is aangeduid als beschermd monument Kasteel Ottegraven
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteeldomein van Ottegraeven
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Altenbroek en Voervallei met omgeving
Deze bescherming was geldig van tot
is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Altenbroek en Voervallei met omgeving
Deze bescherming was geldig van tot
Het kasteel Ottegraven dateert uit 1710 toen het heropgebouwd werd in opdracht van Henri-François Bounam of de Bonhome (1656-1742). De hoevegebouwen in maasstijl dateren uit de de eerste helft van de 18de eeuw en werden eind 19de - begin 20ste eeuw aangepast, net zoals de kapel. Het complex wordt vervolledigd door een zeldzame pompwatermolen uit circa 1893 in het landschappelijk aangelegd park.
Historiek
Ottegraven is in oorsprong een leen van het hof van den Bongardt in Sint-Martens-Voeren en bestond volgens de Duitse nazaat Friedhelm von Othegraven uit een groot kasteel door een dubbele gracht omringd, echter volledig vernield in de tachtigjarige oorlog (1568-1648). In 1677 was het leen in handen van de familie Ophoven uit Maastricht en in 1699 kwam het via huwelijk in bezit kwam van de familie de Bonhom(m)e, alias Bounam.
In 1710 werd Ottegraven heropgebouwd als lusthof in de vorm van een walgrachtsite door Henri-François de Bonhom(m)e (1656-1742), afgestudeerd in 1673 als doctor in de godgeleerdheid aan de Sorbonne en in hetzelfde jaar benoemd als kanunnik in het Sint-Servatiuskapittel te Maastricht, waar hij in 1695 tot deken wordt benoemd. In 1752 verkopen de erfgenamen het kasteel aan Henri Meex, aangetrouwde van de familie en ontvanger-generaal van de Staten van Luik en Loon. In 1784 schonk zijn dochter Marie-Elisabeth Meex het kasteel aan haar neef Joseph de Bonhom(m)e. Tot 1852 bleef het domein in handen van de Bonhom(m)e waarna het via vererving overging naar de familie de Ponthière (tot 1950) en de familie Palmers die tot op heden eigenaar zijn.
Op de Ferrariskaart (1771-1775) wordt het landhuis Chateau Choppem genoemd. Het is gelegen tussen het gehucht Schophem (‘s-Gravenvoeren) en Sint-Martens-Voeren, gevat tussen de Voer ten noorden en de weg van s’ Gravenvoeren naar Sint-Martens-Voeren ten zuiden. Het betreft een site met een opper- en neerhofstructuur, bestaande uit een waterkasteel parallel aan de straat, bereikbaar via een brugje ten zuiden en van de straat afgeschermd door een langgerekte U-vormige hoeve met ommuurd erf. Ten westen bevinden zich meerdere (vis?)vijvers, omhaagde moestuinen en dito boomgaarden. De site wordt ten oosten afgesloten door een weg over de Voer naar de hellingbossen en het gehucht Schophem.
Het Primitief kadasterplan met bijhorende legger van 21 maart 1828 bevestigt grotendeels de weergave op de Ferrariskaart. Het complex bestaat uit een langwerpig landhuis (Chateau), doch nu loodrecht op de straat en een smalle lusttuin ten westen (jardin d’agrément), beiden omgeven door een brede, vierkante gracht. Het U-vormige neerhof is geopend naar het kasteel en wordt gevormd door twee L-vormige volumes centraal onderbroken door de toegangsweg in de as van het toegangshek, de toegangsbrug en het landhuis (noord-zuid-as). De volumes (stalvleugels) haaks op de straatvolumes (woning en stal) zijn beduidend langer dan op de Ferrariskaart. Het opper- en neerhof worden van elkaar gescheiden door een oost-west-as, aan de oostzijde begrensd door een klein gebouwtje, aan de westzijde door een kapel (Chapelle) op rechthoekige plattegrond en tegenover de toegangsbrug het officiële toegangshek. Naast enkele verspreide bedrijfsgebouwen worden ook nog een ronde en langwerpige (vis?)vijver, lusttuinen, (boom- en sier?)kwekerijen, moestuinen en boomgaarden vermeld.
Deze situatie blijft gedurende de 19de eeuw quasi ongewijzigd (Atlas der Buurtwegen, 1841 en Poppkaart, 1865). Circa 1837 wordt de lusttuin buiten de gracht vergroot (mutatieschets 1837/76, terrain d’agrément) en in 1893 wordt een pompwatermolen aan de Voer opgetekend die het opgepompte water naar de zuidelijk gesitueerde kasteelhoeve ‘Mariahof’ (1889) moest stuwen (mutatieschets 1893/27bis). Volgens de website ‘Molenecho’s, dateert de pomp van vóór 1891.
Op het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw worden zowel het kasteel als de hoeve aangepast. De hoeve wordt in twee gesplitst met de bouw van een nieuw aanpalend stalgedeelte aan de straat (jaarsteen 1897) en een haaks woonhuis (jaarsteen 1901). Het oostelijke L-vormige volume van de historische hoeve wordt deels gesloopt om een oostelijke toegang naar het erf te creëren. Al deze wijzigingen worden pas in 1903 op het kadaster geregistreerd (mutatieschets 1903/6). Kort daarna wordt het kasteel aangepast tot zijn huidig volume (mutatieschets 1905/25). Het noordelijke deel van het landhuis wordt gesloopt en de westzijde uitgebreid met lagere aanbouwen onder plat dak.
Circa 1935 wordt het neerhof opnieuw uitgebreid, nu met een haaks volume aan de westvleugel alsook de oorspronkelijke zuidelijke toegang aan de straatzijde dicht gemaakt (bouwsporen) waardoor de oorspronkelijke as van ‘neerhof – opperhof’ wordt doorbroken (mutatieschets 1935/31). Vermoedelijk werd toen ook de huidige westelijke toegang naar het kasteel aangelegd.
Circa 1966 worden de twee gebouwtjes (heden wit geschilderd) aan de kop van beide haakse stalvleugels functioneel bij het landhuis gevoegd, waardoor de scheidingslijn gemarkeerd door een haag ten westen en een nieuw bedrijfsgebouwtje ten oosten, iets naar het zuiden opschuift en het erf verkleind. Het oorspronkelijke kasteelhek blijft echter behouden. Tevens wordt ook de kapel aangepast tot zijn huidig volume (mutatieschets 1966/15). De drie bedrijfsgebouwen ten oosten van de hoeve dateren uit het begin van de jaren 1980 (mutatieschets 1983/11).
Beschrijving
De landelijk gelegen kasteelsite bevindt zich op de grens van het gehucht Schophem (‘s-Gravenvoeren) en Sint-Martens-Voeren gevat tussen de Voer ten noorden en de straat Ottegraven te zuiden. De wegenstructuur in het Voerdal (benedenloops van Sint-Martens-Voeren) is nog steeds dezelfde als weergegeven op historische kaarten (Ferraris 1771-1775, Atlas der Buurtwegen, 1841 en Popp, circa 1860). De Voer kan vrij meanderen en is afgezet met knotwilgen en knotelzen.
Kasteel Ottegraven bestaat uit een achterin gelegen omwald landhuis grotendeels aan het oog onttrokken door de uitgebreide hoevegebouwen aan de straat en een kapel en een koetshuis ten zuidoosten van het kasteel. Het park strekt zich uit ten oosten en noorden van het landhuis en wordt van de straat gescheiden door een haag. Het domein is toegankelijk via een oostelijke en westelijke inrit die beiden uitgeven op de historische oost-west-as die het opperhof van het neerhof scheidt. De oostelijke inrit wordt gemarkeerd door twee hardstenen pijlers met spiegels en een bekronende druppel waartussen een drieledig hek. De westelijk inrit is recenter en bestaat uit twee bakstenen pijlers met een hardstenen dekplaat waartussen een hek. Ten noordoosten aan de kruising van de weg over de Voer bevindt zich de pompwatermolen.
Landhuis
Het landhuis is te bereiken via een toegangsbrug die minstens opklimt tot 1710 en bestaat uit een vast gedeelte van twee rondbogen uit bak- en natuursteen en een voorheen ophaalbaar gedeelte. Op oude postkaarten is de brug uitgerust met lage bak- en kalkstenen pijlers waartussen ijzeren hekwerk, momenteel is er lage een ijzeren leuning.
Het "1710" gedateerde landhuis op rechthoekige plattegrond heeft twee bouwlagen op een hoge sokkel onder een licht geknikt leien schilddak met dakkapellen. De bakstenen gevels van vier traveeën, met uitzondering van de voorgevel die drie traveeën kent, zijn voorzien van gesmede ijzeren muurankers met krullen en verwerking van kalksteen voor de constructieve elementen zoals hoekkettingen, de omlopende kordonlijst ter hoogte van de sokkel, venster- en deuromlijstingen. De vensters werden in het begin van de 19de eeuw aangepast en voorzien van rechthoekige kalkstenen omlijsting met luiken, hierop wijzen de luikduimen en oude postkaarten. Het schrijnwerk is vernieuwd met behoud van de kleinhoutverdeling en er werden rolluiken aangebracht. De rechthoekige houten deur is gevat in een geblokte, kalkstenen omlijsting met een geprofileerde druiplijst en een kalkstenen tussendorpel. Op de latei prijkt het wapenschild van de bouwheer Henri-François de Bonhomme en het jaartal 1710. In het begin van de 20ste eeuw werd aan de westzijde een soort vijfhoekig terras aangelegd waarop een verspringende lage aanbouw op rechthoekige plattegrond met afgeschuinde hoeken van één en twee bouwlagen onder platte daken (mutatieschets 1905/25).
Binnen in het kasteel zijn de kamers eerder klein, met uitzondering van een zeer ruime leefkamer vermoedelijk gecreëerd door het samenvoegen van twee vertrekken. De bepleisterde plafonds, de massief eiken trap en enkele schouwen bleven bewaard. Onder meer de leefruimte bezit een imposante régence-schouw met houten mantel en gestucte boezem. De oudste schouw in renaissancestijl bevindt zich in een klein bureau op het gelijkvloers, links van de ingang. Deze schouw zou, samen met toegangsbrug, één van de laatste resten zijn van het feodale kasteel. Tenslotte zijn er nog twee open haarden met omlijstingen in smeedwerk en Delftse tegels in de slaapkamers op de eerste verdieping.
Park
Het van vijvers voorziene park, strekt zich hoofdzakelijk uit ten westen van het landhuis en ontstond vanaf 1837, toen de vele hoogstamboomgaarden (weergegeven op de Ferrariskaart) stelselmatig werden gekapt om de lusttuin te vergroten. Het park heeft een landschappelijke stijl met solitaire boomgroepen afgewisseld met graspartijen.
Kapel
Fraaie witgeschilderde bak- en kalkstenen kapel in Lodewijk XVI-stijl op vierkante plattegrond met afgeschuinde hoeken, onder een afgeknot leien tentdak bekroond door een peerspitsje met smeedijzeren kruis. Hoewel de kapel reeds op het primitief kadasterplan van circa 1828-1831 staat, is ze in haar huidig ‘paviljoenachtig’ voorkomen in het laatste kwart van de 18de eeuw te situeren. De gevels worden geleed door twee bakstenen pilasters op een kalkstenen basis met Ionische kapitelen die een gekorniste kroonlijst dragen. De gevels zijn voorzien van twee rondboogvensters in hardstenen omlijsting met sluitsteen en imposten. Aan de zijde van het kasteel bevindt zich een rondboogvormige deuropening in een bakstenen omlijsting, waarin oorspronkelijk een houten vleugeldeur met waaiervormig bovenlicht. Naar verluidt staat er in de kapel een Onze-Lieve-Vrouwbeeld en een Sint-Franciscusbeeld (naamheilige) aangekocht door Henri-Fransiscus de Bonhom(m)e en hebben de families de Ponthière en Palmers glasramen met hun wapenschilden laten plaatsen.
Dienstwoning
Tegen de zijpuntgevel van de westelijke schuur bevindt zich een vermoedelijk 19de-eeuws wit geschilderd, lager bakstenen gebouw van twee bouwlagen onder een licht geknikt, leien schilddak met piron en twee dakkapellen aan de noordzijde, geopend door rechthoekige muuropeningen. De voorgevel met dubbelhuisopstelling is naar het landhuis gericht en is momenteel samen met de vleugel van circa 1935 haaks op de dwarsschuur, ingericht als één woning.
Koetshuis
Bakstenen gebouw op een vierkante plattegrond onder een vernieuwd zwart pannen zadeldak, nok loodrecht op de straat. Witgeschilderde puntgevel aan de kant van het landhuis geopend door een korfboogpoort aan weerszijde vergezeld van een getoogde deuropening waarboven een rechthoekig venster. De puntgevel met een klein halfrond venster, wordt afgelijnd door een kordon waardoor de indruk van een driehoekig fronton ontstaat.
Hoevegebouwen
De kern van de hoeve dateert uit de jaren 1730 en wordt gevormd door U-vormig geschikte gebouwen rond een gekasseid erf geopend naar het landhuis. In 1897 en 1901 wordt de hoeve aan de oostzijde uitgebreid met respectievelijk een stal en een woonhuis en circa 1935 met een haaks volume aan de westvleugel.
De hoeve en het landhuis worden van elkaar gescheiden door het 18de-eeuwse toegangshek met kalkstenen pijlers met spiegels en bekronende vlammende vazen, aan de oostzijde vergezeld van een laag bedrijfsgebouwtje onder pannen zadeldak opgetekend op het kadaster in 1966 en aan de westzijde door een haag.
De centrale vleugel aan de straat omvat van oost naar west, het "1732" gedateerde woonhuis, een in 1935 gedichte doorgang (of inrijpoort?) en de stal. De twee haakse vleugels zijn in oorsprong dwarsschuren. De bakstenen gebouwen onder zadeldaken (Vlaamse pannen) zijn voorzien van gesmede muurankers met krullen en kalkstenen muuromlijstingen. Het woonhuis van anderhalve bouwlaag met kelder wordt aan de erfzijde geopend door keldervensters en rechthoekige vensters (verhoogde begane grond) in een kalkstenen omlijsting waarboven bakstenen ellipsvormige vensters, heden gedicht. De kalkstenen omlijstingen met sponningbeloop zijn waarschijnlijk gerecupereerde vensters uit de eerste helft van de 18de eeuw, zoals kan blijken uit de datering "1732" op één van de lateien aan de straatzijde. De straatzijde vertoont verder voorheen beluikte vensters uit de 19de eeuw, onder meer houten kozijnen met sponning.
De aanpalende inrit, heden overluifeld, werd circa 1935 aan de straatzijde voorzien van een getoogd venster met harstenen dorpel, heden gedicht en een rechthoekige deur in een gerecupereerde kalkstenen omlijsting.
De aanpalende stal is aan de erfzijde voorzien van een rechthoekig laadvenster en dito deuren in kalkstenen omlijsting; de middelste deur is op de latei "1733" gedateerd. Aan de straatzijde kleine getoogde vensters met een bakstenen rollaag en twee rechthoekige vensters in een kalkstenen omlijsting.
De westelijke dwarsschuur bezit een bakstenen korfboogpoort, twee getoogde vensters en een rechthoekige deur. De oostelijke dwarsschuur is omgevormd tot stal en behoort momenteel bij de hoeve van 1901. De bakstenen korfboogpoort aan de erfzijde heeft kalkstenen posten, imposten en sluitstenen, maar is thans gedicht. Aan de achterzijde een bakstenen aanbouw onder pannen lessenaarsdak.
De oostelijke uitbreiding bestaat uit een aan de straat gelegen stalvleugel van 1897, gedateerd op gevelsteen, op een verspringende rooilijn. Het bakstenen gebouw onder Vlaams pannen zadeldak wordt geopend door rechthoekige muuropeningen voorzien van kalkstenen omlijstingen. Het haakse, oostelijk georiënteerde woonhuis van 1901 is opgevat als een smal rechthoekig volume van vier traveeën, twee bouwlagen en een kelder onder gecombineerde zadeldaken (vlaamse pannen) afgewerkt met houten windborden en een aanpalende bergruimte onder lessenaarsdak . De decoratieve baksteenbouw wordt gemarkeerd door hoeklisenen en de verwerking van gele baksteen voor de muurbanden en decoratieve elementen en hardsteen voor de hoekblokken, vensterdorpels, U-vormige lateien en steektrap. Rechthoekige muuropeningen onder getoogde ontlastingsbogen, vernieuwd schrijnwerk.
Pompwatermolen
Een laag bakstenen gebouw op een vierkante plattegrond onder een Vlaams pannen zadeldak, nok loodrecht op de Voer, met getoogde poortopening aan de westzijde en een rechthoekige opening aan de oostzijde, opgetekend op het kadaster in 1893. Het betreft een bovenslagmolen gevoed door een bijpas van de Voer waarvan het metalen rad binnen in het gebouw in een kuip (waterkolom) werd gezet en meerdere zuiger- en perspompen aandrijft.
Onroerend Erfgoed kreeg geen toestemming het domein te bezoeken. De beschrijvingen zijn gebaseerd op cartografische, iconografische en literatuurbronnen.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/73109/104.1, Voeren ('s Gravenvoeren): Kasteel Ottegraven.
Auteurs: Pauwels, Dirk; Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Altenbroek en Voervallei met omgeving
Is deel van
Ottegraeven
Omvat
Dienstgebouw van hoeve
Omvat
Kapel
Is gerelateerd aan
Bruine beuken in bosrand
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Ottegraeven [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/37681 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.