omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Bertembos en omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
Een groot deel van dit gebied ten noorden van Bertem bij Leuven wordt ingenomen door twee van elkaar gescheiden oudboscomplexen: het Gemeentebos of Bertembos ten oosten van de Bosstraat en het Eikenbos-Grevensbos ten westen van deze straat. Het Grevensbos ligt op het grondgebied van Meerbeek. Tussen beide bossen ligt een open vlakte met een gehucht, dat ook Bertembos genoemd wordt, en landbouwgronden. De bossen zijn trouwens overal omgeven door akkerland. Het gebied werd doorkruist door een aantal belangrijke oude verbindingswegen zoals de oude baan van Leuven naar Brussel, de Aarschotsebaan en een Tervuursebaan, die nu op het grondgebied van Meerbeek nog de naam Heerbaan draagt. Pas na de aanleg van de nieuwe steenwegen Leuven-Brussel en Leuven-Tervuren in de 18de eeuw verloren deze wegen hun functie. Door zijn hoge ligging biedt het Bertembos heel wat schitterende vergezichten. De talrijke colluviale dalletjes en holle wegen, die vanuit het Bertembosmassief afdalen naar de omringende valleien, zorgen voor wisselende, vaak onverwachte maar meestal boeiende perspectieven. De gevarieerde samenstelling van het bos en het tapijt van bosanemoon dat elk jaar in de lente verschijnt, zorgen ervoor dat het een zeer aantrekkelijk bos is.
Het Bertembos ligt op een Diestiaanse heuvelrug die tussen Leuven en Sterrebeek de noordrand van het Brabants leemplateau vormt. Er zijn geen permanente waterlopen, wel een aantal bronnen die door tijdelijke watertafels gevoed worden, onder meer bij de ‘Walenpot’ ten zuiden van het Eikenbos. Het plateau van Bertembos, waarvan de hoogste gedeelten tot circa 95 m reiken, wordt ontwaterd door een groot aantal dendrietisch vertakte droge depressies, erosiegeulen (‘vloedgroeben’) en holle wegen. Groebe of grubbe is overigens een veelvoorkomend lokaal toponiem voor geulen in dit erosiegevoelige gebied, waarvoor Bertem bekend staat. De zuidelijke flank van Bertembos watert af naar de Voer, de noordelijke naar de Molenbeek (alias Wasbeek, Waasbeek, Aderbeek). De plateau- en hellinggronden zijn meestal droge leemgronden die, indien bebost, een dikke A-horizont en een gevlekte textuur-B-horizont hebben. De dikke A-horizont wordt toegeschreven aan de ligging in een vlak reliëf en derhalve een minder goede oppervlakkige afwatering. Deze bodems zijn dan ook doorgaans bebost. Aan de rand van de bossen, onder meer rond het gehucht Bertembos, komen vaak leembodems met een gevlekte textuur-B-horizont voor. Op de hellingen en depressieranden komen talrijke ontsluitingen voor van het tertiair substraat, zowel zand als klei. Een belangrijk complex van kleiige ontsluitingen komt voor in de Koeheide, in het zuiden van het gebied. Relevant vanuit bosecologisch oogpunt - en duidelijk merkbaar in de vegetatie - is de vlek zandleemgrond met textuur B horizont en klei-zandsubstraat op geringe diepte in het noordwesten van het Bertembos. Daar komt het Diestiaan praktisch aan de oppervlakte.
Tot in de hoge middeleeuwen vormde het Bertembos-Gemeentebos met het Eikenbos één groot bosgebied, dat door ontginningen in oppervlakte verminderde. Het landbouwareaal ten zuiden van het bos zou volgens Verbesselt in de 9de-10de eeuw zijn ontgonnen. In de indeling van Bertem herkent hij een Karolingisch domein. Bertem heeft inderdaad een opvallende landschapsstructuur. De kern bestaat uit een historische nederzetting van een dertiental hoven (mansi) in de Voervallei, lintvormig dus, langs het riviertje de Voer. Op de flanken van de beekvallei bevonden zich aan weerszijden van het riviertje twee doorgaande wegen, parallel aan de waterloop. Binnen deze twee wegen situeerde zich de bebouwing. Buiten deze wegen strekte het cultuurareaal zich naar het zuiden uit, waar de rijke akkers of kouters zich bevonden en naar het noorden, waar de landbouwbedrijfjes voor eigen rekening land mochten bewerken. Vanuit de kernnederzetting in de vallei breidden de bewoners hun cultuurareaal gaandeweg uit, volgens ontginningen in grote blokken, die in kleinere percelen werden opgesplitst. Opvallend zijn de noord-zuid georiënteerde stroken loodrecht op de vallei van de Voer die de as van de ontginning vormde. In de vallei sloten de stroken aan bij één van de hoven. Op steeds grotere afstand van het hof palmden de bewoners het terrein in en drongen ze het bos terug. Ontgonnen gronden kregen typische veldnamen als toponiem, zoals het Hoogveld, of akker (Bijnakker) of kouter. Dicht bij de woonkern lag dus het akkerareaal, perifeer het bos. Twee noord-zuid georiënteerde wegen (Bosstraat, Nieuwstraat) verbonden het dorp met het Bertembos in het noorden van het domein. Daar gingen de bewoners zich voor hun brand- en timmerhout bevoorraden. En daar bevonden zich ook gemeenschappelijke graasgronden, die nu nog gekend zijn als de Koeheide en de Schapenheide. Opvallend: Bertembos was een gemeen bos, dus een bos dat de bewoners in onderling overleg als dorpsgemeenschap gezamenlijk beheerden. Ook dat wijst in de richting van een oud domein.
Tot in de 12de eeuw stond dit domein onder invloed van de gerenommeerde Noord-Franse abdij van Corbie. Maar het veraf gelegen Corbie verloor gaandeweg haar inkomsten uit het Bertemdomein ten voordele van de invloedrijke heren van Heverlee en door de machtsuitbreiding van de hertogen van Brabant, die hun gezag aan Bertem opdrongen in ruil voor heel wat voordelen aan de inwoners van Bertem. Oostelijk grensde Bertembos trouwens rechtstreeks aan de vrijheid of de ‘kuip’ van Leuven, de verblijfplaats van de hertogen tot rond 1200. Enkele historische grenspalen in de bosrand markeren die grens nog altijd duidelijk. Het domein versnipperde, oude domaniale structuren vielen uit elkaar, servi emancipeerden uit hun ondergeschikte statuut en er ontwikkelde zich een bescheiden lokale ‘elite’ uit de eigenaars van de landbouwhoven (mansionarii).
Eén van de elementen uit het oude domein dat wel standhield, was het gemeenschappelijke beheer van Bertembos. Het had niet één eigenaar, maar de hele dorpsgemeenschap als collectief eigenaar en beheerder. Elk huisgezin van Bertem had zijn aandeel in de opbrengsten. Uit de manier waarop het werd beheerd kunnen we afleiden dat Bertembos een hakhoutbos met overstaanders was met een omlooptijd van 7 tot 10 jaar. Na 7-10 jaar was het hele bos gekapt en begon men opnieuw met de oogst van het hakhout op de plaatsen waar men tien jaar daarvoor begonnen was. Jaarlijks verkocht de gemeenschap een deel van het hakhout. Af en toe werden ook de overtollige of slechtgroeiende overstaanders, de opgaande bomen die voor de verjonging zorgden, aan de meestbiedende op stam verkocht. Als soort was eik dominant, in mindere mate boskers, olm en es. Op natte plaatsen kwamen vochtminnende soorten als wilg, abeel en populier voor. Door het hakhoutbeheer werd de bosbodem regelmatig aan licht blootgesteld, waardoor voorjaarsbloeiers zoals bosanemoon er goed gedijden. In de lente staat deze oudbosplant nog altijd uitbundig te bloeien.
Ook begrazing beïnvloedde de bosvegetatie. Toch vermoeden we dat die in het bos beperkt is gebleven tot twee plaatsen: de Schapenheide (tegenover de Augustijnerhoeve) en de Koeheide (zuidoost van Bertembos), een toponiem dat al op een kaart van de Parkabdij uit 1652 vermeld staat als ‘koije hijede van Berthem’. Beweiding in bossen behoorde tot de aloude gebruiksrechten en gaf in dit geval vermoedelijk ontstaan aan allerlei overgangsvormen tussen min of meer dicht middelhoutbos en heideachtige wastines. Zowel Koeheide als Schapenheide werden al in de tweede helft van de 18de eeuw naar landbouwgrond omgezet en tot kleinere percelen verkaveld. Op verscheidene plaatsen vindt men nog sporen terug van een boswal, vooral zichtbaar aan de noordrand, op de grens met de vroegere gemeente Winksele. Een boswal heeft tot doel het vee uit het bos te houden en bestaat normaliter uit een aarden wal geflankeerd door een gracht, die meestal op de veldzijde ligt. Deze boswallen zijn wellicht ouder dan de 18de Het zuiden van het bos heeft een nogal roerig microreliëf waarin vooral de oost-west gerichte ‘Bertemboslosweg’ opvalt, een niet meer gebruikte en verscheidene malen onderbroken holle weg, die zich naar het oosten toe in twee parallelle armen splitst die dicht bij elkaar blijven.
Eeuwenlang behield Bertembos het statuut van gemeen bos. En dat is voor onze regio eerder uitzonderlijk, omdat collectief beheer van bossen (in Nederland zijn dat de marke- of malebossen, in Wallonië ‘les bois communaux’) hier niet vaak meer voorkwam. De meeste bossen waren privé-eigendom, waar alleen in sommige oude bossen gemeenschappelijke gebruiksrechten stand hadden gehouden. Bertembos daarentegen was een door de lokale gemeenschap beheerd bos, met voordelen die rechtstreeks aan de bewoners toekwamen. Dat verklaart ook waarom het bos na de Franse revolutie op de gemeente overgedragen werd, de logische rechtsopvolger. Sinds het begin van de 19de eeuw kreeg het de naam ‘Gemeentebos’. Het collectief beheer en gebruik van het bos ging daarna gewoon voort. Wie ook bijdroeg aan de verjonging van het bos, behield het recht op deelname in de opbrengst van een deel van de houtverkoop. Het merendeel kwam in de dorpskas terecht. Het laatste spoor van deze participatie in de winst komt uit 1882. Toen de provincie de volledige verkoopsopbrengsten naar de dorpskas wilde laten vloeien, verzette de gemeenteraad zich uit vrees voor de reactie van de dorpelingen. Voor sommigen moeten de voordelen een aanvulling op hun karige inkomen zijn geweest. Want wanneer de centrale overheid in 1853 een algemeen verbod op het sprokkelen van dood hout en het weghalen van strooisel instelde, besloot het lokale bestuur daarvan af te wijken en deze rechten alsnog selectief toe te laten voor wie het nodig had. Het was een sociale maatregel.
Na de introductie van de eerste Belgische boswetgeving in 1854 kreeg de administratie van Waters en Bossen toezicht op de gemeentebossen in het hele land en dus ook over Bertembos. Voor heel wat beheersmaatregelen was eerst een toelating van de centrale overheid nodig. En hoewel de veranderingen in beheer ten voordele van de omvorming van het bos naar een opperhoutrijk middelhoutbos al was ingezet, versterkte het centraal gezag deze tendenzen. Waters en Bossen stimuleerde zeker het inzaaien van dennen op droge zandige gronden. Naaldhout bleek in toenemende mate commercieel interessant en daar had het lokale bestuur wel oren naar, want de houtverkoop leverde meer dan de helft van de jaarlijkse gemeentelijke inkomsten op. Die hang naar een toenemende commercialisering bleek ook uit de instemming van de gemeente met de komst van een ijzerzandsteenwinning in het bos (1840).
Ten westen van het Gemeentebos ligt een tweede bos dat nu bekend staat onder de naam Eikenbos/Grevensbos. Dit tweede bos was een privébos dat in de 18de eeuw onder verschillende eigenaars was verdeeld, meestal religieuze instellingen uit Leuven. Tot in de 19de eeuw grensden deze twee bossen aan de noordkant aan elkaar. Zo vormden ze als het ware twee lobben van een groter boscomplex. In het midden lag een ontginning van de Augustijnerhoeve, waarvan de naam verwijst naar de Leuvense Augustijnen Eremieten, die de hoeve in 1622 kochten. Wanneer deze hoeve werd gebouwd en wanneer de bijhorende landbouwgrond op het bos werd gewonnen, is onduidelijk.
De veranderingen tijdens de laatste driehonderd jaar situeren zich vooral in de periferie van het gebied. De Koeheide en de Schaapsheide dienden in de 18de eeuw al niet langer als gemeenschappelijke graasgronden. Ze waren opgesplitst tot kleinere kavels, omgezet naar landbouwgrond en verpacht. Hetzelfde gebeurde met de vijvers in de Schaapsheide tegenover de Augustijnerhoeve. Hoewel Ferraris ze nog zichtbaar als vijvers karteerde, waren ze tegen 1835 al helemaal verland. Rond 1970 werd het terrein opgehoogd. Een gedeelte van het Grevenbos en een uitloper van het Eikenbos in de vallei ten zuiden van de Augustijnerhoeve werden gerooid tussen het einde van de 18de eeuw en de tweede helft van de 19de eeuw. De Bovenberg en het beboste dal bij Schoonzicht ondergingen hetzelfde lot. In de periode 1775-1840 - het precieze tijdstip en de omstandigheden zijn voorlopig onbekend - verdwijnt het bos in het aanpalende ‘Schoonzicht’. Rond 1900 is dit gebied opnieuw bebost. In de loop van de jaren 1960 wordt er een villawijk gevestigd. Ondanks de gestage uitbreiding van de lintbebouwing langs de Bertembosstraat, het oprichten van een radiozendmast op de Bovenberg in de jaren 1920, de villaverkavelingen op Schoonzicht en de Bovenberg, de verkaveling voor weekendverblijven bij de Walenpot en de bouw van een watertoren in het Gemeentebos, is de bosperimeter sinds 1850 nagenoeg ongewijzigd gebleven. Rond 1970 werd in een westelijke uitloper van het Grevensbos te Meerbeek echter een naturistenkamp opgericht en door een 2 m hoge, ononderbroken muur omringd. Ter hoogte van Meilaarsveld plantte de Regie van de Luchtwegen een radarpost in.
Slechts op een plek worden fragmenten van een min of meer vochtig, alluviaal bostype aangetroffen. Dit type blijft beperkt tot een depressie aan de zuidrand van het Gemeentebos, waarvan een gedeelte tot ongeveer 1980 als stort werd gebruikt. De bosvegetaties op de drogere leembodems, die het grootste gedeelte van Bertembos beslaan, zijn eveneens erg fragmentair. Van de holle wegen in het gebied onderscheidt zich vooral de zuidelijke helft van de Nieuwstraat, ten zuidwesten van het bos waar, naast de gebruikelijke struwelen en stikstofrijke ruigten, ook grazige bermen voorkomen.
Binnen het afgebakende gebied werden tot nog toe circa 260 plantensoorten genoteerd. Rekening houdend met het feit dat er geen bronzones of moerassen voorkomen, is dit een vrij hoog aantal. Ongeveer 100 daarvan kunnen als min of meer specifieke soorten van bossen of struwelen beschouwd worden. Zowel qua soortensamenstelling als leeftijdsopbouw van de boometage behoort het Bertems Gemeentebos tot de rijkste en meest gevarieerde van de regio. Monoculturen of gelijkjarige bestanden komen slechts bij uitzondering voor. In bepaalde percelen vertonen de opgaande bomen de structuur en habitus van overstaanders in het traditionele middelhoutbos. Op een luchtfoto van 1947 is te zien hoe opgaande bomen met wijde kruinen boven een lagere hakhoutlaag uittorenen. In de regio zijn er praktisch geen bossen bekend waar linde zo een belangrijke rol speelt. Dit kenmerk wordt door recente aanplantingen bestendigd. Het meest spectaculair zijn wellicht de vele oude kerselaars, die tot de oudste van België worden gerekend.
Buiten het bos overweegt een open kouterlandschap, waarin nog verschillende onverharde voetwegen hun oorspronkelijke karakter en inbedding in het landschap goed bewaard hebben. De meesten stemmen overeen met voetwegen, zoals de Weygenstraat , waarvan het tracé ook op 17de- of 18de-eeuwse kaarten te zien is. Dat is bijvoorbeeld het geval voor het kruispunt van voetwegen dat op topografische kaarten met het toponiem Vijfwegenboom wordt aangeduid. Hier kruisten verschillende doorgaande wegen elkaar, waaronder de oude weg van Leuven naar Brussel (buurtweg 2) en de oude Aarschotsebaan (buurtwegen 3 en 7). Sommige auteurs associeerden deze plek met een Romeinse weg enkel en alleen op basis van het toponiem Zeventommen en met een middeleeuws gehuchtje dat in de 17de eeuw zou zijn verdwenen (Van Noppen, Maes). Maar deze associaties zijn niet bewezen of onderbouwd. Wel zou de oude weg van Leuven naar Brussel een middeleeuwse oorsprong kunnen hebben, ten vroegste vanaf de 11de eeuw, omdat hij twee centra verbond die een cruciale rol speelden in de ontwikkeling en opkomst van het hertogdom Brabant: Leuven als oudste hoofdplaats en Brussel naar waar de hertogen hun verblijf in de 13de eeuw verplaatsten. Sinds de aanleg van de rechtgetrokken steenweg Brussel-Leuven in 1706-1709 speelde de oude weg geen bovenlokale rol meer. De oude weg is nu deels verhard, soms gekasseid en gaat dan over in een onverharde voetweg ter hoogte van het kruispunt Vijfwegenboom. Omdat de oude weg hier de lijn van de kam over de Diestiaanheuvel volgt, geeft hij uitzicht over aantrekkelijke vergezichten in het licht golvende open kouterlandschap. In de voorbije vier eeuwen behield het gebied dit landschapsbeeld: de akkers hadden geen perceelsbegroeiing. Enkel op de rand van sommige wegen kwam occasioneel een stuk bomenrij voor. Her en der liggende kleine bosjes, zoals het Steenbergbos dat ook al in de 17de eeuw bestond, hinderen de vergezichten op de omgeving niet.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Verboven, Hilde; Cresens, André
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Communicatiebunker C36
Omvat
Kasseiweg Nieuwstraat
Omvat
Kasseiweg Weygenstraat
Is deel van
Bertem
Is deel van
Herent
Is deel van
Meerbeek
Is deel van
Veltem-Beisem
Is deel van
Winksele
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Bertembos en Grevensbos [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135098 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.