is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Oorlogshospitaal Eerste Wereldoorlog
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Oorlogshospitaal, later sanatorium Sint-Idesbald
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als overgangszone Oorlogshospitaal, later sanatorium Sint-Idesbald: overgangszone
Deze bescherming is geldig sinds
Bakstenen gebouwen, tijdens de Eerste Wereldoorlog op het gehucht Doorntje, vlak tegen de Houtgracht en Franse grens opgetrokken als onderdeel van een hospitaalsite. Het hospitaal was opgericht voor de verzorging van achtergebleven burgers in het onbezette deel van België, met focus op de behandeling van besmettelijke ziektes. Het hospitaal werd tijdens het Bevrijdingsoffensief (september – oktober 1918) ook als militair hospitaal gebruikt. Het bleef na de wapenstilstand fungeren als hospitaal ter vervanging van de vernielde hospitalen in de frontstreek, vervolgens als sanatorium voor tuberculoselijders.
In het najaar van 1914 geraakte de West-Vlaamse provincie volledig in de greep van de oorlog. Hoewel een groot deel van de bevolking gevlucht was, waren er volgens het Amerikaanse Rode Kruis in september 1917 nog 75.000 burgers achtergebleven in het onbezette België.
Tijdens de oorlog verslechterden de leefomstandigheden in West-Vlaanderen dramatisch, waardoor het aantal doden ten gevolge van besmettelijke ziektes, zoals tuberculose, tyfus, of in 1918 de zogenaamde ‘Spaanse griep’ gevoelig steeg. Bovendien was de reguliere medische dienstverlening ten behoeve van de bevolking door de oorlogsomstandigheden weggevallen.
Tijdens de oorlog kon de achtergebleven burgerbevolking in de noordelijke westhoek terecht in een klein burgerlijk hospitaal in Sint-Idesbald, dat onder de bevoegdheid viel van de Gezondheidsdienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en gericht was op de behandeling van besmettelijke ziektes. Er waren nog een beperkt aantal andere medische diensten ten behoeve van de burgerbevolking in het onbezette België, waarvan de belangrijkste wellicht het Sint-Elisabeth hospitaal in Poperinge en de materniteit van Roesbrugge (Poperinge), later Leisele (Veurne) waren. Tijdelijk konden burgers ook in militaire hospitalen verzorgd worden. Daarnaast was er nog een beperkt gamma aan medische dienstverlening naar de burgerbevolking toe.
In de zomer van 1917, toen de vijandelijke beschietingen boven Sint-Idesbald sterk toenamen, verhuisde het Sint-Idesbaldhospitaal naar het gehucht Doorntje in Houtem, net tegen de Franse grens. Vermoedelijk was er gezocht naar een locatie zo ver als mogelijk van het front verwijderd, buiten het bereik van de vijandelijke artillerie, maar toch nog net op Belgisch grondgebied. Het lijkt er op dat deze redenering ook gold voor de vele andere, voornamelijk militaire diensten die in en rond Houtem gevestigd waren. Het Amerikaanse Rode Kruis was betrokken bij de inrichting van het hospitaaltje bij Doorntje, dat onder leiding stond van dokter Jacques Roskam. Het Amerikaanse Rode Kruis was tussen september 1917 en april 1919 heel actief in zowel het bezette als onbezette België, en steunde er instellingen en diensten die ingericht waren ten behoeve van militairen en de achtergebleven burgerbevolking tijdens de oorlog en de eerste naoorlogse jaren.
Het burgerhospitaal van Houtem fungeerde tussen 16 en 23 augustus 1918 ook tijdelijk als moederhuis, toen de tijdens de oorlog opgerichte materniteit van Roesbrugge gebombardeerd werd. Er zouden elf geboortes plaatsgevonden hebben.
Zoals hoger vermeld, werden er in het hospitaaltje van het Ministerie van Binnenlandse Zaken inwendige en besmettelijke ziektes behandeld. Het hospitaal beschikte over een bacteriologisch en chemisch laboratorium, dat aanvankelijk ook door het leger werd gebruikt. Tijdens het Bevrijdingsoffensief werden 71 militairen opgenomen, waarvan 27 slachtoffers van gasaanvallen en 39 militairen geïnfecteerd met de Spaanse Griep. In de literatuur en de pers wordt het hospitaaltje bij Doorntje vaak foutief aangeduid als een militair hospitaal zonder meer: vermoedelijk is de verwarring ontstaan door dit korte militaire gebruik van het burgerlijke hospitaal.
Na de oorlog diende de inrichting te Houtem als voorlopig hospitaal ter vervanging van de vele vernielde hospitalen in de verwoeste gewesten. De inrichting bij Doorntje richtte zich in de eerste plaats op de behandeling van inwendige en besmettelijke ziektes. Het hospitaal beschikte ook over solferbaden voor de behandeling van schurft en een mobiele ontsmettingspost.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken had enkele paviljoenen gereserveerd voor een sanatoriumkuur voor de behandeling van longtuberculose bij inwoners van de provincie. De inwoners van de provincie konden voor een sanatoriumkuur ook nog steeds terecht in twee Belgische sanatoria in Frankrijk, namelijk in Job (departement Puy-de-Dôme) voor de mannen en in Chanay (departement l’Ain) voor de vrouwen. Beide sanatoria waren tijdens de oorlog door het Ministerie van Binnenlandse Zaken in Frankrijk ingericht, eveneens met de steun van het Amerikaanse Rode Kruis. Naarmate er meer hospitaalsites heringericht werden in de ‘Verwoeste Gewesten’ verlegde de focus van de inrichting bij Doorntje naar een sanatorium voor ‘teringlijders’ en werden de patiënten van de twee Belgische sanatoria in Frankrijk – Job en Chanay – overgebracht naar Houtem. Tegen 1926 diende de inrichting bij Doorntje bijna uitsluitend als sanatorium voor tuberculosepatiënten. Vanaf 15 mei 1920 tot 1 februari 1927 stond het hospitaal van Houtem, net als de naburige materniteit van Leisele, onder leiding van Dokter Dewulf.
In 1926 hevelde het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid het sanatorium van Houtem over naar de provincie West-Vlaanderen. Het dagelijkse beheer kwam in handen van de vzw Sanatorium Sint-Idesbald. Het was de bedoeling dat deze site zou uitgroeien als sanatorium exclusief voor mannen. In Sijsele kwam er een nieuw sanatorium voor vrouwelijke tuberculosepatiënten.
De levensomstandigheden voor de zieken, die grotendeels in houten oorlogsbarakken dienden te verblijven, bleken echter niet comfortabel. Zodoende werd uitgekeken naar een nieuwe locatie, dat het kasteel De Lovie in Proven (Poperinge) zou worden. De patiënten verhuisden op 21 november 1930 naar De Lovie. De barakken van Houtem werden via een openbare verkoop verkocht, evenals de gronden met de bakstenen gebouwen. Eén barak en de toegangspoort tot het sanatorium verhuisden mee naar De Lovie.
Het meest zuidoostelijke gebouw bestaat uit twee delen, met name het oorspronkelijk langwerpig paviljoen ten laatste tegen 1 augustus 1918 opgetrokken waartegen later een lighalle is aangebouwd.
Het gebouw is opgetrokken met gele baksteen in halfsteens verband onder zadeldaken uit ruitvormige leien. Aan de zuidwestelijke zijde is ook rode baksteen gebruikt. Enkele vierkante schoorstenen zijn bewaard. De muren zijn geritmeerd door muurpijlers van anderhalve baksteen breed en halve baksteen dik. Bijna centraal in dit paviljoen – aan noordwestelijke zijde zijn er vermoedelijk negen traveeën, aan zuidoostelijke zijde zeven – vormen twee haakse uitsprongen aan weerszijden onder snijdende zadeldaken een kruising, waarbij de uitsprong aan zuidwestelijke zijde dieper doorloopt. De zuidwestelijke uitsprong is drie traveeën breed, met drie raamopeningen onder steekboogvormige streklaag. De twee delen, links en rechts van deze uitsprongen, bevatten oorspronkelijk aan de noordoostelijke zijde elk een kleine uitsprong in de vorm van een apsis, maar de westelijke apsis is verdwenen. De zijgevel, opgevat als een puntgevel geritmeerd door lisenen, is drie traveeën breed. Niet alle oorspronkelijke muuropeningen zijn bewaard. Een deel van het oorspronkelijke houten schrijnwerk is bewaard. Het gaat om kozijnconstructies met vierkante roedeverdeling in negen gelijke stukken.
Eenvoudige kapconstructie, bestaande uit een sporenkap met nokgording, steunend op makelaars, die op hun beurt steunen op metalen trekbalken. De ruitvormige leien liggen rechtstreeks op dit dakgebinte. De plafonds bestaan uit houten latjes, vastgenageld aan houten balken en aan de onderzijde bestreken met een kalklaag.
De oorspronkelijke indeling met één gang, waarop de kleine kamertjes uitgeven, is ten dele bewaard. De kleine kamertjes zijn afgesloten met opgeklampte deuren en bevatten telkens rug aan rug een schoorsteen met eenvoudige met hout beklede schoorsteenmantel en bovenaan een trekgat. De reliëfvlakken in de muren naast de schoorsteen waren wellicht de plaats waar de wastafel met spiegel bevestigd waren. De originele vloertegels met ingelegde kruisvormige motieven zijn grotendeels in de gang en kamertjes bewaard.
In het verlengde van dit gebouw is aan zuidoostelijke zijde een smallere aanbouw gerealiseerd van vermoedelijk acht traveeën, eveneens onder zadeldak. Dit betreft de later aangebouwde lighalle. Opvallend bij deze aanbouw zijn de steunberen die de noordoostelijke muur om de twee muurpijlers versterken. De zuidwestelijke zijgevel is uitgewerkt als een puntgevel, deels opgetrokken in staand verband. Deze gevel is geritmeerd door twee verdiepte muurvlakken die bovenaan rondbogig zijn afgewerkt. Het meest zuidelijke muurvlak bevat een rondboogvenster (kozijnconstructie) met gekleurd glas: twee van de oorspronkelijk vier glassegmenten zijn bewaard, in donkerrode respectievelijk groene kleur. Het is onduidelijk in hoeverre de oorspronkelijke houten wand met openingen bewaard gebleven is aan zuidwestelijke zijde, maar het lijkt ernaar dat minimum een deel van de oorspronkelijke houten structuur bewaard is. De vloer bestaat uit rode tegels.
In de lighalle bestaat de kapconstructie uit een gordingenkap met trekbalken op afwissend brede en smalle stijlen. De beplanking van de wanden is aangebracht in de uitsparing tussen de smalle stijlen en de muurplaat van de dakkap. Het dakgebinte is beslagen met schaliebert, waarop de ruitvormige leien rusten. De lighalle is in meerdere ruimtes verdeeld via houten wanden.
Van het noordwestelijke langgerekte gebouw zijn zes en een deel van de zevende en achtste travee bewaard. De zuidwestelijke zijde is grotendeels opgetrokken met rode baksteen. Het bewaarde deel van dit gebouw kent min of meer dezelfde kenmerken als het zuidoostelijke paviljoen. Ook hier is een deel van de oorspronkelijke indeling met één gang, waarop de kleine kamertjes uitgeven, deels bewaard.
Dit betreft een klein gebouwtje met vierkante plattegrond onder tentdak, bedekt met ruitvormige leien op houten schaliebert. Centraal bovenaan in het dak zit een kleine opening, evenals een klein dakvenstertje aan zuidoostelijke zijde. Alle buitenmuren zijn voorzien van kenmerkende muurpijlers, behalve aan zuidwestelijke zijde, waar de muurpijlers grotendeels zijn afgebroken voor een recentere, lagere aanbouw. Aan noordoostelijke zijde zit centraal een toegang met houten deur, aan de bovenzijde met beglazing in rechthoekige roedeverdeling. Deze deur wordt geflankeerd door twee kleine venstertjes, zijnde kozijnconstructies ingevuld met raampjes met rechthoekige roedeverdeling. De originele vloertegels met ingelegde kruisvormige motieven zijn in het lijkenhuisje bewaard.
In een aanpalende weide ten oosten van de bakstenen paviljoenen zit een rechthoekige put met bakstenen restanten. Mogelijk is dit een restant van de watertoren voor niet drinkbaar water, zoals vermeld in een inboedelbeschrijving uit 1926.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/38025/106.1, Oorlogshospitaal, later sanatorium Sint-Idesbald in Veurne (Houtem) (DECOODT H., 2016).
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Chinese poort
Is gerelateerd aan
Houten barak sanatorium De Lovie
Is gerelateerd aan
Sanatorium Elisabeth
Is deel van
Houtem
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Oorlogshospitaal, later sanatorium Sint-Idesbald [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302075 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.