Het gebied behoort tot de polders die overwegend opgebouwd zijn uit zeekleigronden en een uitgesproken vlak reliëf hebben. Het tertiaire substraat wordt afgedekt door een dik pakket pleistoceen niveo-eolisch dekzand. Een tijdelijke vernatting zorgde voor een stijging van de zeespiegel wat de groei van veen in de hand werkte. Tijdens het Holoceen werd de invloed van de zee sterker en werd het veen afgedekt met een plaatselijk dik kleipakket. Er ontwikkelde zich een getijdengebied met slikken en schorren doorsneden door inbraakgeulen. In de vroege middeleeuwen werd de kustvlakte geleidelijk aan ingedijkt. De grootschalige ontwatering ging gepaard met inklinking van het sterk waterhoudend veen wat zorgde voor een inversie van het reliëf.
De ontwatering van het gebied gebeurt door de Blankenbergse vaart die op het grondgebied van Blankenberge bij laag water in zee loost. Het overtollige water wordt via een netwerk van greppels of draineerbuizen naar de perceelsgrachten geleid, vanwaar het zich verzamelt in grotere watergangen of geleden en terecht komt in de hoofdwatergang. De Blankenbergse vaart ontstond bij de inpoldering van het gebied in de 11de-12de eeuw en werd ook gebruikt als transportweg. Parallel met de vaart loopt een onverharde voetweg, de Vaartwegel.
Verschillende vondsten van concentraties aardewerk op de kreekruggronden wijzen op bewoning en ambachtelijke activiteiten sinds de Romeinse periode. De kustvlakte werd vooral gebruikt voor schapenteelt, zoutwinning en veenontginning. In de 9de-10de eeuw ontwikkelden de eerste permanente hoeves en kleine woonkernen zich op de hogere kreekruggen. In het gebied liggen meerdere sites met walgracht waar de cirkelvormige omwalling en/of de grachten nog deels bewaard zijn. De polderdorpen Meetkerke en Houtave hebben een middeleeuwse oorsprong en zijn ingeplant op de droge kreekruggronden.
Meetkerke wordt voor het eerst vermeld in 1041 en stond onder het patronaat van het kapittel van de kathedraal van Doornik. De kleine dorpskern concentreert zich rond de middeleeuwse parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart op een verhoging in het polderlandschap. De kerk is omgeven door een volledig ommuurd kerkhof met een rondgang begeleid door gekandelaarde leilindes. Ten noordwesten van de kerk ligt de voormalige pastorie met een ommuurde tuin. Rondom Meetkerke en verder in de Moeren liggen talrijke grote en kleine hoeves verspreid, vaak met een verdwenen walgracht en teruggaand tot minstens de 17de eeuw. Veel van deze hoeves zijn ingeplant aan de randen van kreek- en/of dekzandruggen en toegankelijk vanaf de hoofdontsluitingswegen via een lange erfoprit.
Houtave is een van de oudste nederzettingen in de kustvlakte en wordt al vermeld in 1003. De historische dorpskern wordt gedomineerd door de Sint-Bavo en Machutuskerk en de omwalde pastorie met ommuurde tuin. Ten zuidwesten van de dorpskern ligt de 16de-eeuwse hoeve Vijverhof met een restant van de cirkelvormige omwalling. De polder rondom Houtave is dun bebouwd met een aantal verspreide hoeves met historische kern en kenmerkende lange erfoprit. De Oosternieuwweg Zuid is één van de eerste polderwegen waarvan het tracé teruggaat op een oude middeleeuwse trekroute voor schaapskuddes in de schorren.
De Meetkerkse Moeren zijn een laag gelegen gebied ten zuiden van Meetkerke waar zich hoogveen ontwikkelde. De uitvening van dit gebied tijdens de middeleeuwen resulteerde in een kom met waterverzadigde gronden, de Lage Moere. In 1622 vaardigt Filips IV een octrooi uit om de uitgeveende gronden droog te leggen door middel van watermolens en een aarden omringdijk, de Moerdijk. Om het water uit de Moere over te pompen naar de Blankenbergse vaart werden twee achthoekige houten windmolens met scheprad gebouwd, de Grote en de Kleine Molen. Het drainagenetwerk bestond uit een reeks parallelle sloten of geleden die onderhouden werden door de watering van de Moere van Meetkerke. Na de moeizame drooglegging bleken de gronden onvruchtbaar omwille van het dagzomend pleistoceen zand. Als resultaat hiervan bleven de middeleeuwse percelering en het netwerk van land- en waterwegen min of meer behouden. De Grote Molen werd in 1811 vervangen door een bakstenen waterwindmolen. De Kleine Molen wordt in 1868 afgebroken en vervangen door een mechanische pompinstallatie.
De eendenkooi van Meetkerke werd ingericht in de uitgeveende depressie van de Lage Moere in functie van de jacht op waterwild. De oudste expliciete vermelding van de eendenkooi gaat terug tot 1554 en het betrof een ‘rogge-ei type’ met vier vangpijpen ingesloten door een loofbosje. De basisinrichting van de eendenkooi bleef behouden en één vangpijp werd gereconstrueerd naar het Gelderse of Brabantse type.
Het kanaal Brugge-Oostende volgt deels de historische bedding van de ‘Yper Leet’, een historische waterweg die in de middeleeuwen werd gekanaliseerd en bedijkt. In de 17de eeuw en later werd dit tracé verbreed en verdiept en werden een aantal bochten afgesneden. Langs weerszijden van het kanaal werden opgaande hoogstammige bomenrijen aangeplant. De trekwegen bleven onverhard tot het einde van de 19de eeuw. Aan de brug over het kanaal Brugge-Oostende ligt het rijgehucht Nieuwwege dat zich ontwikkelde als aanlegplaats voor schepen op het kanaal.
Door de aanleg van de spoorlijn Brugge-Oostende in 1838 kwam een aantal historische hoeves en kasteeldomeinen ten zuiden van het kanaal geïsoleerd te liggen. Het voormalig kasteel ‘Bloemendale’ dateert minstens uit de 16de eeuw en is toegankelijk via een dreef van opgaande zomereiken en geknotte paardenkastanjes. In de 19de eeuw werd een eigentijdse parkaanleg gerealiseerd met het kasteel als het centrale zichtpunt. De historische hoeve ‘Bloemendale’ maakte oorspronkelijk deel uit van de opperhof- en neerhofstructuur. Het 16de-eeuwse kasteel ‘Ter Lucht’ werd ingericht op een lichte verhevenheid centraal in een park met een lange toegangsdreef van lorken en rododendrons. In de 17de eeuw wordt hier de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van ’t Boompje opgericht. Het kasteel vormt de blikvanger vanaf meerdere zichtlocaties en de grote zichtassen geven doorkijken tot de grens van het domein.
In de loop van de 20ste eeuw is er een toename van het graslandgebruik en worden ook bosjes aangeplant in functie van de jacht of voor houtproductie. In het centrale deel van de Lage Moere en rond de eendenkooi vindt er een duidelijke vernatting plaats. De aanleg van de Expresweg N31 zorgt ervoor dat een deel van het aaneengesloten poldergebied wordt afgesneden en een nieuwe harde grens creëerde in het zuidoosten.
Het landschap van de polders rondom Houtave en Meetkerke wordt vandaag gekenmerkt door uitgestrekte, aaneengesloten blokken akkerland en weiland. De kerktorens van Meetkerke en Houtave zijn constant aanwezig als markante oriëntatiepunten in landschap. Het graslandcomplex van de droogmakerij van de Lage Moere wordt doorsneden door tal van slootjes en beken. Door het gebied lopen verschillende wegen die de hoger gelegen kreekruggen volgen en teruggaan op een historisch tracé. Ten zuiden van het kanaal heeft het landschap een meer gesloten karakter door de afwisseling van graslanden met kleine bospercelen en perceelsrandbegroeiing, dreven en parkaanleg rond een aantal kasteeldomeinen.
Motivatie van de afbakening
De afbakening omvat de poldergronden ten noordwesten van Brugge met de kleinschalige dorpen Houtave en Meetkerke, doorsneden door de Blankenbergse vaart en centraal de droogmakerij van de Lage Moere, ten zuiden begrensd door het kanaal Brugge-Oostende. Voorbij het kanaal ligt een overgangsgebied naar de zandstreek met een aantal ontginningshoeves en kasteeldomeinen waarvan enkele historisch verbonden zijn met het polder- en moergebied.
In het noorden en het oosten worden de bestaande wegen gevolgd zoals de Oostendse Steenweg die deels parallel loopt met de Expresweg N31. In het zuiden volgt de afbakening het talud van de spoorlijn Brugge-Oostende 50A die een harde grens vormt. Ook in het westen volgt de afbakening zoveel mogelijk de bestaande wegen zoals de Westernieuwweg, de Oosternieuwweg en de Oosternieuwweg Zuid. De bebouwing zonder erfgoedwaarde aan de rand van deze wegen maakt geen deel uit van het afgebakende gebied zodat de grens op de tuinpercelen ligt aan de achterzijde van de bebouwing. Bouwkundig erfgoed en sites die belangrijk zijn om de landschapsgenese van het gebied te begrijpen, zitten wel mee in de afbakening vervat.
De dorpskommen van Meetkerke en Houtave zijn beschermd als dorpsgezicht (MB 19/01/1993) en worden integraal in de afbakening opgenomen. Bij het kanaal wordt het rijgehucht Nieuwwege geïntegreerd omwille van de ontstaansgeschiedenis die onlosmakelijk verbonden is met de kanalisatie van de Ieperlee in de 18de eeuw. Ook hier worden gebouwen zonder erfgoedwaarde en privétuinen zoveel mogelijk uit de afbakening gesloten, omdat deze niet bijdragen tot de erfgoedwaarde van het gebied.
Het noordelijk gebied behoort tot de kustpolder waar al sprake is van bewoning en economische activiteiten door de mens sinds de Romeinse periode. Het verband tussen de bewoning en de bodemgesteldheid is nog steeds duidelijk zichtbaar. De polderdorpen hebben hun oorsprong in de 11de eeuw en zijn ingeplant op de hogere kreekruggen. De kleinschalige kernen hebben hun oorspronkelijke historische configuratie rondom de parochiekerk bewaard. Een aantal omwalde hoeves centraal in de polder gaan terug op middeleeuwse ontginningshoeves met de focus op veeteelt. Rondom de dorpskernen liggen talrijke grote en kleine hoeves verspreid, vaak met een verdwenen walgracht en toegankelijk via een lange erfoprit. Een aantal gaat terug op vroegere maar inmiddels verlaten kasteelsites.
De centraal gelegen depressie van de Lage Moere van Meetkerke gaat terug op een tijdens de middeleeuwen ontgonnen veenmoeras. De afgraving van het veen was gekoppeld aan een toenemende vraag naar brandstof in de 11de en 12de eeuw en leidde tot een natte kom of moeras die tot in de late middeleeuwen bleef bestaan.
De moeizame drooglegging van de Lage Moere werd, na een eerste poging in de 16de eeuw pas in de eerste helft van de 17de eeuw met succes aangevat. De droogmakerij of ‘Watering van de Lage Moere’ werd gerealiseerd na de aanleg van een aarden omringdijk en met behulp van twee schepradwindwatermolens via een uitwateringssysteem op de Blankenbergse vaart. Door de onvruchtbare moederbodem werd het gebied na de droogmaking echter niet verder verkaveld zodat de middeleeuwse smalle repelpercelering en het netwerk van land- en waterwegen behouden bleef. Het actueel bodemgebruik met smalle percelen en laantjes refereert aan het historisch graslandencomplex. De Grote Molen langs de Blankenbergse vaart vormt de enige nog complete schepradpoldermolen in België en is, samen met het pompgemaal, een zeldzaam relict van de lange ontginningsgeschiedenis. De Blankenbergse vaart is aangelegd in functie van de inpoldering en bedijking van dit deel van de kustvlakte in de middeleeuwen en speelde een cruciale rol bij de ontwatering. De waterweg is nog steeds in gebruik en vormt een goed bewaard en herkenbaar element in de polder.
De oudste vermelding van de eendenkooi van Meetkerke gaat terug tot 1554 maar de constructie kan ouder zijn en verband houden met de zwanenhouderij in de middeleeuwen. De kooivijver met omgevend kooibos vormt een uniek ensemble dat deze historische jachttechniek op waterwild goed illustreert.
Het kanaal Brugge-Oostende volgt deels de historische bedding van de middeleeuwse Ieperlee tussen Ieper en Brugge. Omwille van het groot economisch belang van dit traject werd het kanaal meermaals verbreed, verdiept en rechtgetrokken. Het rijgehucht Nieuwwege is ontstaan bij een belangrijke veerpont op het kanaal en is gebruikt als aanlegplaats voor schepen. Hier ligt ook een vervaagd relict van het 17de-eeuws kanaaltracé.
Ten zuiden van het kanaal vertaalt de overgang van de polders naar de zandstreek zich in het meer gesloten landschap rond ontginningshoeves en kastelen. De kasteeldomeinen ‘Bloemendale’ en ‘Ter Lucht’ gaan terug op 16de-eeuwse omwalde sites en hebben een 19de-eeuwse parkaanleg met indrukwekkende drevenstelsels en zichtassen.