt de kerk hersteld aan het dak, de vensters en het metselwerk, opgelopen door oorlogsschade, onder meer de ontploffing van een munitietram in 1918 (zie Izegemsestraat). In 1930 wordt het bovenste gedeelte van de torennaald vernieuwd.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt de kerk gebruikt als uitkijkpost, waardoor ze door de vijandelijke troepen als doelwit wordt beschouwd en het hoogkoor en de toren grote schade oplopen. De schade wordt reeds hersteld in 1941 onder leiding van architect Omer Vanderhaeghe uit Wevelgem. Door de ontploffing van het lokaal van de weerstand in de Izegemsestraat loopt de kerk in 1944 opnieuw schade op aan het dak en de glas-in-loodramen. Deze worden vernieuwd door de firma J. Desmet - Van Gaillie uit Brugge. De dakwerken zijn voltooid in 1948.
In 1945 wordt het doksaal vergroot. In 1954 wordt het orgel hersteld. In 1959 wordt de kerkhofcalvarie hersteld. In 1963 wordt de ijzeren omheining rond de kerk verwijderd. In 1969 wordt het kerkinterieur volledig witgeschilderd.
In 1982-1984 wordt de kerk gerestaureerd, onder leiding van architect Luc Allaert uit Kortrijk. De werken worden toegewezen aan PVBA Seynhaeve uit Roeselare. In 1984 wordt het orgel hersteld door de firma Andriessen uit Menen. Tijdens archeologisch onderzoek door P. Despriet worden resten van weggebroken romaanse muren van de benedenkerk aangetroffen. Bij de restauratiecampagne worden muren en metselwerk onder handen genomen, de torennaald hersteld, het uurwerk en torenhaan vernieuwd en het maaswerk van de vensters vernieuwd. Ook het interieur ondergaat wijzigingen: de zijwanden worden bekleed met houten lambriseringen, de oude kerkhofcalvarie wordt binnen de kerk geplaatst, het zuidelijke transept wordt omgevormd tot winterkapel. De natuurstenen pilaren worden blootgelegd. In 1993 wordt de kerk opnieuw geschilderd.
Kerk centraal op het dorpsplein gelegen, eertijds omringd door een ommuurd kerkhof, later door fraai ijzeren hekwerk, thans omgeven door parkeerplaatsen en enkele groenaanplantingen en grasperkjes. Omringend kasseipad langs de kerkmuren. Westelijk voorpleintje in blauwe natuursteentegeltjes.
Laatgotische 16de-eeuwse hallenkerk die met later toegevoegde 19de-eeuwse transeptarmen een kruisvormig grondplan vormt, met vroeggotische achtkantige 13de- of begin-14de-eeuwse middentoren, driebeukig hallenschip van vier traveeën, gereduceerd transept van één travee, lager koorgedeelte met driezijdig afgesloten koor en vlakke zijkoren, waarbij het noordkoor twee traveeën telt, het kortere zuidkoor slechts één travee met aangebouwde sacristie van drie traveeën onder half schilddak.
Materiaalgebruik: oudste gedeelten opgebouwd in grijsgroene veldsteen en/of breuksteen in onregelmatig metselverband, onder meer restanten onder de toren en aan de basis van het noord- en hoofdkoor (recuperatie?). Overige delen opgetrokken in 16de-eeuwse rode baksteen en 19de-eeuwse donkerrode baksteen. Zadeldaken en torenspitsen in natuurleien.
Exterieur. Westgevel bestaande uit drie even hoge bakstenen tuitgevels met vlechtingen, met gebruik van witte natuursteen voor de hoekblokken en plint. Centrale Tudorboogvormige toegangsdeur met witte natuurstenen omlijsting en houten vleugeldeur. Daarboven een witstenen plaat met inscriptie: "HIER IS HET HUIS VAN GOD / EN DE DEUR DES HEMELS". Centraal breed spitsboogvenster in de middenbeuk, lager geplaatste smallere spitsboogvensters in de zijbeuken. Spleetvormige muuropeningen in de geveltoppen, natuurstenen dekplaten op de aandaken, op de middenbeuk met ijzeren kruis. Recente blauwstenen plaat in de westgevel van de zuidbeuk: "GOD / ROEPT OP TOT VREDE. / 7 JANUARI 2001".
Gevels van de zijbeuken voorzien van spitsboogvensters met vernieuwd maaswerk en geritmeerd door versneden steunberen. Bouwsporen van vroegere lagere vensters.
Aan de zuidgevel bevindt zich tussen de eerste en tweede travee een kerkhofcalvarie, bestaande uit een houten kruis met Christusfiguur, op 'berg' in grijze natuursteen, geflankeerd door Maria- en Johannesbeeld op natuurstenen consoles. Beeldengroep geplaatst tussen bepleisterde en witgeschilderde geblokte pilasters, onder afdakje gesteund door voluutvormige consoles, met kroonlijst en driehoekig fronton waarop een smeedijzeren kruisje. Voorliggend cementtegelvloertje en afschermend ijzeren hekken. Aan weerszijden ingemetselde natuurstenen met inscripties, aan de linkerzijde: "DOOR GIFTE / HERSTELD / IN 1959", aan de rechterzijde: "BEGRAAFPLAATS / VAN EERW. H. DE BEIR / PASTOOR 1808-1854".
Tussen de tweede en de derde travee van de zuidgevel bevindt zich een decoratieve metselmozaïek bestaande uit een ruitvormig rooster gevormd door gesmoorde baksteentjes. Een gelijkaardig motief bevindt zich onder het venster van de vierde travee. Mogelijk een 16de-eeuws metselaarsteken.
Verder de transeptarmen met grote spitsboogvensters, in de westelijke oksels voorzien van spitse ronde torentjes. De lagere koorpartij bezit kleinere spitsboogvensters en dito steunberen. Vlakke oostgevels van de zijkoren met vlechtingen en mank zadeldak. Zuidoostelijke aanbouw van de lagere sacristie, gekenmerkt door rechthoekige getraliede vensteropeningen. In de oostgevel een ruitvormige witstenen gedenksteen: "† / GRAF / DER ZUSTERS / VAN HET KLOOSTER / VAN 1832 TOT 1883 / R.I.P."
Centrale opbouw van de toren in bruinrode baksteen, waarbij de rechthoekige plattegrond boven de daken door middel van trompen overgaat in een onregelmatige achtkantige constructie, met aan elke zijde een rondbogig galmgat met centraal middenzuiltje met bladkapiteel (verweerd). Achtzijdige spits aan de vier windstreken voorzien van een uurwerk onder zadeldakje met wimberg.
Interieur
Grotendeels bepleisterde en witgeschilderde binnenafwerking, met uitzondering van de oudere delen onder de toren, bij de restauratie opnieuw vrijgelegd in veldsteen of breuksteen. Onder de viering met vlakke zoldering steunt aan weerszijden een rondbogige scheiboog op vierkante veldstenen pijlers met daarboven een gedicht klein rondboogvenstertje, het restant van de vroegere lichtbeuk van de basilicale romaanse kerk. De verbinding met hoogkoor en schip wordt gemaakt door hogere spitsboogvormige gordelbogen (bij koor deels in natuursteen) waarboven de bakstenen torenopstand begint.
Drie even hoge en brede beuken van het schip van de hallenkerk afgedekt met tongewelven. Spitsboogvormige scheibogen, steunend op ronde arduinen pijlers op lage achtzijdige basis en met knoppenkapiteel onder achthoekige dekplaat. Meest oostelijke zuil van de zuidbeuk is ouder, lager en met variante vormgeving.
Hoofdkoor met spitstongewelf en driezijdige sluiting. Hoofd- en noordkoor van elkaar gescheiden door twee scheibogen op arduinen pijler (idem als schip). Korter zuidkoor met één scheiboog. Koren begrensd met 20ste-eeuws ijzeren altaarhek. Een kleine rechthoekige deur geeft toegang tot de sacristie aan de zuidzijde, waarboven een houten neogotische omlijsting.
Eenvoudige kleine transeptarmen met tongewelf. Zuidelijke transeptarm thans ingericht als aparte kapel, waarin de verscheidene gedenktekens en grafstenen voor voormalige priesters zijn geplaatst (zie mobilair). Westdoksaal met orgel boven het portaal.
Vloer in zwarte natuursteen, vermoedelijk Basècles. In het schip twee en op de viering één windroos in diverse marmersoorten. Vloer van het hoofdkoor in een geometrische samenstelling van zwarte, witte en rode marmersoorten. Het schip is voorzien van een houten lambrisering, de hoofd- en zijkoren met lambrisering in cementtegeltjes met geometrisch-florale motieven.
Spitsboogvensters met natuurstenen maaswerk en glas-in-loodramen, in het koorgedeelte met figuratieve voorstellingen.
Mobilair
Neogotisch hoofdaltaar, eind 19de eeuw, hout. Voorzien van koperen platen, op de kaarsenbank met afbeelding van de vier evangelisten, op de altaartafel van Abel, Abraham en Isaac, en Melchisedek. Inscriptie: "ECCE PANIS ANGELORUM FACTUS CIVUS VIATORUM". Het vorige altaar is in de 19de eeuw verplaatst naar het lokaal Sint-Joseph en later verloren gegaan.
Zijaltaren Onze-Lieve-Vrouw en Heilige Blasius, gepolychromeerd hout, 1807, door Jacobus Bautemans uit Kortrijk. Tijdens de eerste helft van de 19de eeuw worden schilderijen op doek aangebracht op de zijaltaren, respectievelijk "Onze-Lieve-Vrouw met Kind schenkt rozenkrans aan de Heilige Dominicus Guzman" (volgens KIK 18de eeuw) en "Genezing van een kind door de heilige Blasius" (volgens KIK eind 16de-begin 17de eeuw), mogelijk van de hand van Izegemse schilder Crombez. Biechtstoel, eik, 1725, gerestaureerd in de 19de eeuw. Kroonlijst, bladranken, engelenkopjes.
Biechtstoel, eik, tweede helft 18de eeuw, Lodewijk XV-stijl, fronton met beeltenis van Heilige Joannes Nepomucenus. (volgens KIK eerste helft 18de eeuw)
Twee neogotische biechtstoelen, hout, 1838, gemaakt door schrijnwerker Joseph Tras uit Izegem: houtsnijwerk met briefpanelen.
Preekstoel (resterende kuip en klankbord), eik, midden 18de eeuw, Lodewijk XV-stijl, vierzijdig met afgeschuinde hoeken, voorstelling van de vier westerse kerkvaders. Oorspronkelijk tegen de voorste linkerzuil van de middenbeuk geplaatst.
Sacristiemeubelen, eik, vervaardigd in 1832 door timmerman J. Tras uit Izegem.
Orgel, 1871-1872, gebouwd door Philippe Forrest uit Roeselare, in eiken kast vervaardigd door Liebaert uit Ieper. Ter vervanging van een orgel uit 1746. Tijdens het interbellum hersteld door J. Anneessens uit Menen, laatste herstellingen circa 1985 door firma Andriessen uit Menen. Twee manualen, zestien registers.
Doopvont, marmeren kuip en voet, koperen deksel, eerste helft 19de eeuw.
Grafmonument pastoor Joannes Dutoict (†1778), wit marmer. Centraal schilderij "Laatste Avondmaal". Epitaaf pastoor Franciscus van den Berghe, marmer, †1740. Witmarmeren grafzerken, onder meer van kerkmeester Petrus De Cuyper en echtgenote, †1778; kerkmeester Joannes Van Steenkiste, †1782; koster Guillielmus Soete en echtgenotes, †1786. Grafplaat pastoor Joannes Nolf, arduin, †1808.
Grafplaat pastoor Jacobus-Guillelmus De Beir, marmer, †1854. Zevental grafplaten, onder meer uit de 18de eeuw. In de sacristie: grafsteen van de "Zusters der arme schole".
Beeldhouwwerk
Het "slaveken", beeld van geknielde en geketende slaaf, gebruikt als offerblok, 18de eeuw. Vervaardigd in opdracht van het Broederschap van de Allerheiligste Drievuldigheid, gesticht in 1661. Heilige Barbara, gepolychromeerd hout, 17de of 18de eeuw, afkomstig van de Gilde der Bosseniers. (volgens KIK 16de of 17de eeuw)
Beeldengroep Heilige Rochus van Montpellier, relikwiehouder, gepolychromeerd hout, eerste helft 18de eeuw.
Onze-Lieve-Vrouwbeeld met Kind en scepter, gepolychromeerd en verguld hout, tweede helft 19de eeuw. Eertijds geplaatst onder baldakijn van tabernakel. Piëta, gepolychromeerd hout, neogotisch, 19de eeuw, vervaardigd door E. Dejonghe-Rijpens.
Zes neogotische beelden: Heilig Hart van Jezus, Heilige Blasius, Heilig Hart van Maria, Heilige Anna met Onze-Lieve-Vrouw als kind, Heilige Barbara, Heilige Jozef, 1875-1878, gepolychromeerd hout, vervaardigd door Pieter Lecoutere uit Antwerpen. Heilige Aloysius van Gonzaga, gepolychromeerd hout, 1886, baldakijn verdwenen. Kruisweg van 14 statiën, haut-reliëf, vervaardigd door Pieter Lecoutere, in 1882 geschonken door gemeentesecretaris August Vermandele-Messiaen. Calvarieberg, houten beelden, 17de (?) eeuw, hersteld en gewijzigd 19de eeuw, oorspronkelijk geplaatst tegen de zuidelijke buitengevel van de kerk, verplaatst naar het interieur en herschilderd in 1984. Schilderijen, onder meer "Bekering van een ongelovige", "Jezus met enkele apostelen en de honderdman".
Glas-in-loodramen koor, 19de eeuw, oorspronkelijk geplaatst in de zijbeuken, verplaatst bij de restauratie van 1982-1984.
Klokken
Heilige Blasius en Heilige Maria, gegoten door klokkengieter Michiels uit Doornik in 1958, ter vervanging van oudere klokken uit 1817 en 1925, respectievelijk tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog opgeëist en omgesmolten. Heilige Barbara, gegoten door klokkengieter G. Slegers uit Tellin in 1925, ter vervanging van gelijknamige klok uit 1817.
Bron: SANTY P. & DEVOOGHT K. 2008: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Lendelede, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL41, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Santy, Pieter; Devooght, Kristien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Reeds van in het midden van de 18de eeuw was er een orgel aanwezig (1746?). Het werd in 1826-27 gerenoveerd door P.J. De Volder (Gent) en in 1839 hersteld door I. Huyghebaert (Roeselare). Het is verdwenen in 1871 bij de bouw van het nieuwe orgel.
Het instrument is gesigneerd door Ph.-J. Forrest (Roeselare), en werd gebouwd in 1871-1872. Herstellingen en wijzigingen zijn uitgevoerd door J. Anneessens (Menen), in het Interbellum; verdere herstellingen zouden uitgevoerd zijn in 1954 en ook nog rond 1976. De laatste herstellingen dateren van 1984, door de firma Andriessen (Menen).
Is deel van
Dorpsplein
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Blasius [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/91503 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.