is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Steenkoolmijn van Helchteren-Zolder: Tuinwijk Berkenbos, Cité Kleuterberg, ingenieurs- en directeurswoningen
Deze vaststelling is geldig sinds
In de nabijheid van de steenkoolmijn van Heusden-Zolder werd vlak voor de Eerste Wereldoorlog gestart met de uitbouw van een mijncité rondom het Rond Punt in Heusden in het gehucht Berkenbos. In tegenstelling tot de gedroomde, grootschalige tuinwijk met meer dan duizend woningen, kwam er in verschillende bouwfases een relatief versnipperde wijk met een 220-tal woningen tot stand tijdens het interbellum.
Context en historiek
In de vroege 20ste eeuw kwam de steenkoolmijn van Heusden-Zolder tot ontwikkeling. Na oprichting van de 'Charbonnage Helchteren-Zolder' in 1907 en de aankoop van de gronden voor de mijn rond 1910, werd de mijncité aangevat als een tuinwijk zoals deze ook in de andere centra van de steenkoolindustrie het licht zag. De bouw stond onder leiding van de industriële bouwmaatschappij 'De Cité Berkenbosch', die in 1923 werd erkend door de Nationale Maatschappij van Goedkope Woningen en Woonvertrekken, en waarvan de mijn 95 procent van de aandelen in bezit had. De naam verwees naar het gehucht waarin de wijk gelegen was. De uitbouw van de steenkoolmijn werd echter belemmerd door de oorlog en door technische problemen. Het concept van een grootschalige tuinwijk kwam daarnaast ook door financiële problemen in het gedrang. De prijzen voor bouwgrond waren immers sterk opgelopen wanneer de mijn pas in 1930 in exploitatie ging. Ten slotte was het niet langer evident om een groot, aaneengesloten bouwperceel te vinden. Hierdoor zouden vanaf 1923 eerder verspreide nederzettingen ontstaan voor arbeiders en bedienden die werkzaam waren in de mijn, waarbij de afstand tot de mijn duidelijk de hiërarchie en rang van de bewoners weerspiegelde. De arbeiderswijken Mommeplas en Op ’t Einde werden opgericht ten zuidwesten van de Cité Berkenbos, eveneens gelegen aan de Koolmijnlaan. Architecturaal wijken ze sterk af van het tuinwijkideaal, door een inplanting in rijen die eerder aansluit bij 19de-eeuwse arbeidershuisvesting. De naoorlogse wijk De Lindeman kwam helemaal ten noorden van de mijnsite tot stand in functie van de huisvestingsproblematiek ten tijde van de Kolenslag. Deze wijk representeert de wijziging in architecturale vormgeving.
De eerste bouwfase van De Cité Berkenbos vond plaats vlak voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog (1913-1916). Aan het centrale half cirkelvormige plein, zogenaamd Rond Punt, werd de bouw aangevat van drie vierwoonsten in cottagestijl, met aan de aanpalende Koolmijnlaan een identieke vierwoonst. Dit ensemble diende een aangename, uitnodigende toegang te vormen tot de geplande tuinwijk. De veertien bewaarde bediendewoningen die later aan de Koolmijnlaan werden opgericht, sluiten stilistisch aan bij het ensemble rond het plein en vormen zo een karakteristiek en waardevol geheel. Tijdens het interbellum, rond 1923, werden een directeurswoning, twee ingenieurswoningen en een hotel voor alleenstaande ingenieurs gebouwd aan de Koolmijnlaan tegenover de ingang tot de mijn, op grondgebied Zolder. Ook de personeelswijk werd verder uitgebouwd ten noordwesten van het Rond Punt met de bouw van arbeiderswoningen, zowel voor gezinnen als logementshuizen voor alleenstaanden. Gelijkaardige huizen, namelijk in rijen gekoppelde woningen, kwamen ook ten zuiden van het centrale plein tot stand langs de Edward Staintonstraat. De bij het geheel aansluitende Cité Kleuterberg werd in 1923-1924 opgericht ten westen van het Sint-Barbaraplein en omvatte de bouw van 68 gekoppelde wooneenheden. Volgens archiefdocumenten werd dit geheel ontworpen door architect Dewandre en in twee bouwfasen van 44 en 24 woningen, respectievelijk vanaf 1924 en 1925. De woningen in deze wijk zijn thans volledig in bezit van de Kantonnale Bouwmaatschappij van Beringen voor Huisvesting, die met De Cité Berkenbosch fusioneerde in 1970. In een latere bouwfase midden jaren dertig (1934-1938) werden een twintigtal ingenieurswoningen gebouwd aan de Pater Amideuslaan en de Gasthuisstraat. Twee vrijstaande ingenieurswoningen werden in 1957-1958 gebouwd aan de Minderbroedersstraat door architect Isia Isgour, ongeveer gelijktijdig met de gekoppelde bediendewoningen die hij ontwierp voor de mijn aan de Koolmijnlaan en Helzoldlaan (1954-1957).
Naast woningen, bevonden zich in de wijk ook collectieve voorzieningen. Aan de rand van de wijk werd aan de Koolmijnlaan een paviljoen opgericht dat dienst deed als wijkverzorginscentrum met toenmalig kinderheil, thans Rode Kruispost (Rode Kruisstraat 1). Het centrum van het gehucht bevond zich aan de Pastoor Paquaylaan en de kruising van deze straat met de Pater Amideusstraat. Hier bouwde de mijn omstreeks 1927 een ziekenhuis, dat reeds werd vervangen door een moderner complex. De minderbroeders verkozen zelfstandigheid en bouwden zelf, aan datzelfde kruispunt, een scholencomplex met nonnen- en broedersschool, een patronaat en de Sint-Franciscuskerk. De mijn voorzag wel ontspanningsmogelijkheden, zoals een wandelpark en sportterreinen.
Inplanting en architectuur
De personeelswoningen zijn geschikt rondom een organisch stratenpatroon, met als centrale as de Koolmijnlaan (voorheen 7 Septemberlaan) die de cité verbindt met de mijnsite ten oosten. De wijk wordt gestructureerd rond twee pleinen, namelijk het Rond Punt met radiale stratenaanleg en het Sint-Barbaraplein waarrond een strakker planaanleg werd toegepast, onder meer in de Cité Kleuterberg. De woningen zijn in de geest van de tuinwijkgedachte ingeplant langs beboomde straten met aandacht voor de groenaanleg op omhaagde of omheinde percelen. De woningen zijn vrijwel altijd gekoppeld per twee of meer, en kunnen onderverdeeld worden in een aantal types.
Type I: Meergezinswoningen in cottagestijl (1913-1916)
Rondom het Rond Punt kwam omstreeks de Eerste Wereldoorlog een bewaard en karakteristiek ensemble van meergezinswoningen voor bedienden tot stand, ontworpen in Engelse cottagestijl. Drie viergezinswoningen (nummers 1-7, 21-27 en 29-35) zijn geschikt rondom het plein. Een vierde vierwoonst is gelegen aan de Koolmijnlaan (nummer 267-273). De woningen zijn gelegen in ruime, omhaagde voortuinen. De symmetrische volumes van de vierwoonsten omvatten twee bouwlagen boven een verhoogd souterrain onder een uitkragend schilddak, waarbij een dynamisch dakvolume ontstaat door het gebruik van dakkapellen en gemarkeerde puntgevels. Imitatievakwerk en houten bebordingen verlevendigen de geveltoppen. De bakstenen gevels, op een hardstenen plint, worden gemarkeerd door een dynamische schikking van volumes met in- en uitsprongen, onder meer de centrale traveeën die gekoppeld worden als een middenrisaliet onder bekronende puntgevels en de uitkragende vensterpartijen en erkers, eveneens verlevendigd met pseudovakwerk. De gevels worden geopend met rechthoekige vensters, waarbij drieledige kruiskozijnen in een zware omlijsting op de gelijkvloerse verdieping. De toegangsportieken, waarvan de uiterste twee schuin gesitueerd zijn op de hoeken van het volume, worden geaccentueerd door schilddaken die een luifel vormen en ondersteund worden door houten korbelen. De hoger gelegen, rechthoekige toegangsdeur is bereikbaar via vijf stenen treden.
Type II: Gekoppelde bediendewoningen in cottagestijl (1923-1930)
Het ensemble in cottagestijl werd in de jaren twintig aangevuld met de bouw van, thans 28 bewaarde, bediendewoningen, telkens gekoppeld per twee wooneenheden, die gelegen zijn aan de Koolmijnlaan (nummers 164-182, 192-198, 202-208, 263-265 en 275-289). Symmetrische, grotendeels wit geschilderde bakstenen volumes van twee bouwlagen, waarbij de bovenverdieping is ingewerkt onder het hoog opgetrokken, uitkragend pannen mansardedak. Het volume wordt langs de zijgevels geflankeerd door uitbouwen onder een mank zadeldak. De opvallende geveltop is voorzien van imitatievakwerk, in sommige gevallen met beplanking in de top. De relatief gesloten straatgevel wordt geopend door kleine rechthoekige vensters met twee bolkozijnen op de bovenverdieping. De in de zijgevel gesitueerde toegang wordt geaccentueerd door de dakoverstek, die als een luifel is uitgewerkt.
Type III: Gekoppelde arbeiderswoningen (1923-1930)
De arbeiderswoningen met omhaagde tuinen die in de jaren twintig gerealiseerd werden in de wijk vertonen een sterke eenvormigheid en zijn geschakeld in rijen. Ze vormen het hoofdbestanddeel van de wijk. Ze zijn gesitueerd aan het centrale plein en langs de straten die erop uitgeven (Rond Punt, Poststraat, Ursulinenstraat, Minderbroederstraat), langs de centrale assen die de wijk aflijnen (Koolmijnlaan, Pastoor Paquaystraat) en aan de westelijke zijde van de wijk aan het Sint-Barbaraplein en in de Cité Kleuterberg (Polenstraat, Zeven Septemberlaan). De eenheid van de bebouwing wordt bekomen door de toegepaste, gelijkaardige types, hun volumes en het oorspronkelijke materiaalgebruik. Door recentere aanpassingen van de gevelafwerking, muuropeningen en vervanging van schrijnwerk, is de eenheid op het niveau van de detaillering en de individuele huizen thans verstoord.
Het hoofdtype is een viergezinswoning, opgevat als een symmetrisch volume van vijf traveeën en twee bouwlagen onder een pannen schilddak. De bakstenen gevels, horizontaal geleed door een bakstenen kordon, waren oorspronkelijk enkel op de bovenverdieping wit geschilderd. Thans vaak volledige wit geschilderde parementen. Rechthoekige vensters onder betonnen lateien en met bakstenen lekdrempels. Centrale, rondboogvormig portaal in een geprofileerde baksteenomlijsting, met de toegangsdeuren tot de twee middelste woningen. De flankerende woningen zijn toegankelijk via de toegangsdeur in de zijgevel, die gevat is in een uitspringende bakstenen omlijsting, uitgewerkt als een entablement ondersteund door als pilasters opgevatte posten.
De wijk is daarnaast bebouwd met varianten op dit type. Twee- of driegezinswoningen met gelijkaardig materiaalgebruik, opgevat als volumes van twee bouwlagen onder een zadeldak, waarbij de middentraveeën voorzien zijn van een puntvormige gevelverhoging. Rechthoekige vensteropeningen in combinatie met korfboogvensters op de benedenverdieping, een zeshoekig venster in de geveltop en een cirkelvormig venster in een bakstenen omlijsting in de zijgevels. Een ander afgeleid type zijn de meergezinswoningen met vier tot zes eenheden, die gecombineerd zijn tot een bakstenen volume onder een pannen zadeldak, dat voorzien is van een middenrisaliet en puntvormige gevelverhogingen. De afwerking van de bakstenen gevels was gelijkaardig als deze van het hoofdtype. Enkel bij de zeswoonst aan het Rond Punt is een afwerking van de bovenverdieping met imitatievakwerk uitgevoerd, in overeenstemming met de stijl van de aanpalende vierwoonsten in cottagestijl. De rechthoekige vensters zijn op de bovenverdieping drieledig en zijn op de benedenverdieping oorspronkelijk voorzien van bovenlichten boven een betonnen tussendorpel.
Ook ten zuiden van de Koolmijnlaan werd de wijk uitgebreid aan de Edward Staintonstraat met een aaneenschakeling van woningen volgens gelijkaardige types van vier tot acht of tien wooneenheden, grotendeels voorzien van de oorspronkelijke gevelafwerking.
Type IV: Tweegezinswoningen in zakelijke stijl (1934-1938)
Op de hoek van de Koolmijnlaan (nummers 294-296) met Naaldert (nummers 90-92) bevinden zich twee tweegezinswoningen, gebouwd in een moderne, eerdere zakelijke architectuurstijl. Compacte, symmetrische bakstenen volumes onder een mansardedak met dakkapellen (mechanische pannen), op een vierkant grondplan, met verhoogd souterrain, één bouwlaag en een in het dak ingewerkte bovenverdieping. De zijgevels worden gemarkeerd door een driezijdige, erkervormige uitbouw met halfondergrondse garage. Kleine, rechthoekige vensters openen de gevels. De verhoogde toegangsdeuren bevinden zich naast elkaar en worden geaccentueerd door het voorliggend, in baksteen uitgewerkt bordes.
Type V: Ingenieurswoningen (1934-1938)
Aan de rand van de tuinwijk kwamen in deze latere fase ook meer prestigieuze en afgezonderde woningen tot stand, in overeenstemming met de status van de personeelsleden voor wie ze bestemd waren, namelijk ingenieurs. Aan de Pater Amideuslaan (nummers 1-7 en 2-12) en Gasthuisstraat (nummers 1-11) werden omstreeks 1934-1938 een achttal dubbelwoningen gebouwd. Monumentale volumes met afgeschuinde hoeken, van vier traveeën en twee bouwlagen boven een verhoogd souterrain, onder schilddaken (mechanische pannen). Baksteenmetselwerk op een natuurstenen plint. De twee middentraveeën springen terug in het gevelvlak en worden bekroond met een puntgevel, in de top voorzien van een houten bebording. Rechthoekige vensters in een bolronde omlijsting van geglazuurde tegels. Houten ramen met karakteristieke roedeverdeling. De toegangsdeuren bevinden zich in de zijgevels, waarbij de rechthoekige, dieperliggende toegangsdeur geaccentueerd wordt door een luifel en voorafgegaan wordt door een bordes.
Type VI: Bediende- en ingenieurswoningen (1954-1958)
Na de Tweede Wereldoorlog ontwierp architect Isia Isgour samen met zijn medewerker Francis Bogaert, in opdracht van de Charbonnage Helchteren-Zolderen, een reeks bediendewoningen, die ten zuidoosten aansluiten aan de Cité Berkenbos, maar gelegen zijn op het grondgebied van Zolder. Ze kwamen tot stand in twee bouwfases. De eerste reeks van vijf woningen aan de Koolmijnlaan (nummers 298-316) kwam tot stand in 1954. In 1957 ontwierp Isgour de plannen voor de uitbreiding van het geheel tot elf tweewoonsten. Van deze tweede bouwfase werd slechts één pand gerealiseerd (Helzoldlaan 9-11). De woningen sluiten stilistisch aan bij onder meer de ingenieurswoningen die hij ontwierp voor de Cité Meulenberg in Houthalen. Een bijkomende gelijkenis is de schuine inplanting van de woningen op ruime percelen, in functie van de oriëntatie en bezonning, en eveneens om de open ruimte rondom de woningen zo efficiënt en maximaal mogelijk te benutten.
Eenvormige, symmetrische bakstenen volumes, telkens opgevat als een dubbelwoning met twee maal drie traveeën en twee bouwlagen boven een verhoogd souterrain onder een uitkragend zadeldak. De uiterste traveeën van elke dubbelwoonst worden gemarkeerd door een insprong in de gevel. In deze travee bevindt zich de half ondergrondse garage en wordt de bovenverdieping geaccentueerd door een balkon. De gevels worden op regelmatige wijze geopend door rechthoekige vensters, bij het merendeel van de woningen voorzien van het bewaarde houten schrijnwerk, contrasterend in wit geschilderd. De ingang is telkens gesitueerd aan de kopgevel, bereikbaar via een bordes, waarbij de toegang geaccentueerd wordt door een luifel. Volgens bronnen omvatten de plannen in de half ondergrondse kelder naast de garage ook een washok, een stookruimte en kelders voor voorraad en kolen. Op de verhoogde gelijkvloerse verdieping geeft de inkom met toilet en vestiaire uit op enerzijds een bureau en anderzijds een living met eetkamer aan de straatzijde. De keuken is rechtstreeks via het terras verbonden met de tuin. Op de bovenverdieping zijn vier slaapkamers en een badkamer voorzien.
Quasi gelijktijdig, namelijk omstreeks 1957-1958, ontwierpen Isgour en Bogaert twee ingenieursvilla's aan de Minderbroedersstraat (nummers 28-30). De in een sterk beboomde tuin gelegen, schuin ingeplante woningen sluiten eveneens aan bij de woningen die Isgour in de mijncité van Houthalen realiseerde. De bakstenen villa’s van twee bouwlagen onder een zadeldak krijgen een sterk sculpturaal karakter door de afwerking van de hoeken met breukstenen geveldelen en de markerende luifel boven de toegangsdeur. De gevels worden geritmeerd door weloverwogen geplaatste rechthoekige en vierkante vensters.
Evaluatie
De mijncité van Heusden-Zolder getuigde oorspronkelijk van ambitieuze plannen in de lijn van de tuinwijkgedachte. De verschillende bouwfasen strekken zich uit tussen 1913 en 1958 en omvatten een variatie aan personeelswoningen (directeurs-, ingenieurs-, bediende- en arbeiderswoningen) opgevat volgens de toen heersende stijlen en stedenbouwkundige visies. Ondanks het wijzigen van de oorspronkelijke grootschalige plannen en het hierdoor ontbreken van een totaalconcept, bezit de cité stedenbouwkundige waarde, bepaald door de inplanting van de woningen in de lijn van de tuinwijkgedachte op basis van een kenmerkend organisch en radiaal stratenpatroon met pleinvorming (later evoluerend tot een strakkere aanleg) gecombineerd met een weloverwogen groenaanleg. De vroegste meergezinswoningen en gekoppelde bediendewoningen bezitten een hoge architecturale waarde en vormen een karakteristiek ensemble in cottagestijl. De in het interbellum gebouwde tuinwijkwoningen voor arbeiders, bijvoorbeeld in de Cité Kleuterberg, zijn eenvoudiger, maar worden eveneens bepaald door een sterke eenheid op het vlak van types, volumewerking en materiaalgebruik. De detaillering en afwerking is echter door individuele renovaties verstoord. De latere bouwfases getuigen van een hoge ontwerpkwaliteit en bezitten hierdoor ook architecturale waarde, meer bepaald de opmerkelijk gaaf bewaarde ingenieurswoningen uit de jaren dertig, evenals de bediende- en ingenieurswoningen ontworpen door architect Isia Isgour in de naoorlogse periode.
Auteurs: Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Steenkoolmijn Helchteren-Zolder
Is gerelateerd aan
Steenkoolmijn van Helchteren-Zolder: Wijk De Lindeman
Is gerelateerd aan
Steenkoolmijn van Helchteren-Zolder: Wijk Mommeplas
Is gerelateerd aan
Steenkoolmijn van Helchteren-Zolder: Wijk op 't Einde
Is deel van
Heusden
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Steenkoolmijn van Helchteren-Zolder: Tuinwijk Berkenbos, Cité Kleuterberg, ingenieurs- en directeurswoningen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122171 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.