is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Steenkoolmijn van Waterschei: Tuinwijk
Deze vaststelling is geldig sinds
De Tuinwijk van Waterschei vormt het hart van de huisvesting voor het personeel van de mijnsite van Waterschei. Deze werd ontwikkeld tijdens de jaren 1920 door mijnarchitect Gaston Voutquenne, aansluitend bij de ten oosten gelegen, vooroorlogse Cité Industrielle, en aldaar begrensd door de Albert Dumontlaan en Duinenlaan. Onder de zuidelijke grens, namelijk de Onderwijslaan, kwam een versnipperd geheel van mijnwerkerswoningen tot stand, dat de aansluiting vormt met Oud-Waterschei.
Context en historiek
De concessie voor de uitbouw van de mijn was sinds 1906 in handen van professor André Dumont, waarbij een jaar later de nv ‘Charbonnages André Dumont sous Asch’ werd opgericht. De grootste aandeelhouder werd de Société Générale, die een eenvormige architectuurstijl aanhield voor de mijngebouwen, die eveneens tot in de cités werd doorgetrokken.
Vanaf 1910 kwamen de eerste arbeiders- en bediendewoningen tot stand ten westen van en aansluitend bij de mijnsite volgens een plan van ingenieur Jos Verwilghen en in overeenstemming met de provinciale richtlijnen van architect Jaminé. Daarnaast werden de hoeken met de ontsluitingsassen gemarkeerd door directeurswoningen. Deze cité industrielle of oude cité bezit thans het karakter van een relatief afgezonderde enclave. Dit werd vooral veroorzaakt door de stedenbouwkundige breuk bij de uitbreiding van de wijk vanaf 1922, waarbij het concept van uniforme, regelmatige koppelwoningen werd verlaten ten voordele van gevarieerde woninggroepen ingeplant met een grote zin voor compositie en groen volgens de tuinwijkgedachte. Een verandering in de houding van het mijnbestuur ten opzichte van haar werknemers droeg bij tot deze verschuiving van een ‘cité industrielle’ tot een ‘cité jardin’, namelijk de nood aan stabiele werknemers en het potentieel om via een aangename, weloverwogen huisvesting personeel aan zich te binden. De uitbouw van de tuinwijk vatte ongeveer gelijktijdig aan als de exploitatie van de mijn die omwille van technische problemen pas startte vanaf 1923. De bebouwing van de wijk met een duizendtal woningen valt hoofdzakelijk te dateren tussen 1922 en 1929. Naast ontwerpen van Voutquenne, zijn er realisaties aanwezig van architecten Reumers, Misoul, Martens, Ketsman en Hendrickx.
Naast gekoppelde eengezinswoningen, werden er ook grootschalige logementshuizen voorzien, bedoeld voor alleenstaande mijnwerkers. Het vroegste logementshuis, het Hotel Modern, dateert van 1921, is gelegen ten zuiden van de Onderwijslaan, op de hoek met de André Dumontlaan, en werd later verbonden met het later gebouwde casino. De andere logementshuizen bevinden zich in de tuinwijk langs de voornaamste assen, bijvoorbeeld het Hotel Concordia (Lentelaan 14) dat nog steeds in gebruik is als hotel. In 1923 werd aan de Binnenlaan (nummer 33) het Hotel Terminus gebouwd, dat thans fungeert als katholiek-Byzantijnse Heilige Johannes de Doperkerk. Het pand werd bij deze herbestemming voorzien van een torenvolume met koepel, ontworpen door Dolf Nivelle. Het in 1927 gebouwde Hotel Continental (Ceintuurlaan 81) sluit met haar huidige functie als sociaal appartementsgebouw voor alleenstaanden aan bij haar oorspronkelijke bestemming. De renovatie omstreeks 2010 door de sociale huisvestingsmaatschappij Nieuw Dak ging gepaard met de bouw van vier eengezinswoningen. Het Hotel Excelsior (1930) aan de Wildekerslaan (nummer 46-46B) huisvest sinds de jaren tachtig een moskee en ontmoetingsruimte.
Een ander voornaam aspect van de wijk waren de goed uitgebouwde collectieve voorzieningen. Deze situeerden zich voornamelijk ter hoogte van het gemeenschapscentrum, dat reeds in de vroege plannen voorzien was op de hoek van de Onderwijslaan met de Duinenlaan en André Dumontlaan, en aldus langs de voornaamste ontsluitingsassen. In opdracht van pastoor Jan Heeser werd hier het parochiaal wijkcentrum De Kring uitgebouwd, voorzien van een zaalkerk, een welvaartwinkel, bibliotheek, ziekenfonds en krantenwinkel. Tijdens de jaren twintig werd dit geheel aangevuld met het schoolcomplex Sint-Jan, evenals de nabijgelegen kloosters voor broeders (Onderwijslaan 6) en zusters (Binnenlaan 1), die les gaven in de school. Het naburige economaat of de mijnwinkel (Binnenlaan 48-50) dateert van 1923.
De Tweede Wereldoorlog bracht nieuwe huisvestingsproblemen met zich mee. Tijdens de oorlog diende huisvesting te worden voorzien voor Russische krijgsgevangenen. Een Russisch kamp werd gebouwd ten noorden van de tuinwijk, tussen de spoorweg en de Steenbeukstraat. De woningen zouden ook na de oorlog bewaard blijven als het zogenaamde Kamp Stultjens en als huisvesting dienen voor buitenlandse mijnwerkers die werden aangetrokken ten tijde van de kolenslag, zoals Italiaanse en Oost-Europese gastarbeiders. Een belangrijke cité die werd opgericht omstreeks 1947-1948 was de Texaswijk, gelegen ten noordoosten van de tuinwijk, boven de spoorlijn. De wijk omvatte een honderdtal prefab, eenlaagse noodwoningen gebouwd voor een groot aantal gezinnen, waarbij voorzieningen op het vlak van riolering en bestrating ondermaats waren. De wijk bleef veel langer dan gepland bestaan, aangezien pas in de jaren negentig een alternatieve wijk werd opgericht, zogenaamd Nieuw Texas, die gelegen was ten zuiden van het spoorwegstation. De Texaswijk werd pas gesloopt in 1995 en de gronden werden ingenomen als parking voor het nieuwe voetbalstadion. Ook ten zuiden van de Onderwijslaan werd de mijncité in de naoorlogse periode verder uitgebreid.
De westelijke hoek van het algemeen plan van de tuinwijk, gevat tussen de Onderwijslaan en Hoevenzavellaan, werd nooit uitgevoerd conform het plan van de tuinwijk. Wel vormt het in 1957 opgerichte Technisch Instituut van het Kempens Bekken (TIKB) een interessante relatie met de mijncontext. Het schoolgebouw werd omgevormd tot wooncomplex, aangevuld met sociale woningbouw.
Inplanting en architectuur
De wijk ten noorden van de Onderwijslaan is opgevat als een Engels landschapspark. Binnen de ontwerpplannen had de architect een grote aandacht voor de context, namelijk de ligging en relatie van de wijk ten opzichte van de mijnzetel ten oosten, het station van Waterschei ten noorden en ten zuiden het vroegere dorpscentrum van Oud-Waterschei, dat via de Stalenstraat verbonden was met de mijncité. Dit leidde tot een weloverwogen schikking van straten en lussen, die de ontsluiting van de wijk mogelijk maken en deze verbinden met het bestaande stratennet. De voornaamste ontsluitingsas wordt gevormd door de Ceintuurlaan, die het hart van de wijk als het ware omarmt. Deze hoofdas wordt afgelijnd door beeldbepalende rijen platanen. Dit beboomde karakter wordt gecontinueerd in de daarop aansluitende ontsluitingsassen, die zo als dreven zijn opgevat, ten opzichte van de bouwblokken ontsloten via woonstraten. De groenaanleg is eveneens aanwezig in de vorm van omhaagde voortuintjes, ruime achtertuinen, eventueel ontsloten via voetgangerswegen, en de aanwezigheid van pleinen en plantsoenen, soms opgevat als closes. De afwisseling van gebogen en rechte straten vertoont een hiërarchie van assen en leidt tot interessante, verrassende doorkijken en perspectieven. Aspecten die hieraan bijdragen zijn de diagonale schikking van de hoekpanden en variatie in inplanting van de huizenrijen met verspringingen.
De architecturale vormgeving van de woningen representeert eveneens de tuinwijkgedachte, namelijk de voorkeur voor een harmonieus ensemble van symmetrische woninggroepen in een lokaal geïnspireerde, traditionele vormentaal. De woningen zijn afgeleid van een beperkt aantal types en zijn op een ingenieuze manier gekoppeld tot maximaal vijf woningen. Door verschillen in detaillering en een speelse toepassing van gestandaardiseerde elementen, ontstaat binnen het ensemble toch een aangename variatie. De wijk omvat hoofdzakelijk woningen van één of twee bouwlagen onder pannen zadel- of schilddaken, soms afgewolfd. De aanwezigheid van puntvormige gevelverhogingen, dynamische dakvolumes met dakkapellen en verspringende bouwvolumes, verlevendigen het geheel. De gevels, uitgevoerd in bakstenen metselwerk in kruisverband, worden hoofdzakelijk geopend door rechthoekige vensters, onder gecementeerde lateien en in sommige gevallen verdeeld door bepleisterde tussenstijlen. Cirkelvormige en ovale vensters, vaak met een bepleisterde omlijsting, vormen decoratieve accenten. Variatie in deuropeningen, waarbij overwegend getoogde of rondboogvormige toegangsdeuren, gevat in neotraditionalistische, gecementeerde omlijstingen met oren, onder een geprofileerde druiplijst met gestrekte uiteinden.
De logementshuizen en collectieve voorzieningen sluiten stilistisch en qua materiaalgebruik aan bij het karakter van de tuinwijkwoningen, maar onderscheiden zich door hun uitstraling en monumentaliteit. Ze vormen herkenningspunten binnen de aanleg van de wijk en dragen zo bij aan het ritme en de variatie binnen de straatbeelden.
Evaluatie
Deze wijk werd binnen de thematische inventarisatie van het sociale woningbouwpatrimonium zeer hoge tot uitzonderlijke erfgoedwaarde toegekend (top van de selectie).
De Tuinwijk van Waterschei is één van de mijncités waarin de tuinwijkprincipes van Unwin het meest doorgedreven werden toegepast, waardoor het geheel een hoge stedenbouwkundige en architecturale waarde bezit. Bepalende erfgoedelementen op stedenbouwkundig vlak zijn de circulatiepatronen (ontsluitingslussen, woonstraten, wandelpaden en gemeenschappelijke binnengebieden, gebogen straten), de inplanting van de woninggroepen (asverschuivingen, gesloten perspectieven, pleinen en plantsoenen, verrassende doorkijkjes), evenals de omvangrijke, weloverwogen publieke en private groenaanleg (de met platanen afgelijnde Ceintuurlaan en de overige beboomde straten, evenals omhaagde voortuinen en ruime achtertuinen). Enig minpunt is dat de geplande aanleg in het westen niet werd uitgevoerd conform de plannen en de wijk daar thans doorsneden wordt door een grootschalige onderwijsinstelling. De architecturale kwaliteit wordt bepaald door een eenheid in stijl en materialiteit tussen de verschillende types (gekoppelde eengezinswoningen, logementshuizen, collectieve voorzieningen in traditioneel geïnspireerde baksteenarchitectuur). De koppelwoningen getuigen van een grote beeldvariatie door het schakelen van een beperkt aantal types.
De tuinwijk vormt samen met oudste Cité Industrielle ten oosten, evenals de monumentale bebouwing ten zuiden van de Onderwijslaan en de daarachter uitgebouwde Kolenslagcité, een mooi aaneensluitend geheel en een goed bewaard chronologisch overzicht van zowel representatieve als zeldzame bouwfasen.
Auteurs: Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Genk
Is deel van
Mijnsite Waterschei, Klaverberg en Heiderbos
Is gerelateerd aan
Steenkoolmijn van Waterschei
Is gerelateerd aan
Steenkoolmijn van Waterschei: Cité industrielle
Is gerelateerd aan
Steenkoolmijn van Waterschei: Mijncité tot Oud-Waterschei
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Steenkoolmijn van Waterschei: Tuinwijk [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122160 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.