is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Villa Arnauts met tuin
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Villa Arnauts met tuin
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Stadskern Zoutleeuw
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Stadskern Zoutleeuw
Deze bescherming is geldig sinds
In 1876 gebouwde neo-Vlaamserenaissance villa, naar ontwerp van architect Louis Van Arenbergh, aan de steenweg naar Dormaal en de voormalige spoorlijn Tienen - Tongeren. De villa wordt omgeven door een landschappelijk park van 77,5 are, oorspronkelijk 70 are, met een tot vijver omgevormd gedeelte van de buitengracht van de oude stadsvest. Achter in de tuin, tegen de muur aan de Sint-Truidensesteenweg bevindt zich een koetshuis met aanpalende paardenstal.
Sinds de aanleg van de Steenweg naar Dormaal (nu Stationsstraat) in 1838 – gekasseid in 1846-1847 - en de spoorwegverbinding Tienen – Tongeren in 1878 (heden gedesaffecteerd) ontwikkelde zich ten oosten van het centrum een nieuwe 'Stationswijk'. De eclectische herenhuizen van stadsnotabelen met bijhorende parktuinen, die vanaf de jaren 1870 langs de Stationsstraat en de Sint-Truidensesteenweg werden gebouwd, getuigen nog van deze kortstondige periode van stedelijke expansie.
Eén van de eerste villa’s die in de nieuwe stationsbuurt werd opgetrokken, was de villa van vrederechter, en later Procureur des Konings, Lambert de Corswarem op de hoek van de Steenweg op Dormaal en de Sint-Truidensesteenweg. Het in 1877 op het kadaster geregistreerde gebouw maakte grote indruk want wordt in de kadastrale legger omschreven als “kasteel” (mutatie schets 1877/2 en kadastrale legger 212, art. 955). De villa werd ontworpen door de bekende Leuvense architect Louis Van Arenbergh in een zeer opvallende, expressieve neo-Vlaamserenaissance-stijl met enkele tudorelementen. Aan de noordzijde was een dubbele ingang voorzien die toegang gaf tot een wachtzaal en de kamers van de griffier (gelijkvloers en 1ste verdieping). Het enige bijgebouw betreft een klein remise (koetshuis + paardenstal) onder gecombineerde zadeldaken langs de Sint-Truidensesteenweg. De villa was omgeven door een landschappelijk aangelegde lusttuin van circa 77,5 are, van de straat gescheiden door een imposant ingangshek en een lage bakstenen muur waarop een lanspuntenhek aan de Steenweg op Dormaal en door een bakstenen muur langs de Sint-Truidensesteenweg.
In 1932 werd het domein aangekocht door Florent Arnauts en vergroot tot ongeveer één hectare. Op dit stuk grond ten oosten van de villatuin werden werkplaatsen opgetrokken waar kleine meubelen en verschillende modellen kapstokken werden geproduceerd (mutatie schets 1935/1). Deze nijverheid was ontstaan uit de vroegere bouwonderneming Florent Arnauts-Beelen om de arbeiders tijdens de wintermaanden aan het werk te houden. In 1920 waren zijn zonen, Gaston en Joseph, gestart met de productie van kapstokken in de Kerkstraat, heden Dr. Lowetstraat.
Vermoedelijk voerde Florent Arnauts kort na de aankoop enkele wijzigingen aan de villa uit. De ruime bakstenen portiek aan de voorgevel waaronder de koetsier zijn passagiers kon afzetten, werd gereduceerd tot een klein balkon. Met uitzondering van de nieuw toegevoegde balusters werd het afbraakmateriaal voor de afwerking van het balkon en de steunberen gerecupereerd. De wapenschilden op het balkon zijn naar verluid van de familie Arnauts (een band beladen met drie sterren vergezeld van zes Sint-Jacobsschelpen). Aan de driezijdige uitbouw aan de achtergevel werd een beglaasde erker toegevoegd die vernield werd tijdens de Tweede Wereldoorlog vervangen door de huidige rechthoekige erker. Langs de Steenweg op Dormaal werd de straatafsluiting vervangen door een betonnen sierhekwerk tussen bakstenen pijlers.
Na de dood van vader Florent werd de villa in twee gesplitst en bewoond door zijn beide zonen. Hiervoor werden op het gelijkvloers kleine aanpassingen doorgevoerd binnen de bestaande planindeling: de drie dubbele deur tussen de twee ruime salons aan de achterzijde werd gedicht en een bijkomende doorgang gecreëerd tussen de twee kamers aan de zuidkant. De 19de-eeuwse interieurafwerking bleef hierbij behouden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de huidige deurkaders en lambriseringen aangebracht. Na de Tweede Wereldoorlog ontwierp en realiseerde Gaston Arnauts glas-in-loodvensters die hij binnen het bestaande schrijnwerk aanbracht. De natuurleien bedaking werd recent vernieuwd, alsook enkele vleugelvensters met behoud van de schouderboogvormige bovenlichten.
De westelijk georiënteerde Villa Arnauts op onregelmatige plattegrond, is ingeplant in de noordelijke hoek van een langgerekt perceel gelegen op de hoek van de Stationsstraat en Sint-Truidensesteenweg. Het domein met parkaanleg is toegankelijk via een smeed- en gietijzeren pijlpunthek op een sokkel van blauwe hardsteen gevat tussen bakstenen pijlers met speklagen en afgeknotte bekroning en wordt aan de Stationsstraat afgesloten door een betonnen sierhekwerk tussen bakstenen pijlers en aan de Sint-Truidensesteenweg door een bakstenen muur. Achter in de tuin, tegen de muur aan de Sint-Truidensesteenweg bevindt zich een koetshuis met aanpalende paardenstal.
Het vrijstaande volume van twee bouwlagen onder gecombineerde leien bedaking is opgetrokken in bruine baksteen op een lage afgeschuinde plint van blauwe hardsteen, met veelvuldige verwerking van wit geschilderde, gelige tufsteen voor de speklagen, vensteromlijstingen en decoratieve elementen. Stilistisch getuigt de rechterswoning van een rijkelijk uitgewerkte neorenaissancestijl verrijkt met tudorelementen (zie het hoektorentje met pseudo-schietgaten, de vijfhoekige sluitstenen, de ajour uitgewerkte borstweringen en het kapiteeltje en deelzuiltje in de voorgevel) gekarakteriseerd door een pittoresk, contrasterend materiaalgebruik. De villa wordt gekenmerkt door in- en uitspringende volumes, trapgevels, een hoektoren, een hardstenen cordon, veelvuldige speklagen en opmerkelijke vensteromlijstingen met spiegelboogmotief, druiplijsten met tudor inslag, ajour uitgewerkte borstweringen en glas-in-loodvensters ter hoogte van het bovenlichten. De lijstgevels zijn afgelijnd door een geprofileerde druiplijst en een verzorgde, decoratief uitgewerkte houten kroonlijst op dito modillons. Bijzonder opvallend is de verspringende, driedimensioneel uitgewerkte voorgevel met centrale trapgevel, loggiavormig portiek, balkon en in de oksel een rond torentje onder zeshoekige leien spits met smeedijzeren bekroning. Eveneens als pronkgevel uitgewerkt is de verspringende zijgevel aan de Sint-Truidensesteenweg met risalietvormige trapgevel waarin twee gekoppelde deuren (één gedicht) en een fraai uitgelengd glas-in-loodvenster met verzorgd rondboogvormig schrijnwerk waarachter de secundaire traphal. De achtergevel en noordelijke zijgevel zijn eerder als sobere lijstgevels uitgewerkt. De achtergevel is centraal onderbroken door een gevelhoge driezijdige uitbouw, op het gelijkvloers geopend door een een rechthoekige loggia geflankeerd door deuren in de afgeschuinde kanten (momenteel is één deur omgevormd tot venster). Blikvanger zijn de boven elkaar gepositioneerde brede vensters in de linkertravee waarvan het schrijnwerk uitgewerkt is als een palladiaansvenster in een spiegelboogvormige omlijsting.
De oorspronkelijke planindeling met centrale traphal die de privévertrekken bedient en de secundaire traphal aan de noordelijke zijgevel die toegang gaf tot de wachtzaal en vertrekken voor de griffier bleef behouden. De kamers geschikt rond de privé-inkom- en traphal getuigen door het behoud van vele interieurelementen nog steeds van de rijke 19de-eeuwse woonsfeer van weleer: cementtegel- en parketvloeren, zwaar geprofileerde stucplafonds, houten trap met gesculpteerde trappaal, het glas-in-loodvenster (midden 20ste eeuw) in het 19de-eeuwse schrijnwerk ter hoogte van het bordes als scheiding tussen privé en beroepsvertrekken, binnenschrijnwerk, gesculpteerde wit marmeren schouw, en een smeed- en gietijzeren kacheltje op de bovenverdieping.
Het koetshuis annex paardenstal op rechthoekige plattegrond is opgetrokken in bruine baksteen met sobere verwerking van gele tufsteen onder snijdende pannen zadeldaken en werd aan de tuinzijde uitgebreid met een meerhoekige wit geschilderde houten erker. Tuingevel met segmentboogvormige poortopening en een later aangepaste poortopening (?) onder ijzeren I-ligger. De oostelijke zijgevel heeft een merkwaardig op een driehoek uitlopend venster en een oculi in de top. Het geheel is momenteel sterk overwoekerd door allerlei (klim)planten.
Bij de aanleg van de lusthof, circa 70 are, nadien uitgebreid tot 77,5 are, werd net als bij buurman Van Goidtsnoven gebruik gemaakt van de buitengracht van de oude stadsvest van Zoutleeuw, uitgangspunt voor de aanleg van een vijver: een spoelvormige, langzaam aanzwellende en stroomafwaarts naar de Sint-Truidensesteenweg toe versmallende waterpartij, een bescheiden imitatie van een rivier, die zowat de oostelijke grens van de tuin vormde. In het breedste gedeelte van de rivier lag uiteraard een eilandje. Er waren ook twee brugjes met rustieke leuningen van gevlochten takken van gewapend cement. De vijver wordt pas opgetekend in 1945, maar was ongetwijfeld van meet af aan aanwezig. De uitgegraven specie werd in hoofdzaak gebruikt om de nodige bakstenen te produceren (op het terrein stond, volgens mondelinge overlevering, een veldoven).
De heuvel aan de zuidrand van de tuin is vermoedelijk een relict van het 17de-eeuwse 'bolwerk'. Het vormt het eindpunt van een visuele as over de hele lengte (40 m) van de tuin, evenwijdig met de vijver-stadsgracht. Deze heuvel wordt al afgebeeld op de stafkaart van 1886 (ICM, 1897) en is ook zichtbaar op een ansichtkaart van iets na 1900, vanuit de aanpalende tuin van notaris Van Goidtsnoven. Het open paviljoentje dat de heuvel bekroonde, werd rond 1950 afgebroken, maar onderdelen van deze 'gloriëtte' werden gerecycleerd in een nieuw prieel naast de villa, gevormd door een als etageboom gesnoeide perelaar (Pyrus communis), waarvan de gesteltakken werden gestut met het metalen hekwerk van de hoekpijlers. De heuvel was oorspronkelijk met cipresachtigen beplant, vermoedelijk reuzenlevensboom (Thuja plicata) en de zuidgrens van het domein werd gemarkeerd door een thuja-haag, waarvan nog een gedeelte bestaat. De tuin werd ontsloten door een net van slingerende, vertakkende en lichtjes verzonken paden, dat nog grotendeels herkenbaar is. Zoals gebruikelijk in de kleine landschappelijke tuinen uit het einde van de 19de eeuw, was dit padentracé grotendeels perifeer; slechts één pad dwarste de open ruimte tussen de heuvel en de villa. De nog bestaande massieven van thuja (Thuja plicata, T. orientalis) en een nog bestaand lindeprieel (Tilia x europaea), waarin of waarachter het pad verdween, zorgden voor afwisseling of verkoeling tijdens de wandeling.
In 1932 werd het goed aangekocht door François Arnauts en tot circa 1 hectare vergroot. Aan de overzijde van de 'rivier', op de oostgrens van de lusttuin, bouwde hij een grote loods, waarin hij zijn kapstokmakerij onderbracht. Dit bedrijf stelde op zijn hoogtepunt vijftig arbeiders tewerk. De cipresachtigen op de heuvel werden gerooid en de heuvel zelf werd met circa 2 m verlaagd. Met de afgegraven grond werd het dal tussen de heuvel en de villa wat aangevuld. Langs weerzijden van de heuvel werden twee rode bastaardpaardenkastanjes (Aesculus x carnea) aangeplant. Een lijnrecht, door bloemenborders geflankeerd pad (ondertussen verdwenen) verbond de villa met het heuveltje en benadrukte deze symmetrie, die beter aansloot bij de 'architectonische' smaak van het interbellum. Het terras met gecementeerde bakstenen keermuren tussen de villa en de vijver, ligt eveneens in de lijn van deze nieuwe, symmetrische architectuur. De rustieke brugjes werden vervangen door platte, betonnen bruggen, en de bakstenen omheiningsmuur langs de Steenweg op Dormaal door betonnen sierhekwerk tussen bakstenen pijlers. Uit die periode dateert ook het bovenvermelde 'perenprieel' naast de villa. De vijver werd in de daaropvolgende jaren geleidelijk gedempt. Van de oorspronkelijke, 19de-eeuwse beplanting zijn slechts enkele exemplaren overgebleven, met name de genoemde meerstammige thuja's, het lindeprieel en, vooral, een bontbladige esdoorn (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii'), met zijn stamomtrek van 445 cm de tweede dikste van België. Enkele jaren geleden werd het perceel geheel ten zuiden van de tuin verkocht en recent bebouwd.
Merkwaardige boom
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Deze tekst is een samenvoeging van volgende twee teksten:
Auteurs: Deneef, Roger; Cresens, André; Arnauts, José; Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Stadskern Zoutleeuw
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Villa Arnauts met tuin [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302575 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.