Verstedelijkte zuidelijke randgemeente van Antwerpen met oppervlakte van 1092 hectare en 12.512 inwoners in 1981. Kende na 1945 een omvangrijke industrialisering wegens de gunstige verkeersligging aan de as Antwerpen-Boom-Brussel, die de gemeente in verticale richting doorsnijdt.
Het eerst wordt Zinkval vermeld, gelegen bij de Vliet. De Vliet vormde vermoedelijk eertijds de zuidoostelijke grens tussen West-Friezen en Franken. Aartselaar kan dan verklaard worden als een laar (open plaats in een bos) nabij de grens. De tot het kasteel Cleydaal bevaarbare Vliet (na splitsing genoemd Struisbeek) liep door een sterk beboste streek waarin nog tot de 19de eeuw steenbakkerijen aanwezig waren. Vermoedelijk oudste vermelding in 1249 als Serlaer en in 1307 als Aertselaer. Zou volgens P.J. Goetschalckx reeds ontstaan zijn tussen 858 en 900 (als gehucht van Kontich). Ressorteerde onder Kontich op kerkelijk en wereldlijk gebied. In 889 werden de tienden door de bisschop van Luik geschonken aan de abdij van Lobbes (hoorde volgens de legende tot de schenking van de Heilige Reinilde aan de abdij van Lobbes - zie Kontich). De parochie afgebakend door de abt van Lobbes en de pastoor van Kontich werd opgericht in 1309 na afscheiding van Kontich. De toen bepaalde grens van de parochie komt nagenoeg overeen met de tegenwoordige gemeentegrens. Met een tussenperiode van 1559 tot 1720 (bij de heer van Cantecroy) was het patronaatsrecht in handen van de abdij van Lobbes. De parochie hoorde achtereenvolgens tot bisdom Kamerijk, Antwerpen (1559), Mechelen (1802) en Antwerpen (1961). Slechts in 1558 kreeg Aartselaar een eigen schepenbank en werd aldus een zelfstandige gemeente. De heerlijkheid Aartselaar vormde een leen van Brabant en kwam achtereenvolgens in bezit van familie Sanders, R. Van Wachtendonck, K. Micault (circa 1550), A. Del Rio (1559). In 1572 aangekocht door Antoon Perrenot, kardinaal de Granvelle en maakte dus deel uit van het graafschap Cantecroy. In circa 1615 keerde het terug bij het vorstelijk domein en in 1626 nam Pieter Hellemans het in pand. Later in bezit van P.Fr. Van den Cruyce (1644), familie Peeters, Stier en Van Havre.
Meestal waren de heren van Aartselaar ook heren van Cleydaal. Andere leen- en laathoven op het grondgebied Aartselaar waren onder meer Heysselaer of Yckele met zetel op Solhof (zie Kasteel Solhof); Buerstede (zie Kasteel Buerstede); en Vaerlaereycke met cijnshof (tot 1739 samen met laathof Hemiksemhof verkocht, doch afhankelijk van het leenhof van Brabant. In 1739 in handen van Frans E. Van Ertborn).
In begin 19de eeuw was de bebouwing geconcentreerd rondom Laar en Kapellestraat. Verder kwam een verspreide bebouwing met hoeven voor aan de voornaamste wegen, alsook enkele kastelen. Twee gehuchten werden vermeld namelijk Koekoek in het zuiden en Biest in het zuidwesten aan de Boomsesteenweg en bij de Zinkvalstraat.
Nu is de gemeente van noord naar zuid doorsneden door de belangrijke verkeersader Antwerpen-Boom-Brussel (Antwerpse- en Boomsesteenweg) met aanpalende industrie. Kleine bedrijven komen voor aan de Kontichsesteenweg ten noorden van de gemeente, vertrekkend van de voornoemde as. Het driehoekig dorpsplein zogenaamd Laar bevindt zich ongeveer centraal in het oostelijke gedeelte van de gemeente. Rond dit plein en de vandaar vertrekkende voornaamste wegen concentreerde zich, in een kleine kring rondom het centrum, de eigenlijke dorpsbebouwing van burger- en arbeiderswoningen vanaf het eerste kwart van de 20ste eeuw. Een groot aantal nieuwe verkavelingen (met gegroepeerde eengezinswoningen en villa's) strekken zich uit rondom de dorpskern, tussen Solhof en Antwerpsesteenweg (villawijk met een meldenswaardige realisatie van G. Baines namelijk de Borrekenslaan nummer 6 van 1967-68), en naar het zuiden toe naast de Kapellestraat. Eveneens in het vroegere gehucht Koekoek in het zuiden ontwikkelt zich een nieuwe wijk. In dit oostelijke gedeelte van de gemeente, nagenoeg volledig ingepalmd door woonwijken, is nog een weinig plaats voor landbouw in het noorden nabij het domein Solhof, in het uiterste oosten en in het zuiden tussen Langlaarsteenweg en het gehucht Koekoek. Het westelijke gedeelte is er gelukkig beter aan toe en dit voornamelijk dankzij het uitgestrekte uiterst waardevol domein van kasteel Cleydaal in het noorden, met bossen en agrarisch gebied zich ontplooiend naar het zuiden toe aan Zinkvalstraat. Schaduwzijden vormen echter de reeds aangelegde verkaveling met villa's tussen Antwerpsesteenweg en kasteel Cleydaal en de mogelijke uitbreiding van de industrie langs Antwerpse- en Boomsesteenweg naar het westen toe.
- DE LATTIN A., Omzwervingen in de provincie Antwerpen. Het labeurgewest bezuiden Antwerpen tot aan de Nete, 1953, p. 13-18.
- [DONNET F.], Inventaris der kunstvoorwerpen in de openbare gestichten bewaard, Antwerpen, 1912, dl. VI, p. 944-955.
- Era berichten, in Trimestrieel tijdschrift van de economische raad van de provincie Antwerpen, 1965-2 p. 87-92.
- GOETSCHALCKX P.J., Aartselaar, in Bijdragen tot de geschiedenis bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant, jg. IX, januari 1910, p. 395-414, jg. XIII, juni 1914, p. 273-288.
- MARIVOET F., Enkele geschiedkundige nota's over Aartselaar, Aartselaar, 1958 onuitgegeven.
- MARIVOET F.,Geschiedkundige nota's van Aartselaar, v.z.w. Aartselaarse Vlaamse Kring, 1979.
- SCHOBBENS J., Environs d'Anvers I, Brussel, s.d., p. 213-233.
- STOCKMANS J.B., Geschiedenis der gemeente Mortsel met aanhangsels over Edeghen, Hove, Bouchout, Borsbeek, Contich, Waerloos, Reeth, en Aertselaar, Antwerpen, 1882, p. 450-462.