Vucht is één van de Maaslandse dorpen, ontstaan tussen de Maas en de Romeinse heirbaan Tongeren - Nijmegen. Vondsten bewijzen de bewoning van de plaats in de Romeinse periode.
Het grondgebied behoorde tot het domein van het Sint-Lambertuskapittel van Luik. Het kapittel stelde de schepenbank aan, die Luiks recht sprak en in beroep ging bij de Luikse schepenen. Een schout vertegenwoordigde het kapittel in de gemeente. Jaarlijks werden twee burgemeesters verkozen.
Op kerkelijk gebied behoorde Vucht oorspronkelijk tot de Karolingische parochie Mulhem-Lanklaar, later tot de parochie van Eisden. Vanaf circa 1100 bezat Vucht een Sint-Remigiuskapel. In 1834 wordt het een zelfstandige parochie.
Het dorp bezat een beperkt landbouwareaal in het oostelijk gedeelte van het grondgebied; de rest was heide, die in 1844 nog 38% van de totale oppervlakte innam. Deze twee landschappen worden circa 1820 effectief van elkaar gescheiden door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart, vlak naast en vrijwel parallel met de oude heirbaan. Ten westen hiervan wordt eveneens in de eerste helft van de 19de eeuw de steenweg Tongeren - Maaseik aangelegd.
Vucht ontstond dus tussen de Romeinse heirbaan Tongeren - Nijmegen (huidige Heirstraat) aan de westzijde en de Maas aan de oostzijde. De oorspronkelijke loop van de Maas, in het landschap herkenbaar aan de oude dijken, lag trouwens korter bij het dorp dan de huidige. Het centrum is de Dorpsstraat, die parallel met beide loopt; zij is met drie straten met de heirbaan verbonden: de Brugstraat, de Steegstraat en de Gratumstraat. De hoger vermelde straten concentreren de oorspronkelijke bebouwing van het dorp.
Op het onbewoonde, westelijk heidegedeelte van het grondgebied, aan de westzijde van de heirbaan, ontstond na de oprichting van Eisden-mijn (1923) één van de tuinwijken van de mijn (1946-47). Hierdoor onderging dit gedeelte een grondige gedaantewijziging. Waar het oostelijk gedeelte van de gemeente zijn landelijk karakter behield ontstond een dichte bewoningsconcentratie aan de steenweg naar Maaseik en in de tuinwijk, die vooral bewoond werd door Italiaans immigranten. In 1947 bestond de bevolking voor 68% uit vreemdelingen.
Oppervlakte: 394 hectare. Aantal inwoners (1970): 3.046.
- DUSAR A., Limburgs kunstbezit. Van prehistorie tot classicisme. Hasselt, 1970, p.30, 170.
- GEERKENS H.J., Voorhistorische en Gallo-Romeinse vondsten in de Maasvallei en de omgeving van Maaseik. (Het Oude Land van Loon, 3, 1948, p.71-78).
- GEUKENS B., Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Limburg. Kanton Maasmechelen. Brussel, 1972, p.20, 24.
- S.N., Vochte, tijdschrift uitgegeven door de heemkundige kring "Vochte" te Vucht. Vucht, 1970 e.v.
- VAN DE WEERD H.,
Het landdekenaat Eyck: Vucht. (Limburg, 7, 1925-1926, p.16-22).
VAN DIJCK A.,
De schepenen te Vucht. (Het Oude Land van Loon, 5, 1950, p.91-92).