is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sint-Geertruiabdij met tuin
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Sint-Geertruiabdij: Japanse notenboom
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Sint-Geertruiabdij: zwarte moerbei
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Sint-Geertruidabdij en omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sint-Geertruiabdij
Deze vaststelling was geldig van tot
omvat de aanduiding als beschermd monument Sint-Geertruiabdij: noord- en oostgalerij
Deze bescherming was geldig van tot
De site van de voormalige Sint-Geertruiabdij beslaat een rechthoek van circa 150 op 120 meter, ingesloten door de Mechelsestraat in het westen, de Halfmaartstraat in het noorden en de Vaartstraat in het oosten. De zuidelijke begrenzing van het vroegere abdijdomein wordt gevormd door de Leibeek, in 1879-1882 overwelfd voor de aanleg van de Karel van Lotharingenstraat, en de Dijle. Die snijdt met een noordelijke afbuiging de site doormidden. Door de industriële bestemming van de site in de 19de eeuw, de ingrepen door kanunnik Thiéry voor en na de Eerste Wereldoorlog, de beschadiging door het bombardement van mei 1944 en de naoorlogse herstellingen, restauraties en renovaties is het vroegere gebouwenbestand onvolledig en sterk verbouwd bewaard gebleven.
Tussen de Mechelsestraat en de Dijle resteren behalve de kerk nog de gereconstrueerde west- en zuidvleugel van het kloosterpand. Op de westvleugel sluit het zogenaamde 'maison du propriétaire' met poortgebouw aan. Tegen de oostzijde van de zuidvleugel bevindt zich de annex met traptoren, het 'nouveau musée' van kanunnik Thiéry dat soms verkeerdelijk als kapittelhuis wordt aangeduid. In de vroegere kloostertuin, thans park, behoren de westelijke huizenrij of 'Thiéryvleugel' en de kapel tot de bouwcampagne onder leiding van kanunnik Thiéry. Van de abdijgebouwen tussen de Dijle en de Vaartstraat bleef enkel het vroegere abtskwartier of 'Huis Sion' bewaard (Halfmaartstraat 6). Het is met een brug over de Dijle verbonden met het zgn. kapittelhuis.
De oorsprong van de Sint-Geertruiabdij gaat terug op een 12de-eeuwse kapel die in 1206 door hertog Hendrik I werd omgevormd tot een priorij van reguliere augustijner kanunniken. De nieuwe kerk van de priorij, waarvan de bouw kort na 1206 werd aangevat, werd in 1252 ook parochiekerk van de nieuw opgerichte Sint-Geertruiparochie, een van de parochies in de Leuvense binnenstad die was afgesplitst van de aloude Sint-Pietersparochie. Dankzij een schenking door hertog Jan I in 1298 werd de kerk verder uitgebouwd en het priorijdomein uitgebreid tot zijn definitieve oppervlakte op beide oevers van de Dijle. Belangrijke maar niet nader geïdentificeerde bouwwerken aan de priorijgebouwen worden toegeschreven aan prior Godefroid d’Udekem (prior 1307-1320); nieuwe bouwactiviteiten vonden plaats na een brand die in 1326 een groot deel van de bebouwing in de Sint-Geertruiparochie trof.
Na de verheffing van de priorij tot abdij in 1449 werden kerk en kloostergebouwen verfraaid en uitgebreid. Onder abt Theodore Van Brakel (abt 1465-1486) kwam een nieuw dormitorium tot stand. Abt Jan Van Der Moere (abt 1486-1514) voltooide de bouw van het abtskwartier en de infirmerie en na een brand in 1552 werd onder abt Philippe de Hosdin (abt 1553-1569) een nieuwe refter gebouwd. De gebouwen voor de novicen rondom de kloostertuin op de rechteroever van de Dijle werden gebouwd door abt Arnould Eynthouts (abt 1593-1607). Het abtskwartier kende een verbouwing onder abt Joseph-Geldolphe Van Ryckel (abt 1626-1642) en werd nogmaals vernieuwd in de 18de eeuw door abt Louis Ernest de Leefdael (abt 1743-1765).
Na de opheffing in 1797 werd de voormalige abdij in 1798 openbaar verkocht in drie loten. Het westelijke lot tussen de Mechelsestraat en de Dijle met de abdijkerk, het kloosterpand en de kloostertuin werd in de 19de eeuw ingenomen door een textielververij. De west- en zuidvleugel van het kloosterpand werden afgebroken en de kloostertuin werd bebouwd met opslagplaatsen en ververijen. Langs de huizen aan de Mechelsestraat werden werkplaatsen opgericht en op beide oevers van de Dijle werden stapelplaatsen gebouwd. Het geheel werd in 1911 openbaar te koop aangeboden. Koper was kanunnik Armand Thiéry die de restauratie en reconstructie van de voormalige abdijgebouwen beoogde. Onder leiding van architect Joseph François Piscador werden de west- en zuidvleugel van het kloosterpand heropgebouwd, geïnspireerd door de oorspronkelijke laatgotische toestand zoals die te zien is op de 17de- en 18de-eeuwse zichten op de abdij. In de twee nieuwe kloostervleugels en in het 19de-eeuwse gebouw van de blauwververij op de binnentuin bracht Thiéry zijn museum van oude architectuur onder. Hierbij werden diverse oude bouwonderdelen uit Leuvense gebouwen verwerkt in het nieuwe neogotische kader. Gelijktijdig met de werken van Piscador voerde professor René Maere opgravingen uit op de abdijsite. De toen teruggevonden middeleeuwse grafplaten en bouwfragmenten werden eveneens hergebruikt in de nieuwbouw. Aan de zuidzijde van de vroegere kloostertuin, uitkijkend op de Dijle, liet Thiéry in 1917 het 'Prinsenhof' bouwen. Het bevatte de toegangspoort van het afgebroken 18de-eeuwse Prinsenhof in de Vaartstraat, een bezitting van de prinsen van Rubempré.
In 1917 kochten de benedictinessen van de Luikse abdij La Paix Notre-Dame het domein over van kanunnik Thiéry, die wel nog tot de voltooiing van zijn project in 1930 betrokken zou blijven bij bouw- en restauratiewerken op de abdijsite. Op de binnentuin, langs de Dijle, bouwde Piscador een neogotische kapel die in 1919 in gebruik genomen werd. Op de plaats van de 19de-eeuwse werkplaatsen achter de huizen van de Mechelsestraat kwam de zogenaamde Thiéryvleugel (voltooid in 1922), waarin de benedictinessen huisvesting voor vrouwelijke universiteitsstudenten inrichtten. De als een rij huisgevels uitgewerkte gevel werd bezet met bouwonderdelen die Thiéry had gerecupereerd uit Leuvense panden verwoest in 1914.
Tijdens het bombardement van 11 en 12 mei 1944 werden de abdijkerk en abdijgebouwen zwaar getroffen. De tot dan bewaard gebleven laatgotische noord- en oostvleugel van het kloosterpand werden zo goed als volledig verwoest, evenals de gebouwen die Thiéry op de zuidkant van het terrein had laten bouwen, waaronder de vleugel van het Prinsenhof. De Brusselse architect Paul Rome stond in voor de naoorlogse heropbouw van de site. Tussen 1945 en 1948 werden de puinen van de twee verwoeste kloostervleugels geruimd. De natuurstenen laatgotische bouwsculpturen van de twee kloostervleugels werden ondergebracht in de westelijke en zuidelijke kloostergang. De zwaar beschadigde vleugel van het Prinsenhof werd afgebroken samen met de vroegere gebouwen van de 19de-eeuwse blauwververij. Aan de neogotische kapel van Piscador voegde Rome in 1947 een transept toe. Het kapittelhuis tussen de zuidelijke kloostervleugel en de Dijle werd verbouwd in 1953.
Na de splitsing van de Leuvense universiteit in 1968 verlieten de benedictinessen de gebouwen. De stad Leuven kocht de site in 1978, waarna de verschillende gebouwen gefaseerd werden gerestaureerd en heringericht. Tussen 1981-1987 vormde architect Paul Van Aerschot de Thiéryvleugel om tot woningen. De verdiepingen van de west- en zuidvleugel van het vroegere kloosterpand worden sinds 1987 ingenomen door het Centrum voor Orthopedagogische Behandeling, dat in 1995 de binnenindeling van de verdiepingen liet verbouwen. Het abtskwartier op de rechter Dijleoever werd in 1985 ingericht als verzorgingstehuis (Home Sion). In de jaren 1980 werd aan de Halfmaartstraat de 'salle des ventes' afgebroken; dit neoclassicistisch gebouw uit het begin van de 19de eeuw was het laatste overblijfsel van de 19de-eeuwse nijverheidsgebouwen op de voormalige abdijsite.
Aangebouwd tegen de westvleugel van het kloosterpand bevindt zich de vleugel met het vroegere 'maison du propriétaire' van Thiéry (thans parochiehuis) en het poortgebouw. Het parochiehuis (drie bouwlagen onder zadeldak) is een eclectische baksteenbouw met natuurstenen plint, kruisvensters en sierankers. Het wordt afgesloten door een imposant smeedijzeren hek (1919) tussen natuurstenen pijlers. Aan de kerkzijde heeft het poortgebouw een ontpleisterde neoclassicistische gevel, gemarkeerd door een middenrisaliet met de poortdoorgang. Aan de kerkzijde wordt de doorgang omlijst door een hardstenen rondboog tussen Toscaanse halfzuilen in rustica. Aan de parkzijde is de doorgang gevat in een getoogde rococo poortlijst in blauwe hardsteen. Ter hoogte van de achtste travee aan de parkzijde is een vierkant régence inkomgebouw met tentdak aangebouwd.
De westvleugel van het kloosterpand, gebouwd door Piscador als het museum van Thiéry, bestaat uit een zuidelijk deel van drie bouwlagen hoog onder zadeldak en een noordelijk deel, aangebouwd tegen de kerk, van twee bouwlagen hoog onder plat dak. De dwarsgevels van het zuidelijke deel zijn uitgewerkt als gekanteelde trapgevels. De zuidelijke trapgevel is volledig in kalkzandsteen, ingevuld met kruisvensters en bekroond met een beeld van Sint-Augustinus. De noordgevel is gebouwd in baksteen met natuurstenen banden. De gevel wordt doorbroken door een groot, thans gedicht spitsboogvenster en is bekroond met een beeld van Sint-Gertrudis. Het noordelijke deel van de westvleugel heeft aan de zijde van de Mechelsestraat een natuurstenen neogotische gevel, naar ontwerp van Piscador. De bekroning met opengewerkte kantelen is grotendeels verdwenen. De wimbergen van de spitsboogvensters zijn versierd met abtstaven en muizen als verwijzing naar Sint-Gertrudis. Aan de andere kant is tegen deze vleugel de kloostergang aangebouwd. Die opent zich via spitsboogarcaden in kalkzandsteen naar de vroegere kloostertuin. Het lessenaarsdak behoort tot de naoorlogse herstellingen. De verdieping boven de kloostergang wordt verlicht door grote vensters onder een stalen ligger. De vensters zijn gevat tussen bakstenen muurdammen en worden in vakken verdeeld door natuurstenen stijlen met ingeschreven drielobben.
De gelijkvloerse verdieping van het zuidelijke deel van de westvleugel wordt ingenomen door de inkomhal, een amalgaam van door Thiéry gerecupereerde oude bouwsculpturen verwerkt in een eclectisch kader. De ruimte wordt overdekt door een balkenzoldering op natuurstenen pijlers. Enkele moerbalken hebben balksleutels die door Thiéry zijn gerecupereerd uit andere gebouwen. De maniëristische versiering (circa 1600) bestaat uit voluutconsoles met leeuwenkoppen en puttihoofdjes. Natuurstenen plinten, deurlijsten en halfronde schalken met bladkapitelen verlevendigen de bakstenen wanden van de inkomhal. Het laatgotische portaal naar de refter is gevat tussen halfzuilen, versierd met hogels en bekroond door een nis met een sculptuur van de Bewening van Christus. Het wapenschild onder de nis is dat van abt Antonius van Nieuwenhoven (abt 1514-1526). Blikvanger van de inkomhal is de monumentale trap met een art nouveau getinte trapleuning in natuursteen. De onder het bordes verwerkte waterspuwers zijn door Thiéry overgebracht van op de toenmalige restauratiewerf van de Leuvense Sint-Pieterskerk. De sluitsteen van de grote boog aan de noordkant herinnert aan de herbouw door Piscador ('Jos. Piscador Architecte 1912').
Onder de westvleugel bevindt zich, afgesloten door een fraai neogotisch ijzeren hek, de zogenaamde crypte, eertijds kapel van de zusters benedictinessen. Deze halfondergrondse ruimte van vijf traveeën diep telt twee beuken en wordt overwelfd door vierdelige kruisribgewelven op vier zuilen. Bouwmaterialen zijn kalkzandsteen voor de zuilen en gewelfaanzetten en baksteen voor de wanden, gewelfribben en gewelfvlakken. De gebeeldhouwde natuurstenen consoles aan de wanden versierden oorspronkelijk de voorgevel van het Leuvense stadhuis. Ze dateren uit de 15de-eeuw, de eigenlijke bouwtijd van het stadhuis, en werden na hun verwijdering in 1900 hier door Thiéry ondergebracht. De in het metselwerk verwerkte laatgotische reliëfs zijn afkomstig uit het eveneens door Thiéry gerestaureerde Leuvense kartuizerklooster.
Het bordes halverwege de trap gaf via de twee grote spitsbogen toegang tot het museum van Thiéry. In de spitsboogarcaden bleef een neogotisch hek bewaard. De spaarbogen van de wanden van het vroegere museum van Thiéry bevatten de resten van muurschilderingen van Georges De Geetere (1859-1929). Nog herkenbaar zijn voorstellingen van de opwekking van Lazarus en de kruisiging. Overige interieurelementen zijn door de beschadigingen van 1944 en de binnenrenovatie in 1995 niet bewaard gebleven. Op de eerste verdieping van het zuiddeel van de westvleugel leidt een houten slingertrap in twee vluchten naar een bordes, in de noordmuur geschraagd door gebeeldhouwde natuurstenen consoles. De borstwering van het bordes is bezet met hergebruikte laatmiddeleeuwse vloertegels. Sommige zijn geel en groen geglazuurd, andere versierd met bloemen en heraldische leeuwen en adelaars. Van de open dakstoel met beplanking is nog een gespan zichtbaar.
De kalkzandstenen buitengevels van de zuidvleugel worden doorbroken door kruisvensters. Tegen de zuidgevel is een ronde schotellift met natuurstenen koepeldakje aangebouwd. Aan de andere zijde bevindt zich de kloostergang, met spitsboogarcaden in kalkzandsteen en een naoorlogs lessenaarsdak. De gelijkvloerse verdieping van de zuidvleugel wordt ingenomen door de vroegere refter en keuken, van elkaar gescheiden door een bakstenen wand met een natuurstenen spitsboogportaal versierd met lege beeldnissen. De refter is overdekt met vierdelige kruisribgewelven tussen zware gordelbogen. De ribben en gebeeldhouwde sluitstenen zijn in natuursteen, de gewelfvlakken in baksteen. De noordwand van de refter geeft via twee rechthoekige vensteropeningen en een spitsbogige doorgang uit op de kloostergang. De vensters en de zwikken boven de doorgang zijn ingezet met natuurstenen maaswerk. De haard tegen de noordwand van de keuken is bezet met keramiektegels, sommige geglazuurd of versierd met leeuwen en adelaars. De verdiepingen hebben een naoorlogse inrichting. Van de vooroorlogse inrichting resteert enkel een door Thiéry gerecupereerde renaissance raamlijst in natuursteen.
Aan de oostzijde van de zuidvleugel is het zogenaamde kapittelhuis aangebouwd. Dit werd oorspronkelijk gebouwd door Piscador als het 'nouveau musée' van kanunnik Thiéry. Na het bombardement van 1944 werd het in 1953 heropgebouwd in neotraditionele stijl (bak- en kalkzandsteen) door architect Rome. Drie arcaden van de galerij van Piscador (hardstenen rondbogen in een kalkzandstenen parement) werden door Rome geïntegreerd in de nieuwbouw. De galerij langs de Dijle (rondbogen op Toscaanse zuilen) bleef bewaard als verbinding tussen het kapittelhuis en de kapel. Op de gelijkvloerse verdieping van het kapittelhuis behoort de noordwand met de twee spitsbogen op een hardstenen zuil tot de inrichting door kanunnik Thiéry. De thans gedichte bogen gaven oorspronkelijk toegang tot de kapittelzaal van de benedictinessen. Op de andere wanden loopt een gebeeldhouwde natuurstenen lijst met florale motieven. De verdiepingen hebben een naoorlogse inrichting. Tegen de zuidzijde van het koor van de Sint-Geertruikerk staat de sacristie, oorspronkelijk gebouwd ten tijde van kanunnik Thiéry maar heropgebouwd na de verwoesting van 1944.
Aan de oostzijde van het park en uitkijkend over de Dijle staat de kapel, thans Scouts- en Gidsenmuseum. De oorspronkelijke bouw uit 1918-1919 door architect Piscador bestaat uit de zuid-noord georiënteerde eenbeukige kapel met de zijkapellen en klokkentoren aan de oostzijde. De neogotisch getinte annexen aan de west-, zuid- en oostzijde van de kapel zijn toevoegingen van architect Rome uit 1947. De kapel van Piscador is een neogotische baksteenbouw van zeven traveeën lang met een driezijdige apsis. De buitenwanden worden geleed door hoge spitsboogvensters en verjongende steunberen. Bovenaan loopt een spitsboogfries met een muizentand. De kapel wordt binnenin overdekt door een driezijdig houten gewelf, geschraagd door spitsbogige gordelbogen. De gepolychromeerde houten ribben op de gordelbogen werden door kanunnik Thiéry gerecupereerd uit een niet geïdentificeerde afgebroken kerk in het Antwerpse. In de oostelijke langsmuur geven scheibogen op zeshoekige pijlers toegang tot de zijkapellen, door Piscador en Thiéry aangeduid als het 'basse nef' van de kapel. Aan de kant van de Dijle is de gevelwand van de zijkapellen door steunberen in traveeën verdeeld, elk bestaande uit twee rijen van gekoppelde spitsboogvensters. Het bovenste paar spitsboogvensters heeft een oculus en wordt bekroond door een wimberg. De klokkentoren op de noordoosthoek heeft een tentdak met peervormige naald. De vormgeving herneemt die van een verdwenen klokkentoren zoals afgebeeld op 17de- en 18de-eeuwse zichten van de Sint-Geertruiabdij. Aan de westzijde van de kapel staat een beschermde zwarte moerbezie.
Aan de zuidzijde van het park stond de vleugel het 'Prinsenhof', gebouwd in opdracht van kanunnik Thiéry in 1917. Van dit gebouw staat enkel nog een deel van de westelijke dwarsgevel overeind. Die bestaat uit drie bakstenen korfbogen op bakstenen pijlers met kapitelen in natuursteen. Bovenop een natuurstenen architraaf met kraagstenen zijn de resten van twee voluten bewaard. Ernaast staat een bakstenen muur met een hergebruikte rococo poortlijst in blauwe hardsteen. De nieuwe bakstenen muur langs de Dijle werd gebouwd na de waterwerken aan de Dijle in 1990, toen de locatie van het vroegere Prinsenhof volledig werd uitgegraven. Aan de oostzijde van het Prinsenhof bevond zich een neogotisch torengebouw. Na de verwoesting van 1944 bleef hiervan enkel de als kapel ingerichte trapeziumvormige onderbouw bewaard. Die bestaat uit een natuurstenen plint en daarboven spitsboogarcaden versierd met spitse drielobben. Binnenin zijn oudere bouwelementen verwerkt, door Thiéry uit andere gerestaureerde of verwoeste gebouwen verworven. Het gebouwtje werd gedemonteerd tijdens waterwerken aan de Dijle in 1990 en werd vervolgens opnieuw opgebouwd, maar zonder de vroegere beglazing in de spitsboogarcaden. Het troggewelf werd toen verstevigd met een betonbalk.
Aan de westzijde van het park, op de plaats van de werkplaatsen en magazijnen van de 19de-eeuwse ververij, liet Thiéry in 1918-1922 een huizenrij bouwen. Die staat bekend als 'Castel' of, het meest courant, de 'Thiéryvleugel'. De gevels bestaan uit een collage van voornamelijk hardstenen 17de- en 18de-eeuwse bouwelementen uit Leuvense gebouwen verwoest in 1914. De jaarankers zijn niet authentiek en verwijzen dus niet naar de huizen waaruit de bouwelementen afkomstig zijn. Ook binnenin werden diverse interieurelementen en onderdelen van oud (kerk)meubilair hergebruikt.
Auteurs: Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
In het noordoosten van het domein bevindt zich een Japanse notenboom (Ginkgo Biloba) die door zijn grote stamomtrek (3,9 m, gemeten vanop 1,5 m hoogte) een grote leeftijd wordt toegekend.
In het zuiden van het domein bevindt zich een Zwarte moerbei (Morus nigra), een zeldzame boomsoort die typerend zachtjes schuin wegzakt.
Deze bomen zijn beiden beschermd als monument door hun wetenschappelijke waarde als gevolg van hun zeldzaamheid en habitus.
Is deel van
Halfmaartstraat
Is deel van
Sint-Geertruidabdij en omgeving
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Geertruiabdij met tuin [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/126779 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.