De Lei, gelegen tussen de Dijle en het Handbooghof, vormde tot het begin van de 20ste eeuw de westelijke begrenzing van één van de oudste wijken van Leuven, met name de Slachthuiswijk. Tot de sanering van deze wijk en de heraanleg van de Dijle vormde zij een kleine doorgang naast de Lei- of Amolen en stond sinds midden 14de eeuw ook bekend als Leyem, Leyam of Leye.
Vanouds was de Lei bewoond door rijke patriciërs, aristocraten, notabelen en door welgestelde brouwersfamilies die hier al dan niet ook het brouwersambacht uitoefenden.
De Lei, die aan het laagste gedeelte tussen twee Dijle-armen lag en waar men zeker was van een constante stroming (en een aantal overstromingen), was immers vanouds een uitgelezen vestigingsplaats voor brouwerijen. In de 18de eeuw, toen de brouwerijen de belangrijkste handelsactiviteit van Leuven vormden, waren hier een zestal brouwerijen gevestigd. De laatste brouwerij "de Hopbloem", in het huidige nummer 19, staakte in 1931 haar activiteiten.
Tot in 1878 zwenkte de Dijle vanaf de brouwerij "den Olifant", gelegen naast het hoekpand van de Lei en de Brouwersstraat, oostwaarts naar de huidige Vismarkt toe. In 1879-1882 werd dit stuk overwelfd ter hoogte van Craenendonck.
De sanering van de nabijgelegen Slachthuiswijk, gemotiveerd door esthetische, hygiënische en verkeersvriendelijke overwegingen, begon net vóór de Eerste Wereldoorlog met de kanalisering van de Dijle. De bocht van de Dijle aan de Lei werd sterk ingekort en de Aa, een Dijle-arm die evenwijdig liep met de Lei vanaf de Brusselsestraat en uitmondde in de Dijle op de Lei, moest licht aangepast worden aan de nieuwe loop van de Dijle.
De oorlog bracht een versnelling van de sanering met zich mee en zorgde ervoor dat de oorspronkelijke plannen dienden te worden aangepast. In 1919 viel Leuven onder de zogenaamde 'adoptiewet' en kreeg hierdoor staatssubsidies voor de heropbouw. Tegelijkertijd werd een commissie opgericht die deze wederopbouw in goede banen moest leiden. Om een vlotte verkeersafwikkeling te bekomen, werden een aantal straten verbreed.
Bij de heraanleg werd ook de Lei aan haar oostzijde in 1918 verbreed. De westzijde daarentegen werd niet opgenomen in het saneringsplan, waardoor aan deze zijde de historische bebouwing behouden bleef.
Ten tijde van de bescherming wordt deze westelijke straatwand met geknikte rooilijn nog steeds bepaald door een markante aaneengesloten rijbebouwing, getuigend voor de historische evolutie van de straat en ingezet door de bijgebouwen van het hoekpand Brusselsestraat nummer 90-92, 'Donderbus', een versteende houtbouw minstens opklimmend tot de 16de eeuw. Van een aantal woningen grenzen de tuinen aan de restanten van de eerste, 12de-eeuwse stadsomwalling en het Handbooghof.
Bepalend voor het gabariet van deze straatwand is het overwicht van panden met drie bouwlagen en breedhuisstructuur, onder licht verspringende kroonlijst- en daknokhoogte. Meestal zijn het overigens oudere, traditionele kernen die in de loop van de eerste helft van de 19de eeuw werden verhoogd met een bijkomende bouwlaag en aangepast met een lijstgevel, waarbij de schaalverhouding van de belendende oorspronkelijke basisbebouwing grosso modo werd gerespecteerd. Dit geldt ook voor een beperkt aantal recentere aanpassingen. Zo voor nummer 3, een ouder breedhuis dat in 1965 werd aangepast met een nieuwe voorgevel.
De nummers 9 en 11 vormen nog restanten van een eertijds ruim traditioneel 17de-eeuws breedhuis met barokke dakvensters en brede rondbogige inkompoort, als brouwerij gekend onder de naam "'t Sas van Gendt". In 1838 werd het opgesplitst en aangepast tot twee woningen met een bijkomende bouwlaag en bepleisterde lijstgevel: inmiddels kreeg nummer 9 een nieuwe voorgevel (1968) en werd de gevel van nummer 11 ontpleisterd.
Beter bewaard is het nummer 17, in de 17de eeuw gekend als "Het Jesuken". Het betreft hier een meer bescheiden breedhuis, in traditionele bak- en zandsteenstijl, met steil hellend zadeldak tussen zijtuitgevels met schouderstukken, aandaken en muurvlechtingen.
Hogerop volgt, in nummers 21 tot 31, een reeks bepleisterde en beschilderde opstanden met neoclassicistisch uitzicht uit de eerste helft van de 19de eeuw. Het betreft hier een typerende, vrij uniforme architectuur, gekenmerkt door een regelmatige vensterordonnantie en eenvoudige vlakke gevelbehandeling, hoogstens belijnd door doorgetrokken lekdrempels of versierd met geriemde omlijstingen. Hierachter gaan een aantal oudere kernen schuil, aangegeven door muurankers in de achtergevels of - in het geval van nummer 21 - door het zichtbare linker zijaandak met muurvlechtingen. Het ruimere pand nummer 25 resulteert in feite van een verbouwing en samenvoeging vóór 1840 van oorspronkelijk twee woningen: tot 1834 telde het linker drie traveeën breed gedeelte slechts twee bouwlagen en vormde de voorgevel een combinatie van een trap- en lijstgevel. De huidige neoclassicistische horecapui werd er vermoedelijk eind 19de eeuw ingebracht.
Deze scenografie, die volgens oude zichten voorheen was aangehouden tot aan de kruising van de Lei met de Brouwersstraat, wordt heden abrupt besloten door de schaalverstorende inplantingen van het appartementsgebouw nummers 33-35 van 1959 en het belendende monumentale hoekcomplex met de Brouwersstraat.
Binnen deze straatwand onderscheiden een aantal panden zich ongetwijfeld door hun representatief en beeldbepalend karakter. Met name de nummers 7, 15 en 19 als belangrijke historische voorbeelden van 17de-(wellicht 16de-) en 18de-eeuwse patriciërshuizen en voorname woningen in traditionele bak- en zandsteenstijl of laatbarokstijl, met belangrijke interieuronderdelen die getuigen van latere, veelal 18de-eeuwse aanpassingen. Verder de imposante eclectische woning nummer 13, als relevant voorbeeld van 19de-eeuwse privé-architectuur.