erfgoedobject

Kasteeldomein Van Meldert

bouwkundig / landschappelijk element
ID
134188
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134188

Juridische gevolgen

Beschrijving

Kasteel in vroeg-neogotische stijl gebouwd in 1845 naar ontwerp van architect Auguste Vivroux (1795-1867) ter vervanging van een 16de-eeuws landhuis, later ingericht door de Brusselse stadsarchitect Pierre Victor Jamaer (1825-1902); heropgebouwd na brand omstreeks 1880; oranjerie gebouwd in 1867 naar ontwerp van architect Hendrik Beyaert (1823-1894); kasteeldomein ontworpen als 'rivierlandschap' met eiland en cascade van circa 50 hectare; functionele heraanleg van de onmiddellijke omgeving van het kasteel naar ontwerp van Louis Van der Swaelmen jr. in 1910 met aanleg zwembad, golf, tennisveld, moestuin, bloemenweide, rozentuin en een naar het modernisme zwemende parterre; de functionele aanleg was een belangrijke inspiratiebron voor de 'Nouveau Jardin Pittoresque' tijdens het interbellum; verval vanaf 1940, vestiging van een kostschool, massieve aanplanting van canadapopulieren; eerste restauratiepogingen in 2005 (velling van de populieren).

"Getemperde straklijnigheid". Zo vatte Louis Van der Swaelmen het resultaat samen van zijn poging om in 1911 (voor België) nieuwe inzichten in de tuinarchitectuur toe te passen op een landschappelijk park uit het midden van de 19de eeuw, het kasteeldomein van Meldert, als alternatief voor wat hij de "faillieten boedel van den Romantischen tuin" noemde. Bijna zeventig jaar later meende Herman Stynen te mogen vaststellen dat Van der Swaelmens ontwerp in Meldert geen visuele sporen heeft nagelaten. Een grondig terreinonderzoek heeft echter het tegenovergestelde uitgewezen.

Het oude en het nieuwe kasteel van Meldert

Tijdens het ancien régime was Meldert een leen, in het bezit van de ridders van Meldert die voor het eerst in 1279 worden vermeld, nadien van de families van Montenaken, d'Oyenbrugghe en – aan het einde van het ancien régime – vander Noot. De 14de-eeuwse donjon langs de Kerkstraat, niet ver van het dorpscentrum, vormde de zetel van de heerlijkheid. Na een brand in 1568 werd 700 m zuidelijker, op een hoger gelegen plaats, een nieuw kasteel gebouwd. Twee kaartboeken van de norbertijnenabdijen van 't Park (1665) en van Averbode (1650-1680) tonen het kasteel in het midden van de 17de eeuw: een gesloten complex met twee binnenplaatsen en twee torens – een slanke en een dikke. Dit beeld wordt min of meer bevestigd door een beschrijving in het familiearchief vander Noot. Opmerkelijk voor het einde van de 16de eeuw is dat het nieuwe kasteel nog de traditionele dubbelstructuur (opperhof-neerhof ) heeft en dat ook de donjon-idee nog aanwezig is. Vermoedelijk ging het om baksteenbouw met overvloedig gebruik van lokale witte zandsteen (Gobertangesteen) voor speklagen, venster- en deuromlijstingen, hoek­ kettingen, plinten en steigergaten. De dubbelstructuur uit de 17de-eeuwse afbeeldingen is niet meer zichtbaar op de Ferrariskaart (1771-1778) en op de meer betrouwbare Primitieve kadasterkaart (1820-1830), die echter niet helemaal verenigbaar is met een 19de-eeuwse schets. Op de kadasterkaart worden drie volumes getoond die een binnenplaats bijna, maar niet helemaal omsluiten; het kasteelgebouw wordt aangeduid met het onregelmatige vlak onder het woord 'château'.

Met een halve eeuw tussentijd geven zowel de Ferrariskaart als de Primitieve kadasterkaart een vergelijkbaar beeld van de omgeving van het kasteel. Op beide kaarten vinden we ten noordwesten van het kasteel een omgracht perceel terug dat in de Primitieve kadastrale legger als tuin (nr. 468) en vijver (met name de gracht, nr. 469) staat omschreven.

Op de Ferrariskaart wordt in deze eilandtuin, 28 are groot en vermoedelijk een combinatie van 'nut en sier', een padenkruis afgebeeld. Een groot gedeelte van de ruimte rond het kasteel wordt in beslag genomen door een circa 4 hectare grote boomgaard. Volgens het kadaster was daar vijftig jaar later nog slechts één hectare (perceel nr. 464) van overgebleven. De rest van het huidige park bestond zowel in 1770 als in 1820 uit weiden, hooilanden, akkers en bos, bescheiden landelijk vergeleken met andere domeinen van de familie vander Noot. Erfenisdisputen zijn hiervan wellicht de oorzaak, zoals een proces dat aansleepte van 1767 tot 1820. De weg die naast het kasteelcomplex aftakte van de weg Tienen-Waver en in noordwestelijke richting het dal van een van de bronbeken van de Mene doorsneed, behoorde tot het openbaar domein. Op het ogenblik dat het Primitief kadaster werd opgemaakt (1820-1830), stond het landgoed op naam van graaf Charles-Ferdinand-Joseph d'Oultremont (1789-1852), voormalig ceremoniemeester aan het hof van koning Willem I. Dat was uit hoofde van zijn huwelijk met gravin Louise-Joséphine vander Noot de Duras, weduwe van prins Louis-Lamoral de Ligne en erfgename van de laatste feodale herenfamilie van Meldert. Alleen al in Meldert bezat de douairière de Ligne 80 hectare (circa één tiende van het gemeentelijke grondgebied), maar geen aaneengesloten blok rond het kasteel. Het gehucht Keulen vormde de grootste maar niet de enige enclave.

Het neogotische kasteel

In 1845 (volgens L. Albers na een brand, maar hierover wordt in de kadastrale legger geen melding gemaakt) werd het 16de-eeuwse kasteelcomplex vervangen door een flamboyant-neogotisch kasteel naar ontwerp van architect Auguste Vivroux, voluit Henri-Auguste-Marie Vivroux (1795-1867). Hij was de architect van het kasteel Les Mazures te Pepinster, het Waalse 'Strawberry Hill', volgens een overzicht van de Belgische neogotiek "een der eerste Belgische bouwsels, waar er van een zeker doelbewust streven naar het schilderachtig effect kan sprake zijn". De detailtekeningen en de ontwerpen voor het interieur dragen de handtekening van Jules Vivroux, zijn oudste zoon. Een eerste ontwerp voorzag in een gesloten complex van drie vleugels: de kasteelvleugel met een onaanzienlijk, zeshoekig, stomp torentje, een bijna even brede maar eenlaagse dienstvleugel met onder meer de keuken en een oranjerie, en een smalle, eveneens eenlaagse vleugel met een koetshuis en stallingen. De binnenplaats werd aan de oostzijde afgesloten door een muur met een gekanteelde spitsboogpoort. In de daaropvolgende versies bleef het bij twee evenwijdige volumes – het kasteel en het stalen koetshuis – die door twee muren met elkaar werden verbonden. Een van de plattegronden toont een fontein op de binnenplaats en een ijskelder achter het stal- en koetshuis. Toen Vivroux er uiteindelijk de brui aan gaf, nam de bouwheer zelf de taak van ontwerper op zich. Uiteindelijk werden er twee losstaande gebouwen opgetrokken zonder verbindingsmuren of dwarsvleugels. Uit de oudste afbeeldingen kan worden opgemaakt dat de uiteindelijke vormgeving in hoge mate beantwoordt aan het derde ontwerp van Vivroux, behalve de toren. Uit de kadastrale opmetingsschets die de nieuwe toestand in 1850 registreerde, blijkt ook dat een groot gedeelte van de funderingen van de oude kasteelvleugel werd hergebruikt, ook de oude donjon, die in een neogotisch kleedje werd gestoken. De binneninrichting werd toevertrouwd aan de bekende architect en restaurateur Pierre Victor Jamaer (1825-1902), die onder meer verschillende huizen op de Brusselse Grote Markt en het stadhuis restaureerde. Het resultaat werd in de toenmalige vakpers met een zeker enthousiasme begroet.

Het nieuwe kasteel bestaat uit een rechthoekig volume, doorsneden door drie dwarse bouwlichamen, met zadeldaken en puntgevels. Enkele lithografieën in een boekje, dat vermoedelijk in opdracht van d'Oultremont in 1855 werd gepubliceerd, tonen het neogotische kasteel in zijn oorspronkelijke vorm. De toren was met kantelen bekroond en deed ongetwijfeld dienst als uitkijktoren, maar hij was minstens één derde lager dan de huidige. De huidige toren sluit nu langs de tuinzijde aan bij het middelste dwarsvolume, maar toen was dat waarschijnlijk niet het geval (binnenin gedateerd 1640-1879, de tweede datum verwijst naar de restauratie na de brand van 1877. Op de eerste verdieping van het kasteel zijn een reeks datumstenen ingemetseld, waarvan een inventaris in F. Dopere). Het middelste dwarsvolume was ook veel lager. Aan de erfzijde bevindt zich centraal de ingangspartij. Alle gevels van witte Gobertangesteen zijn architecturaal gelijk behandeld, behalve de parkgevel, die met zijn opengewerkte bogengaanderij onder balkons de uitstraling heeft van een voorgevel. De rijk gevarieerde toepassing van het laatgotische ornamentele vocabula­rium, vooral in de bovenverdieping en de dakvensters, komt tot uiting in het veelvuldig gebruik van spits- en accoladebogen, blindarcades en balustrades, hogels, pinakels met kruisbloemen, nokversiering, vierpassen, ramen met kruiskozijnen... Een litho, vervaardigd naar een foto uit het begin van de jaren 1870, toont het kasteel in een vorm die al afwijkt van de oorspronkelijke: de toren is opmerkelijk hoger en wordt bekroond door een hoog schilddak.

In augustus 1877 werd het kasteel zo ernstig door brand beschadigd dat de inspectie van het kadaster het als ruïne beschouwde. Pas in 1882 werd het opnieuw als kasteel belastbaar gesteld. De wederopbouw versterkte aanzienlijk het verticale karakter, dat voorheen hoofdzakelijk tot de toren met zijn hoog schilddak was beperkt. Het middelste dwarsvolume kreeg een hoger zadeldak en werd geflankeerd door twee vooruitspringende, ronde torentjes. De toren werd opnieuw vlak afgedekt, voorzien van spietorentjes en schietgaten – elementen uit de middeleeuwse vestingarchitectuur – en diende weer als belvedèretoren.

De kasteelaanhorigheden (wagenhuis, stallingen, personeelswoning) werden op een U-vormig grondplan opgetrokken ten zuiden van het kasteel, buiten de vroeger bebouwde oppervlakte, en vallen dus niet samen met de zuidvleugel van het oude kasteelcomplex. Het gaat om een bakstenen gebouw met als steunbeer uitgewerkte lisenen van natuursteen.

Van bijzondere kunsthistorische betekenis is de oranjerie, gebouwd in 1867-1868 naar ontwerp van Hendrik Beyaert (1823-1894). Het is een eenlaagse bakstenen constructie in '­zebrastijl' (regelmatige afwisseling van lagen bak- en zandsteen) onder een scherp zadeldak met neogotische dakkapellen, een hoge ronde toren met schietgaten, steunberen met pinakels, een trapgevel aan de noordzijde, maaswerk en een tweebeukige binnenruimte met graatgewelven. Fraaie architectuur, maar als oranjerie, winterbewaarplaats voor vorstgevoelige planten, totaal ongeschikt. Het gebouw bevond zich op de westflank van de ommuurde moestuin (perceel 467b). Langs de moestuinzijde had het (en heeft het nog) vijf hoge steekboogdeuren met smeedijzeren hekwerk. Het was dus waarschijnlijk geen echte oranjerie, maar eerder een tentoonstellingsruimte voor planten en bloemen. Een kleine eeuw later werd ze omgebouwd tot kapel. Op de stafkaart van 1893 en ook op de kadastrale opmetingsschetsen zijn binnen de moestuin nog andere constructies zichtbaar, vermoedelijk kweekkassen, serres en, in het midden, een waterbekken.

Een landschappelijk park ten koste van Keulen

Tussen 1845 en 1850 werden enclaves verworven, die het mogelijk maakten om het aaneengesloten vijfhoekige blok van circa 50 hectare te vormen waarop het huidige park werd aangelegd. Het totale grondbezit van de familie d'Oultremont zou in de loop van de 19de eeuw in Meldert trouwens meer dan verdubbelen. Hoewel het weinig voorstelt vergeleken met wat zich bijvoorbeeld in Engeland afspeelde – voor de aanleg van het park rond Castle Howard, North Yorkshire, werd in 1730 het dorp Henderskelfe compleet met kerk en al afgebroken – is de 'enclosure'-operatie die Charles-Ferdinand d'Oultremont en, na zijn dood in 1852, zijn zoon Adrien realiseerden voor de ­ regio toch wel spectaculair. Niet alleen lijfde hij nagenoeg 1800 m openbare weg in bij zijn domein, ook liet hij het grootste gedeelte van het gehucht Keulen afbreken, met name een tiental woningen met tuintjes van dagloners. Op de stafkaart van 1864 beslaat het landgoed 'Maillard' – de tuinen en het park rond het pas gebouwde kasteel van Meldert – ongeveer de hele ruimte tussen de Waverse steenweg, de Bosbergstraat, de Meerstraat en de Keulenstraat (huidige straatnamen). De uitbouw van een esthetisch-landschappelijk 'cordon sanitaire', het zich opsluiten in arcadische coulissenlandschappen, de ruimtelijke scheiding die ook de uitdrukking is van de groeiende afstand tussen de sociale klassen in de loop van de 19de eeuw, worden vooral vanaf 1850 bepalend voor de aanleg of heraanleg van landgoederen. De overdrachten werden door het kadaster droogweg als verkoop geregis­treerd, maar we hebben er het raden aan welke pressie- of lokmiddelen graaf d'Oultremont gebruikte om tien huisgezinnen ertoe te brengen in volle landbouwcrisis bijna gelijktijdig hun eigendom af te staan.

Door de uitgraving van de komgronden en de opstuwing van de zuidelijke tak van de Mene- of Molenbeek ontstonden twee langwerpige vijvers, gescheiden door een uit kwartsietblokken opgebouwde cascade; in de noordelijke, stroomafwaartse vijver werd een relatief groot eiland uitgespaard. Het domeingedeelte aan de overzijde van de beek, vroeger akkerland, werd gedeeltelijk met bomen beplant. Twee litho's van Vasse uit 1855 geven een ruimer beeld van het landschappelijk park onmiddellijk na de aanleg. Het is uiteraard niet altijd mogelijk om uit te maken in hoever dergelijke afbeeldingen een getrouwe weergave zijn van de bestaande toestand of anticiperen op de wensen van de opdrachtgever. Eén litho toont het kasteel vanuit het noorden, omringd door een nog jonge beplanting, maar vermoedelijk zijn de grootste ­ bomen resten van vroegere beplantingen, bijvoorbeeld de bomen (abelen?) op het eiland in de noordelijke vijver, dat rechts in beeld zichtbaar is. Daarachter ligt de rotscascade die de overloop tussen de twee vijvers vormt. De oevervegetaties zijn weelderig, maar links in beeld zien we een eigenaardige oeverbeplanting met een of andere naaldboomsoort, misschien wel jonge moerascipressen (Taxodium distichum). De hellende gazons naar het kasteel toe zijn gestoffeerd met enkele bloemperken of lage struikmassieven. De tweede litho van Vasse toont opnieuw het eiland – ditmaal vanuit de omgeving van het kasteel en met een of andere treurboom die normaal ook op de eerste afbeelding zichtbaar zou moeten zijn – en ook de hellingen aan de overzijde van de vijvers. Op een litho van Vasseur (1872-1878) zien we ook enkele details van het landschappelijk park. Een groep of rij Ita­liaanse populieren (Populus nigra 'Italica'), een soort die niet op de afbeeldingen van Vasse te zien is, accentueert het arcadische karakter van het parklandschap. Rechts van het kasteel wordt een glimp getoond van het rivierlandschap tegen de achtergrond van een bosmassief. Daar lag een tiental jaren eerder het gehucht Keulen. Op de voorgrond zien we enkele lage, niet te definiëren struikmassieven en, bij de ingang van het kasteel, de obligate kuipplanten, vermoedelijk laurier.

Twaalf Apostelen

Opmerkelijk is de bult met hoogstammige bomen die Vasse (1855) afbeeldt op de helling aan de noordzijde van de vijvers. Op de nieuwe kadastrale mutatieschets van 1850, die ook het tracé van de oevers weergeeft, valt deze zone min of meer samen met een groot ovaal perceel (nr. 440a), die op de stafkaart van 1864 ook door een pad wordt begrensd. Op deze plaats staat nu een groep van taxussen (Taxus baccata) en bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'). Deze beuken zijn misschien wel ouder dan hun huidige stamomtrekken (190 tot 320 cm) laten vermoeden; hun dikteaanwas kan geremd zijn door hun dichte, ovale plantverband, dat een typische stijlfiguur suggereert. De eigenaars duidden dergelijke groepen, die we in diverse parken in de omgeving hebben aangetroffen (zoals bij het Nieuw Kasteel van Boutersem, het kasteel van Kersbeek te Kortenaken, het domein Gellenberg te Lubbeek, het domein van Rivieren te Aarschot,...), steevast aan als 'de Twaalf Apostelen'. Boomcirkels die 'Twaalf Apostelen' worden genoemd – meestal met linden, soms met taxussen – komen ook voor in Nederland, noordelijk Duitsland en Engeland. Een Twaalf-Apostelengroep van dicht bij elkaar geplante bruine beuken vinden we ook aan de overzijde van de beek, ten noordoosten van het kasteel. Bomen uit de oorspronkelijke beplanting van het landschapspark komen ook voor in de onmiddellijke omgeving van het kasteel, bijvoorbeeld twee bruine beuken met stamomtrekken tot meer dan 5 m, mogelijk 'bundelbomen', ontstaan door het ineengroeien van verschillende bomen die in een zelfde plantgat werden neergepoot – een manier om snel dikke bomen te verkrijgen (volgens L. Albers komt een vermoedelijke bundelboom, ditmaal een plataan - Platanus x hispanica - ook voor naast het kasteel van Kwabeek te Boutersem). Het landschappelijk park van Meldert werd ontsloten door kronkelpaden, die de meest schilderachtige hoeken van het domein aandeden en boeiende gezichten boden op en over de vijvers of op het kasteel. De enige min of meer rechte weg verbond het kasteel met het noordelijkste punt van het domein, niet ver van het dorpscentrum, waar een nieuwe toegang werd aangebracht in de vorm van een bijzonder fraai smeedijzeren poorthek tussen door piramides bekroonde pijlers van witte zandsteen, een lanspuntenhek met een gotisch pinakel op de makelaar en lanspunten die op hogels lijken. In 1859 werd het hele, niet bebouwde gedeelte van het domein door het kadaster versmolten tot één reusachtig perceel 'lustgrond' met een oppervlakte van 37,5 hectare.

Van der Swaelmen en de 'moderne, regel­matige tuin'

Bij het overlijden van Adrien d'Oultremont in 1898 werd het kasteel te huur gesteld. De eerste huurder was ridder de Schouteete de Tervarent. In 1905 werd hij opgevolgd door burggraaf August de Lantsheere, die vijfentwintig jaar lang burgemeester van Meldert zou zijn en het domein behandelde alsof het zijn bezit was. Hij rustte het kasteel uit met waterleiding, centrale verwarming en acetyleenverlichting en koesterde ook plannen om het park te 'moderniseren'. In 1911 werd een gedeelte van het landgoed heraangelegd naar ontwerp van de bekende stedenbouwkundige en tuinarchitect Louis-Martin Van der Swaelmen (1883-1929). De betekenis van Louis Van der Swaelmen – die overigens niet mag worden verward met zijn vader Louis-Léopold, die eveneens 'architecte-paysagiste' was (de aanleg van de tuin rond het kasteel van Laurensart te Grez-Doiceau is vermoedelijk het werk van de vader, cf. de lijst met referenties in zijn brief aan het Leuvense stadsbestuur van 23 november 1900) – voor het stedenbouwkundig denken en de tuinwijkbeweging in België tijdens het eerste kwart van de 20ste eeuw, was enorm. Zijn boek 'Préliminaires d'art civique', gepubliceerd in 1916 naar aanleiding van de discussies rond de wederopbouw, geeft niet alleen zijn opvattingen weer over de diverse aspecten van de ruimtelijke ordening, inclusief de natuurbescherming, maar over de hele samenl­eving. Zijn ideeën over tuinarchitectuur, die rechtstreeks verband houden met zijn opvatting over de verhouding mens-natuur, worden verwoord in enkele artikels en voordrachtteksten. De "faillieten boedel van den Romantischen tuin" met zijn natuurnabootsingen in "vermicellistijl" was de kop van jut. Hij illustreerde zijn afschuw met een foto van de intussen al dertig jaar oude Vossemvijver in het park van Tervuren, "teekenend voorbeeld van zulk 'n leugenachtige schepping, nog kort geleden door een vermaard tuinarchitect ontworpen". Ook de heraanleg van het Terkamerenbos van dezelfde architect – Edouard Keilig (1827-1895) – vond geen genade.

Van der Swaelmens inspiratie is uitgesproken Engels: invloeden van Gertrude Jekyll (1843-1932) en Thomas H. Mawson (1861-1933) zijn zowel in zijn geschriften als in zijn realisaties aanwijsbaar. De regelmatige, geordende, "moderne, Engelsche" tuin, waarin (huishoudelijke) doelmatigheid wordt gekoppeld aan het 'schilderachtige', staat voor hem model. De schilderachtigheid wordt vooral geput uit de natuur, die ons moeiteloos "biologische associaties" en "met bloemen bestarde grasperken" levert. De verwijzingen naar het werk van botanicus-plantensocioloog Jean Massart zijn legio. Massart publiceerde in 1913 een artikel 'Pour la protection de la nature en Belgique', één van de eerste, wetenschappelijk gedocumenteerde manifesten van de natuur- en landschapsbescherming in België. Hij verdedigde standpunten die nauw aansloten bij het credo van de beweging die zich, eveneens in 1913, als 'Nouveau Jardin Pittoresque' heeft geprofileerd en waarin Jules Buyssens tijdens het interbellum een stuwende rol zal spelen. In het manifest van de beweging wordt trouwens een foto van Van der Swaelmens tuinen te Meldert afgedrukt. Meldert was één van de weinige opdrachten waarbij Van der Swaelmen zich bijna zonder beperkingen heeft kunnen uitleven. Alles – ook de graagte waarmee hij deze realisatie als illustratie heeft aangewend in latere publicaties – wijst erop dat het in opdracht van Auguste de Lantsheere ontworpen 'domaine de Maillard' als exemplarisch mag worden beschouwd. De invloed van Mawson, een bijzonder productief tuinarchitect, auteur van een succesrijke reeks over tuinontwerpen, 'The art and craft of garden making' (1906-1926), bewonderaar van de 'Arts and Crafts'-beweging, is in Meldert tastbaar aanwezig. Mawson ontwierp tuinen met, aansluitend op het huis, een bak- of natuurstenen terras, via trappen verbonden met gazons, struiken bosmassieven en, als het enigszins kon, met een mooi uitzicht. Het ontwerp voor Meldert spitst zich toe op het zuidelijke gedeelte van het domein, de onmiddellijke omgeving van het kasteel. Het gedeelte ten noorden van de vijvers werd grotendeels onaangeroerd gelaten. In hoever hij zijn ideeën over de 'verrijkte natuur', een concept dat op om het even welke schaal kan worden toegepast, op de rest van het domein heeft kunnen botvieren, is niet bekend. In de floristische opnamen uit de jaren 1980 van de meer bosachtige gedeelten van het domein, is echter geen spoor merkbaar van verrijking met meer spectaculaire soorten, knol- of bolgeofyten als narcis, wilde hyacint of herfsttijloos. Toen Van der Swaelmen werd belast met de aanleg van het park "leek het kasteel als ingebouwd in een inloopend terrein, wat drukkend werkte op den aanblik van het geheel; het lag dicht op de flank van een berg, de hoofdgevel was naar het dal gekeerd, het binnenhof lag bijna geheel aangedrukt tegen zware boschpartijen, terwijl de vrij plotselinge stijging van het terrein dicht voor den oostelijken zijgevel de algemeene gedruktheid nog verergerde".

Hoe kon hieraan verholpen worden? In een als artikel gepubliceerde toelichting bij het project, dat in 1916 werd gepubliceerd, verduidelijkt Van der Swaelmen zijn uitgangspunt: "Geen enkele bepaalde stijl bleek hier gewenscht, en zulks des te minder, daar de stijl van het kasteel zelf al een nabootsing was; slechts krachtige rangschikking was er noodig. Daar het gebouw niet op een grondmuur stond, en vooral wijl de bodem naar het oosten opglooide in de vorm van een amphitheater, zag het kasteel er vanuit de oprijlaan, die op het voorplein uitkwam, al zeer onvoordeelig uit. Het uitgangspunt voor de compositie kon geen ander zijn dan het kasteel beter te doen uitkomen en de groepering van een behoorlijke lijst rondom het gebouw. Ik ontwierp een aantal terrassen beneden de oppervlakte van het platform der kasteelomwalling. Deze terrassen met hun spel van trappen en afgeschuinde taluds lagen evenwijdig en vormden tezamen een scherp hellend en naar verhouding evenredig voetstuk voor het kasteel, hetwelk zich aldus hooger en rijziger zou voordoen, en met een doorvoering der lange evenwijdige terraslijnen op verschillende plans en hoogten, – hagen, randen, perken en lanen, zou een overeenkomst in karakter tusschen huis en hof verkregen worden. [...] De gehele rechtlijnige rangschikking werd versterkt door de zuiverlijnige hagen van hulst, rechte reek[s]en van welgesnoeide taxusboomen".

Het pittoreske zal echter de straklijnigheid temperen bij middel van brede perken met vaste planten "welker taak het is de strakke lijnen en meetkunstige figuren een weinig meer golvend en aangenamer voor het oog te maken en de hoekigheid van den onderbouw met een bloeiender leven te bezielen". In de naam van het pittoreske worden ook enkele oude magnolia's gespaard. Op de foto's die niet lang na de aanleg (alleszins vóór 1913) werden genomen zien we verschillende close-ups van de bloemenparterres, met stokrozen, pioenen, irissen, rudbeckia's... en vooral asters.

De tuin als weerspiegeling van de 'gang des levens'

Het ontwerp weerspiegelt min of meer het leef­ patroon – "gang des levens" in de woorden van Van der Swaelmen – en ook de hobby's en sportieve belangstelling van de opdrachtgever: een met palissades van leilinden afgebakend, licht verzonken tennisveld in spiegelvorm met lunetachtige uitstulpingen; een "pelouse de jeux" met een golf van negen holes; een door haagbeukhagen afgeschermd "gymnase" – vermoedelijk bedoeld als solarium – dat onmiddellijk aansluit bij het zwembad. Het zwembad (met rustiek-cementen kleedcabine) bevindt zich aan het stroomopwaartse uiteinde van de zuidelijke vijver en is ervan gescheiden door een betonnen dam ("barrage avec Iris et plantes aquatiques"). De pittoreske ingesteldheid blijkt uit de tot "rivière" versmalde zuidelijke vijver met een aanlegsteiger. Het bucolische gezicht vanuit het kasteel of vanaf de terrassen over de beekvallei, waar ooit de daglonershuisjes stonden, wordt door Van der Swaelmen als volgt beschreven: "Op groote weiden naar Engelschen trant, omringd door witgeverfde houten hekken, grazen de koeien, die zoozeer leven en kleur aan het landschap verleenen".

Het meest in het oog springend is de strakke symmetrie die, vanuit de lucht gezien, in een andere context en op een grotere schaal Von Däniken op bepaalde ideeën had kunnen brengen. Dit geldt in de eerste plaats voor het patroon van 'landingsbanen' dat zich tussen de vijvers en het kasteel aftekent. Het is opgebouwd uit een hoofdas die loodrecht op het kasteelgebouw naar de 'rivier' afdaalt – in de woorden van Van der Swaelmen – "als de voorsteven van een schip uitsteekt in het groene, wijde dal", tweemaal (bij elk terras) door trappen onderbroken, en op 60 m van de aanlegplaats eindigt in een soort van exedra ("reposoir formant chambre de fraîcheur"). In een hoek van 45 graden en in perfecte symmetrie, zijn op deze hoofdas twee zijassen geconstrueerd, die op hun beurt via loodrechte zijassen met de hoofdas verbonden zijn. De hoofdas wordt geaccentueerd door een rij in kegel geschoren taxussen, de omtrek van de exedra door hinokischijncipressen (Chamaecyparis obtusa), die ook meer informeel, in kleine groepjes, over de rest van het domein staan verspreid. Het woord 'reposoir' wordt hier niet gebruikt in de door de 'Petit Robert' toegestane betekenissen, maar in de betekenis van rustplaats; op foto's van vlak na de aanleg zijn zitbanken zichtbaar, weliswaar geen marmeren (behalve misschien die voor de taxusrij), zoals Van der Swaelmen in zijn toelichting laat uitschijnen. De stenen bank op de foto is mogelijk niet van marmer maar van kunststeen op basis van cement of beton, of zelfs van met cement beklede baksteen, zoals alle boordstenen, trap- en keermuurfragmenten die nog op het terrein zichtbaar zijn. Van een "springbron, die hare wateren hoog van een marmeren zuil in een Venetiaansch bekken neer laat klateren" valt er op de foto's die vlak na de aanleg werden genomen niets te bespeuren. Het curieuze net van wegen en grasparterres tussen het kasteel en het wagenhuis, het voorhof ("cour d' honneur"), doet denken aan een sierspeld, een Keltische fibula of zo. Het "zal wellicht den vurigen aanhangers der traditie op het gebied van voorhoven wel een weinig afwijkend toeschijnen", voorspelde Van der Swaelmen, maar het is volgens hem volkomen in overeenstemming met het karakter van het geheel en sluit aan bij de terrasvormige aanleg van de kasteelsokkel. Hoe dan ook, erg functioneel als aankomst- of manoeuvreerruimte of verkeersknooppunt kan het niet geweest zijn; mooi is het vooral vanuit vogelperspectief.

Het eclectisch mengen van informele beplantingsschema's met strakke, formele structuren was kenmerkend voor de 'Arts and Crafts garden' en – bijvoorbeeld – de 'paved parterres' naar het ontwerp van Inigo Triggs en andere 'Edwardians', die door Gertrude Jekyll worden getoond in haar boek 'Gardens for small country houses'. Een continentale inpiratiebron was wellicht ook de herboren 'jardin français', de revival van de regelmatig-geometrische, 'Franse' tuinstijl aan het einde van de 19de eeuw, onder impuls van publicaties zoals de 'Traité général de la composition des parcs et jardins', 1879, van Edouard André en het werk van de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne, de 'style Duchêne'. Dit zou bijvoorbeeld de barokke spiegelvorm van het tennisveld kunnen verklaren. Het totaalpatroon van Van der Swaelmens ontwerp en de nadruk op het functionele gaan echter verder dan de Edwardiaanse schema's of de Duchêne-stijl en kondigen de modernistische tuinontwerpen van het interbellum aan. In latere ontwerpen zoals de 'sunken garden' bij de buitenplaats 'De Boekel' te Enschede tijdens de oorlogsjaren, zal hij veeleer de toer van de 'Nouveau Jardin Pittoresque' opgaan (flagstones, muurtjes van onbewerkte stenen en andere pittoreske elementen zoals tafels van oude molenstenen). De tuinaanleg die Van der Swaelmen ontwierp rond het 'Belgenmonument' van Huib Hoste te Amersfoort, sloot misschien nog het meest aan bij de strakke architectuur van Meldert.

Bloemenhof 'naar Franschen trant' & 'wild garden'

De toegangsweg, die zoals vanouds ten oosten van het kasteel van de Waverse steenweg aftakt, doorkruist de ruimte tussen het kasteel en het wagenhuis en vormt de basis van enkele loodrechte aftakkingen. Een eerste loopt door de "Mont des Roses" en eindigt in een kleine "reposoir", in een Nederlandstalige toelichting omschreven als "geurige kamer"; een tweede aftakking voorbij het kasteel ontsluit het tennisveld. De loodrechte aftakkingen aan de andere (zuid)zijde omkaderen en ontsluiten een kruisvormig ingedeelde bloementuin, waarvan elke parterre op zijn beurt andrieskruisvormig en tenslotte in langwerpige bedden is ingedeeld. Deze tuin valt precies samen met de oude moestuin en moest worden herschapen in "een bloemenhof naar Franschen trant met een wintertuin". Dit was het enige waarop de eigenaar heeft aangedrongen; voor de rest had Van der Swaelmen carte blanche.

Van deze ommuurde bloementuin is ons enkel een winterfoto bekend, zodat het moeilijk is uit te maken of het in de praktijk inderdaad om een snijbloementuin ("jardin fleuriste") ging, maar één van de vier hoofdcompartimenten is alleszins met fruitbomen beplant. De bedden lijken met buxushaagjes afgelijnd, zoals Van der Swaelmen had voorgeschreven, maar van de taxushagen "waarin figuren zijn gesneden" valt weinig te bespeuren. Aan de zuidkant van de bloementuin staan serres, kassen en wachtbedden en de buitenzijde van de noordmuur wordt geflankeerd door halve serres met – centraal, als hoofdtoegang tot de ommuurde tuin – een hoge glazen constructie.

De zogenaamde oranjerie vormt als een open paviljoen de overgang, via een strook met kleinfruit (frambozen, kruisbessen en een onleesbare soort) naar een "jardin sauvage", op de plaats van de vroegere boomgaard. De "wild garden", contradictie in terminis, was sinds Francis Bacon ('Of gardens', 1625) een niet weg te branden thema in de tuin­ literatuur, maar hij kreeg vooral in de 'Arts and Crafts'-tuinen, na de publicatie van William Robin­ sons 'Wild garden' (1870) en Gertrude Jekylls 'Wood and Garden' (1899) een eigen, formele plaats. De 'wild garden'-idee heeft volgens Robinson geen uitstaans met de traditionele idee van 'wildernis' en kan evenmin gelijkgesteld worden met de 'pittoreske tuin'; het komt in essentie neer op het inbrengen van winterharde, exotische planten in een milieu waarin zij zonder verdere zorg kunnen gedijen. Dit sluit enigszins aan bij wat in de doctrinaire ecologie als 'biotoopvervalsing' wordt gebrandmerkt. Bovendien wordt de 'wild garden' niet als tegengesteld gezien aan de tuin met bloembedden en -perken, maar als complementair. Op Van der Swaelmens plan gaat het om een besloten ruimte, omgeven door bosschage en pittoresk uitgewerkt, "waar vaste planten en bolgewassen welig opschieten". De "mont des roses" aan de andere zijde van het kasteel, vlakbij de hoofdingang, vormt een tweede pittoresk uitgewerkt compartiment. Deze rozenberg ligt in een "amphitheaters-gewijze" uitgegraven helling, een uitgraving die noodzakelijk was om de terrasvormige sokkel van het kasteel aan de oostzijde mogelijk te maken. Grote aantallen rozelaars werden aangeplant "in zoo schilderachtige groepeering, dat het leek of zij daar in het wilde tierden", soms gegroepeerd in contrasten, soms als nuanceringen van een zelfde hoofdkleur, een toepassing van de 'colour schemes' van Jekyll. De rozenberg werd ontsloten door een lijnrechte weg, die eindigde op een kleine "reposoir" of "geurige kamer". Het hertenkamp ("parc aux daims") dat de Lantsheere liet inrichten, komt niet voor op het plan van Vander Swaelmen en het erbijbehorende rustieke schuilhok met twee torentjes in pseudovakwerk heeft geen sporen achtergelaten. De op het plan vermelde overdekte aanlegplaats ("embarcadère") aan de overzijde van de zuidelijke vijver, nabij de cascade, is eveneens verdwenen.

Meldertbos, een ingeslapen tuin

De renovatie van het kasteel en de heraanleg van het park waren nauwelijks voltooid toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Het kasteel werd geplunderd en bewoond door Duitse troepen; sommige vertrekken op de benedenverdieping werden zelfs als paardenstal gebruikt. Na de oorlog werd het landgoed opgeknapt, maar in 1932 overleed Auguste de Lantsheere en in 1940 werd het huurcontract door de familie de Lantsheere opgezegd. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog had het kasteel zwaar te lijden onder de Duitse bezetting. In 1957 werd het met de aanhorigheden en ongeveer één derde van het park aangekocht door de Aalmoezeniers van den Arbeid, die er het Sint-Janscollege installeerden. Hoewel de oranjerie werd omgebouwd (in feite eenzijdig vergroot) tot kapel en het wagenhuis een aanzienlijke uitbreiding onderging, betekende deze overname de redding van het kasteel. De open gedeelten van het park werden met canadapopulieren beplant. Het voorhof verdween onder het ­asfalt, op een grazige rotonde na; de muren van de 'snijbloementuin' werden afgebroken om plaats te maken voor sportvelden en ten westen en ongeveer in het verlengde van het kasteel verscheen een 65 m lang, modernistisch gebouw, waarin de klaslokalen werden ondergebracht.

De bescherming als 'dorpsgezicht' van het hele domein en als 'monument' van de gebouwen plus het zwembad en kleedhokje, op 14 januari 1993, na een aanslepende procedure, bracht weinig soelaas. Het is tekenend dat aan het einde van de jaren 1980 het noordelijke gedeelte van het domein globaal als 'Meldertbos' werd aangeduid, zowel door de eigenaars van het niet bebouwde gedeelte als door de kandidaat-koper v.z.w. Natuurreservaten (het latere 'Natuurpunt'), die in 1986 op de bescherming had aangedrongen. De krantenkop "Eikenbos in ere hersteld" boven het verslag van een gesponsorde boomplantingsactie in maart 1993 – "44 nieuwe, inheemse en streekeigen zomereiken" – spreekt voor zichzelf. Anderzijds werden de canadapopulieren op de door Natuurreservaten verworven gedeelten systematisch verwijderd, waardoor niet alleen het parkachtige uitzicht maar ook het hooilandbeheer als traditionele beheersvorm – ook binnen landschapsparken – in ere werd hersteld. Op de als reservaat beheerde stukken – voornamelijk het noorden en het westen van het domein – werden ook alle 'niet-inheemse soorten' gespaard, met name een groot aantal westerse levensbomen (Thuja occidentalis), hinokischijncipressen (Chamaecyparis obtusa), moerascipressen (Taxodium distichum) – voornamelijk bomen die Van der Swaelmen had laten aanplanten.

In 1979 stelde Herman Stynen ietwat voortvarend vast dat van Van der Swaelmens ontwerp in Meldert geen duidelijke sporen zijn overgebleven. Een grondig terreinonderzoek in juni 1997 heeft uitgewezen dat onder de canadapopulieren het grootste gedeelte van Van der Swaelmens aanplantingen wel nog aanwezig was, soms zwaar gehavend maar in sommige gevallen nog recupereerbaar. Dit geldt onder meer voor de taxussen die de ruggengraat vormen van de 'scheepsboeg', hoog uitgegroeid in concurrentiestrijd met de omringende populieren; onder de huidige levende kroon was de kegelvormige kroon, zoals ze verschijnt op de foto's die vlak na de aanleg genomen werden, nog aanwezig, weliswaar verdroogd; de bomen zijn nog vitaal en kunnen weer in de oorspronkelijke kegelvorm gesnoeid worden. Dit geldt ook voor de lindepalissades rond het tennisveld, de haagbeukenhagen rond het "gymnase", en een klein gedeelte van de solitairen of groepjes van hinokischijncipressen en westerse levensbomen. Het zwembad is nog in restaureerbare staat en onder de strooisellaag tussen de canada's en het struweel doken hier en daar muurtjes en trappen op. De tuin van Van der Swaelmen was immers niet vernietigd maar ingeslapen en kon zonder exorbitante kosten en zonder al te veel blindelings plamuurwerk opnieuw tot leven worden gewekt. Het verslag van dit onderzoek leidde in 2004-2005 tot een tweede onderzoek, uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM), waarin het uitzonderlijke cultuurhistorische belang van het kasteeldomein, zelfs op internationaal vlak, werd bevestigd en nader omschreven. Het werd ook duidelijk dat binnen dit kader ook belangrijke natuurwaarden aanwezig zijn, soms op onverwachte plekken, bijvoorbeeld rode kelkzwam (Sarcoscypha coccinea) op een uitermate 'verstoorde' plek als het voormalige tennisveld. Op initiatief van de vereniging Natuurpunt, die nagenoeg de helft van het kasteeldomein in bezit heeft, werd in de zomer van 2005 een volgende belangrijke stap gezet: de canadapopulieren tussen het kasteel en de vijvers werden gerooid, waardoor het oorspronkelijke, 19de-eeuwse parklandschap opnieuw een stap dichterbij komt.

Merkwaardige bomen, opname 6 juni 1997 (Vergelijk met de nrs. 4223, 4224, 4225, 4226 en 4227 uit het bestand 'Beltrees' van de Belgische Dendrologische Vereniging). Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeter, gemeten op 150 cm hoogte.

  • 1. mammoetboom (Sequoiadendron giganteum) 520
  • 2. Italiaanse cipres (Cupressus sempervirens) 70 (30)
  • 5. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 551 (80)
  • 6. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 467
  • 8. wingerdbladige zomerlinde (Tilia platyphyllos 'Vitifolia') 282 (40)
  • 12. mammoetboom (Sequoiadendron giganteum) 381
  • 15. mammoetboom (Sequoiadendron giganteum) 460
  • 17. westerse levensboom (Thuja occidentalis) 268
  • 32. gewone taxus (Taxus baccata) 268
  • 53. gewone beuk (Fagus sylvatica) 409
  • 72. moerascypres (Taxodium distichum) 356
  • 75. zuilvormige zomereik (Quercus robur 'Fastigiata') 212
  • 101. ruwe arizonacipres met blauwachtige schubben (Cupressus arizonica 'Glauca') 80
  • 105. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 363
  • 115. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 390
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oudste kadastrale legger 212 Meldert, art. 124, 343 en 1151.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Kadastrale opmetingsschets Meldert 1850/31, 1859/8, 1877/4, 1912/26 en 1961/6.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Kadastrale mutatieschetsen Meldert 1856/6 en 1858/4 en 5.
  • Stedelijk Archief Leuven, M.A. nr. 9222 – openbare wandeling allerlei 1871-190228.
  • Bundel Virvoux in het archief van de C.R.M.S.F., rue du Vertbois 13C, 4000 Liège.
  • ALBERS L., HAARTSEN A., SMEETS E. & VAN DEN BROEK Th., Cultuurhistorisch onderzoek kasteelpark Meldert, eindrapport, Haaften, adviesbureau Lantschap i.o.v. Vlaamse Landmaatschappij, 2005, p. 9, 11, 17, 18, 20, 21.
  • ANDRÉ E., L'art des jardins. Traité général de la composition des parcs et jardins, Paris, G. Masson, 1879.
  • ANON., Château de Meldert près de Tirlemont, in Journal belge de l'Architecture et de la Science des Constructions, 6(3), 1854, p. 45.
  • DE DAMSEAUX E. & VASSEUR M., La Belgique pittoresque. Album illustré des châteaux, Mons, Daquin, 1870-1878.
  • DE CHANGY H., Propriétaires du Château de Meldert, (manuscript), Tervuren, 1978, 3 p.
  • DENEEF R., DE MAEGD C., DE JAECK. & WIJNANT J., "Getemperde straklijnigheid": Louis Van der Swaelmen en de "krachtige rangschikking" van het kasteeldomein van Meldert (Hoegaarden), in Monumenten & Landschappen 19(2), 2000, p. 51-70.
  • DOPERE F. e.a., Meldert, voormalige heerlijkheid van het hertogdom Brabant, tentoonstellingscatalogus, Hoegaarden-Meldert, Hoegaardse Heemkundige Kring, 1984, 381 p.
  • DUCHÊNE M. e.a., Architectes-paysagistes 1841-1947. Le style Duchêne, Editions du Labyrinthe.
  • GOFFAUX A.-F. & WODON B., Répertoire des architectes wallons du XIIIe au XXe siècle, Etudes et Documents, Aménagement et Urbanisme, 4, Namur, Ministère de la Région Wallonne, Division de l'Aménagement et de l'Urbanisme, 1999, p. 149-150.
  • GOSSE A. e.a., Poelaert en zijn tijd, tentoonstellingscatalogus, Brussel, Gemeentekrediet, 1980, p. 220-221.
  • Het Laatste Nieuws, 12 maart 1993.
  • IMBERT D., The modernist garden in France, New Haven – London, Yale Univ Press, 1993.
  • Inventaris Historische tuinen en parken van Vlaanderen: Bierbeek, Boutersem, Glabbeek, Oud-Heverlee, in M&L Cahier 9, Brussel, Afdeling Monumenten en Landschappen, 2004, p. 47-54.
  • JEKYLL G. & WEAVER L., Gardens for small country houses, London, Country Life Ltd, 1912.
  • LEJOUR E., La famille Vander Noot et particulièrement la branche des seigneurs de Carloo, overdruk uit: Intermédiaire des généalogistes, nr. 51, p. 1-11.
  • MASSART J., Pour la pro­tec­tion de la nature en Belgi­que, in Bulletin de la Société Royale de Botanique de Belgique, 52, 1913, p. 1 tot 308.
  • MEERT E., Het parkbos van Meldert, Betekom, Studiecentrum Natuur en Landschap, 1986, p. 11.
  • MEULENKAMP W. & COENEN L., De Twaalf Apostelen als semi-religieus motief in de tuinkunst, in Cascade, bulletin voor tuinkunst, 13(1), 2004, p. 34-39.
  • POPLIMONT Ch., La Belgique héraldique, VIII, Paris, Imprimerie de Henri Carion, 1866, p. 244.
  • ROBINSON W., The wild garden or the naturalisation and natural grouping of hardy exotic plants with a chapter on the garden of British wild flowers, London [...], Century Hutchinson Ltd., The National Trust, 1983 (orig. edit. 1870), p. 10-11 en 24-25.
  • STYNEN H., De onvoltooid verleden tijd. Een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België, Brussel, Stichting Vlaams Erfgoed, 1998, p. 365.
  • STYNEN H., Stedebouw en gemeenschap. Louis Van der Swaelmen (1883-1029), bezieler van de moderne beweging in België, Brussel/Luik, Pierre Mardaga, p. 58-64.
  • The Oxford companion to gardens, Oxford/New York, Oxford University Press, p. 360, p. 604-606.
  • VAN BILLOEN A., Le Nouveau Jardin Pittoresque. Son programme, Brussel, Association nationale pour la Renovation dans L'Art des Jardin, 1913, tegenover p. 14.
  • VAN CLEVEN J., Neogotiek en neogotismen. De neogotiek als component van de 19de-eeuwse stijl in België, in J. De Maeyer (red.), De Sint-Lucasscholen en de neogotiek, 1862-1914, Kadoc-studies 5, Universitaire Pers Leuven, 1988, p. 28.
  • VAN DER SWAELMEN L., Ontwerp eener moderne schoonheidsleer voor den tuinaanleg, in Buiten, 1 april 1916, handelt in detail over Meldert, p. 165-168 en Buiten, 109, 1916, p. 106-107, p. 118-119; p. 130-131, p. 141-144, p. 154-156, p. 166-168, p. 178-179, p. 185-187.
  • VAN DER SWAELMEN L., Twee voordrachten over moderne tuinkunst. Nieuwe vooruitzichten en toekomstige richting, overdruk uit: Architectura jg. 24, 1916, nr. 14.
  • VAN DER SWAELMEN L., Préliminaires d'art civique, mis en relation avec le 'cas clinique' de la Belgique, Leyde, A.W. Sijthof, 1916, XVI + 300 p. (heruitgave CIAUD/ICASD, Brussel, 1980).
  • VAN ERMEN E., VANHOVE L. & VAN LANI S., Het kaartboek van de abdij van Park, 1665, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2000, p. 29.
  • VAN ERMEN E., Het kaartboek van Averbode 1650-1680, Brussel, Gemeentekrediet, 1997, p. 77.
  • VASSE A.-J.-A., Le domaine et la chapelle Ste Ermelinde, à Maillart, Bruxelles, 1855.
  • VICTOIR J. & VANDERPERREN J., Hendrik Beyaert. Van classicisme tot Art Nouveau, Sint-Martens-Latem, De Dijle, 1992, p. 144-145.
  • VON DÄNIKEN E., Waren de goden astronauten?, Kluwer, 1969 (oorspronkelijk: Erinnerungen an die Zukunft, Ungelöste Rätsel der Vergangenheit, 1968).
  • WATKIN D., The English vision. The picturesque in architecture, landscape and garden design, London, Murray Ltd., 1982.
  • WAUTERS A., Géographie et histoire des communes belges. Arron­dissement de Louvain – canton de Tirlemont (II), Bruxelles, Culture et Civilisation, facsimile van editie 1876, 1963, p. 72-73.

Bron: DENEEF, R., 2008. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Zuidoostelijk Brabant - Haspengouw: Geetbets, Hoegaarden, Kortenaken, Landen, Linter, Tienen, Zoutleeuw, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; De Maegd, Christiane; De Jaeck, Herlinde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Kasteel Van Meldert

  • Is gerelateerd aan
    Kasseiweg Keulenstraat

  • Is deel van
    Meldert


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein Van Meldert [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134188 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.