is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Historische hoeve Hof ten Bossche
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Hof ten Bossche
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Brakelbos met Hof ten Bossche en vallei van de Sassegembeek
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve Hof ten Bossche
Deze vaststelling was geldig van tot
Het Hof ten Bossche is een imposante historische hoeve, die tot 1951 in gebruik was als pachthoeve en zich situeert in een landschappelijk opmerkelijke omgeving in de zuidwestelijke uithoek van Opbrakel, op de hoge kouterrug nabij het Brakelbos.
De geïsoleerde hoevesite is vanuit het westen bereikbaar via een tot voor de hoeve lopende gekasseide toegangsweg waarvan het tracé minstens opklimt tot de 17de eeuw. Voorbij de stompe hoek passeert de kasseiweg een bijhorende boomgaard en lager gelegen vijver (ten noorden) en gaat vervolgens over in de deels gekasseide en deels aarden landweg, de Hof ten Bosscheweg, die tot de kleine woonkern Pullem loopt (ten noordoosten).
Het historische Hof ten Bossche, waarvan de naamgeving gelieerd is aan de 14de-eeuwse heerlijkheid en waarvan de gesloten configuratie minstens teruggaat tot het midden van de 17de eeuw, omvat een architecturaal waardevol gebouwenbestand uit de 17de eeuw, de jaren 1790-1791, 1793 en 1805.
Het ontstaan van het Hof ten Bossche klimt op tot de 14de eeuw, wanneer het goed Ten Bossche ook gekend als “Court au bois” na een erfdeling in 1320 onder de zonen van de heer van Opbrakel een zelfstandige heerlijkheid wordt. Het nieuwe achterleen bleef afhankelijk van de hoofdheerlijkheid Opbrakel maar verkreeg wel alle belangrijke heerlijke rechten, zoals een vierschaar. De hoevesite Hof ten Bossche groeide uit tot één van de grootste landbouwexploitaties in de regio en vormde de kern van de heerlijkheid. Via het hof beheerden de heren van Brakel hun eigendommen, waaronder het omringende Brakelbos. Zij en ook latere bezitters woonden echter nooit op het hof. Zij resideerden voornamelijk in Oudenaarde, Gent of Brussel.
Het gedetailleerde kaartboek van Opbrakel, door P. Hoelman vervaardigd tussen 1651-1654, bevat de oudst gekende figuratieve voorstelling van het Hof ten Bossche. Het toont de hoevesite met gesloten configuratie, functioneel ingeplante gebouwen - zowel in steen als in vakwerk - rondom een rechthoekige binnenplaats. In het midden stond een nu verdwenen stenen (duiven?)toren ter hoogte van de latere mestvaalt. De configuratie, een deel van het stenen boerenhuis en het tracé van de toegangsweg uit deze 17de-eeuwse periode zijn tot op heden bewaard.
Het Hof ten Bossche bleef tot ver in de 17de eeuw eigendom van de familie van Brakel. In de tweede helft van de 18de eeuw kwam de heerlijkheid met pachthoeve en gronden, na verschillende eigendomswissels en rechtszaken, toe aan Jan Joseph Walckiers (1740-na 1799), heer van Galmaarden en Loenhout, grootgrondbezitter en speculant. Hij investeerde fors in het Hof ten Bossche en vernieuwde het pachtgoed aanzienlijk na de Brabantse Omwenteling. In de jaren 1790 realiseerde hij een nieuw boerenburgerhuis, een imposante langsschuur, een voor hem voorbehouden paardenstal met remise en wellicht ook de toegangspoort en het wagenhuis. Dit bouwproject bepaalde het actuele uitzicht van het Hof ten Bossche.
Na het einde van het ancien régime kwam Walckiers in financiële problemen en werden als zijn bezittingen noodgedwongen verkocht. Het Hof ten Bossche met het Brakelbos kwam daarop in handen van de Gentse rentenier, politicus en grootgrondbezitter Thadée van Saceghem (1767-1852) die een groot deel van Opbrakel bezat. Het Hof ten Bossche verloor zijn bevoorrechte positie als heerlijke zetel, maar bleef een grote en voor de regio belangrijke pachthoeve van waaruit het beheer van het omringende landschap en een intensief bosbeheer gebeurden.
Omstreeks 1855 werden na een openbare verkoop Van Saceghems eigendommen verworven door Jan-Baptist Rombaut, notaris te Nederbrakel, wiens nazaten het Hof ten Bossche tot 1951 behielden. In de loop van de 19de en het begin van de 20ste eeuw verkleinde geleidelijk het areaal van het Hof ten Bossche als pachthoeve en verminderde de band met het Brakelbos. Het feitelijke beheer van het Brakelbos vanuit het Hof ten Bossche werd in het midden van de 20ste eeuw stopgezet toen de pachthoeve, na verkoop in 1951 aan verwanten van de pachters, een zelfstandig gemengd landbouwbedrijf werd.
Midden jaren 1980 vernielde een hevige brand de grote langsschuur. Ternauwernood bleven het hof en de overige gebouwen gespaard. Na de bouw van een nieuwe langsschuur in 1986 werden de landbouwactiviteiten verder gezet.
Het Hof ten Bossche omvat overwegend gewitte bakstenen hoevegebouwen op een gepikte plint; met een min of meer rechthoekige aanleg rondom een ruime gekasseide binnenplaats. De vroegere centrale mestvaalt is nu binnen de oude contouren voorzien van beplanting. Een immense oude blauwe regen op brede stam die begint bij het 17de-eeuwse boerenhuis en langsheen de erfgevel van het boerenburgerhuis groeit, wordt geleidt naar de beplante mestvaalt.
De noordoosthoek van het erf is afgesloten door een wellicht eind-18de-eeuwse schuingeplaatste rechthoekige toegangspoort met hardstenen negblokken, onder een houten latei met ezelsrug (kunstleien).
De voorste vleugel (ten noorden) palend aan de toegangsweg en georiënteerd naar de vallei, omvat het woongedeelte. Deze woonvleugel is een samenstel van meerdere gebouwen uit diverse bouwperiodes: een éénlaags 17de-eeuws boerenhuis op de noordoostelijke hoek, een centraal hoger boerenburgerhuis van 1790-1791 gebouwd door Walckiers én de vroegere stal annex remise van de heer ten noordwesten.
Het deels bewaarde 17de-eeuwse boerenhuis neemt de noordoostelijke hoek in. Een verweerde zandstenen gevelsteen in de oostelijke zijpuntgevel, vermoedelijk vroeger met het wapenschild van de heren van Brakel gevat in een barokke randversiering, dateert uit de bouwperiode. Dit boerenhuis telt drie traveeën en één bouwlaag onder een steil pannen zadeldak. Het is opgebouwd uit baksteen met verwerking van zandsteen onder meer in de hoekkettingen aan weerskanten van de oostelijke zijpuntgevel, in de dorpels van de smalle getraliede rechthoekige vensters en in de omkadering van de keldergaten in de voorgevel. De gevelankers met krul in de beide lijstgevels onder een dakoverstek, waarvan de houten dakvoet rust op een verzorgde geprofileerde consolenrij (zogenaamde ‘hondjes’), zijn typerend voor de 17de eeuw. De smalle rechthoekige getraliede vensters in de voorgevel zijn de oorspronkelijkste muuropeningen. De drie diepe hoge vensters met luikduimen op hardstenen dorpel, waarvan één boven de met een houten luik afgesloten buitenkeldertrap, in de erfgevel sluiten stilistisch aan met deze van het 18de-eeuwse boerenburgerhuis.
Een lage aanbouw onder lessenaarsdak tegen de oostelijke zijgevel incorporeert een lemen bakoven die inwendig is aangesloten op het rookkanaal van het boerenhuis. Deze oven vervangt het vroegere vrijstaande bakhuis dat meer noordelijk op het beboomde voorerf stond en in het midden van de 20ste eeuw verdween.
Interieur. Een tongewelfde kelder met kaarsnis of maziergat onder de oostelijke travee van het boerenhuis is bereikbaar via de buitenkeldertrap aan erfzijde. Deze kelder is één van de oorspronkelijk twee kelders in het 17de-eeuwse gebouw, waarboven zich ook de meest authentieke ruimtes bevinden. Zo herbergt de zuidoostelijke kamer op de begane grond tegen de oostelijke buitengevel een brede 17de-eeuwse gotische haard met fraaie geprofileerde zandstenen haardwangen. De schouwboezem is eenvoudig gestuukt. De kamer is voorts overdekt door een oorspronkelijke samengestelde balklaag, waarvan een zware moerbalk met een verzorgde gedecoreerde balkzool (wolfstandmotief/voluutmotief) deels boven een tussenmuur zit. De balklaag is eveneens bewaard in de noordoostelijke achterkamer en loopt mogelijk door onder de jongere verlaagde plafondafwerking. In de achterkamer is er ook nog een typische rode tegelvloer en een afbuigend rookkanaal aanwezig. De zolder is voorzien van een oude spantenstructuur en betegelde zoldervloer.
Het centrale boerenburgerhuis, ten westen palend aan het boerenhuis, domineert de noordvleugel. Het hoge gebouw van vijf traveeën en twee bouwlagen onder leien zadeldak met dakklokje, opgetrokken in 1790-1791 door Walckiers, wordt aan de voorzijde voorafgegaan door een jonger laag gewit bakstenen voortuinmuurtje met pijlers (jaren 1950).
De verankerde gewitte baksteenbouw heeft een traditionele dubbelhuisopstand. Erf- en voorzijde worden gekenmerkt door het functioneel gebruik van blauwe hardsteen voor deuromlijstingen, afgeronde bordessen, vensterdorpels- en hoekstenen. Zowel de omlijstingen als dorpels zijn in het gevelvlak ingewerkt, wat typisch is voor 18de-eeuwse landelijke gebouwen. Een bakstenen daklijst op muizen- en tandlijstjes onder de overstekende dakgoot lijnt de beide lijstgevels af. De zijpuntgevels zijn opgebouwd met muurvlechtingen die in de oostelijke zijpuntgevel duidelijk zichtbaar zijn. In de westelijke zijpuntgevel zijn ze verstopt onder de gevelbescherming die stopt ter hoogte van een gesmeed ijzeren dubbelhartvormig muuranker.
In de voorgevel, centraal onder de hoge bovenvensterrij en boven het gedichte bovenlicht van de voordeur, verwijst een vierkante zandstenen gevelsteen met opschrift: "1790 ANNO 1791 HOE TROEBEL TEYDEN" naar de oprichtingsdatum en de onzekere periode van de Brabantse Omwenteling (1789-1790) of de Zuid-Vlaamse plattelandsopstand (1790). Bijhorende kruisen, cirkels en zesdelig gestileerd bloemmotief, symboliseren wellicht de gedachte ‘Voor Altaar (of God) en Vaderland’, ‘Voor Outer en Heerd’ en het Christusmonogram.
De muuropeningen in de voor- en erfgevel zijn verschillend geordend, waarbij de voorzijde de meeste regelmaat vertoont. Daar telt de begane grond per travee slechts één venster of deur. Een vroegere muuropening in de laatste westelijke travee werd in de loop van de 20ste eeuw gedicht. Dit was de privévoordeur tot het voor de heer voorbehouden deel van het boerenburgerhuis. De bovenvensterrij is opgebouwd uit per twee en drie gekoppelde rechthoekige vensters. De erfgevel vertoont onregelmatigere muuropeningen met een gekoppeld benedenvenster ten oosten en een laaddakvenster met overstekend zadeldakje ten westen van de lage erfdeur. Het laadvenster was nodig voor de traditionele stockage van graan op het noordelijke deel van de zolder van het boerenburgerhuis. Het zuidelijk deel was voorbehouden als slaapruimte. De smalle uitbouw aan erfzijde herbergde vroeger sanitaire voorzieningen voor de pachter op de begane grond en voor de heer op de bovenverdieping. Thans omgevormd tot volière.
Interieur. Tot het midden van de 20ste eeuw was het boerenburgerhuis opgedeeld in een oostelijk deel voor de pachter en het westelijke deel voor de heer. Kamers op de gelijkvloerse en eerste verdieping in de eerste traveeën waren als zomer- of visitatieverblijf voor de eigenaar gereserveerd. In de jaren 1950 werd de indeling en aankleding aangepast. Oorspronkelijke dragende structuren (onder jongere afwerking), overkluizende zolder en één van de twee gewelfde kelders (gedrukt tongewelf) met hardstenen tegels en kwartslagkeldertrap bleven bewaard.
De voor de heer voorbehouden remise en paardenstal, uit het einde van de 18de eeuw of begin 19de eeuw, zijn ondergebracht in een laag volume, afgedekt door een ver op schoorwerk overstekend snijdend pannen zadeldak, dat tegen de westgevel van het boerenburgerhuis is aangebouwd. De vroegere remise onder houten dakspant is aan de erfzijde open. De oorspronkelijke rechthoekige koetspoortopening aan de voorzijde werd in de loop van de 20ste eeuw gedicht in functie van de omvorming tot halfopen stal. De aanpalende paardenstal is een kleine verankerde baksteenbouw met eveneens gewitte gevels op een gepikte plint. De rechthoekige deur en dito venster aan erfzijde zijn gevat in een houten omlijsting. Een hoge volière in de westelijke oksel werd in de 20ste eeuw geplaatst.
Interieur. Binnenin bleef de oorspronkelijke en volledig afgesloten zoldering bewaard die volgens een oude techniek bestaat uit halfgebogen (gewelfde) pannen op overhoeks geplaatste kinderbalken. Deze paardenstal werd in de tweede helft van de 20ste eeuw als varkensstal ingericht.
Haaks op de voor de heer voorbehouden paardenstal sluit een lange paarden- en koeienstalvleugel onder (S- en mechanische) pannen zadeldak, het erf ten westen volledig af. De vleugel is gedateerd 1805 in de latei van één van beide in hardsteen gevatte staldeuren. De verankerde gewitte baksteenbouw op traditionele gepikte plint is afgelijnd door getrapte daklijsten. Aan erfzijde heeft het dak een traditionele brede dakoverstek gedragen door houten schoren waaronder een aantal oude hardstenen voederbakken opgesteld staan. Een ijzeren (hand)waterpomp links van de eerste staldeur is naar verluidt aangesloten op een waterput onder het erf die gevoed wordt door de talloze bronnen nabij het Hof ten Bossche. Tot het midden van de 20ste eeuw was de stalvleugel toegankelijk via een brede poort in de zesde travee van de langsgevel en via een kleinere toegang in noordwesthoek. Bij de omvorming van de stal in de jaren 1960 werden deze muuropeningen gedicht. Gelijktijdig werden ronde stalvensters aan de voorzijde vervangen door rechthoekige.
Interieur. De stal is binnenin een grote open ruimte. Aanvankelijk was het gebouw opgedeeld in een paardenstal (ten zuiden) en een koestal (ten noorden), en van elkaar gescheiden door een brede poort waarvan men de sporen nog in de buitengevel (zesde travee) ziet. Ondanks aanpassingen zijn er tal van oorspronkelijke interieurelementen. De vroegere paardenstal ten zuiden is nog volledig afgedekt door een (gewitte) samengestelde balkenlaag met halfgebogen (gewelfde) pannen op overhoekse kinderbalken, quasi identiek aan deze in de vroegere paardenstal van de heer. Het gewelf van de koestal bestaat uit bakstenen troggewelven tussen ijzeren liggers die naar verluidt eind 19de- of begin 20ste-eeuw werden ingebracht. De baksteenvloer en een aantal afgeronde hardstenen schotten in de koestal zijn bewaard.
De zuidelijke erfzijde is afgesloten door de massieve overblijvende gevel van de indrukwekkende vroegere langsschuur, die volgens mondelinge bron ‘1793’ gedateerd was in jaarankers op de rechter zijpuntgevel en bijgevolg deel uitmaakte van de bouwcampagne van Walckiers. In de 17de eeuw stond op dezelfde plaats en met dezelfde oriëntatie een voorganger, zoals te zien op de kaart van Hoelman, die wellicht ook als tiendenschuur fungeerde.
De massieve gewitte blinde bakstenen erfgevel telt vijf traveeën en is geleed door zware lisenen met lange ijzeren muurankers. Deze gevel en de (thans volledig) ingebouwde achtergevel zijn restanten van de vroegere 18de-eeuwse langsschuur. De 18de-eeuwse schuur werd in 1985 door brand vernield en werd daarna noodgedwongen vervangen door een groter volume met lagere dakhelling en andere bouwmaterialen. De overgebleven erf- en achtergevel werden daarbij geïncorporeerd, de kopgevels met de oorspronkelijke poorttoegangen waren niet te herstellen.
Een vroegere remise of wagenloods, tussen de toegangspoort en de langsschuur, sluit als laatste aanhorigheid het erf ten oosten af. In de 20ste eeuw omgevormd tot stal en heden terug gebruikt als wagenhuis en berging. Dit relatief ondiepe éénlaagse landgebouw van vier traveeën onder een afgewolfd pannen zadeldak is schuin ingeplant en klimt op tot het laatste kwart van de 18de eeuw (de bouwcampagne van Walckiers) of het begin van de 19de eeuw. De verankerde gewitte baksteenbouw heeft aan de erfgevel drie gedichte korfbogige muuropeningen waarin later rechthoekige stalvensters werden geplaatst. Vooraan is een dubbele poort onder een gevelbrede zware houten latei onder een open rechthoekig laad-of diltvenster in de afgeknotte voorpuntgevel. Als een soort schampsteen, om het gebouw tegen aanrijdingen te beschermen, is de gepikte plint op de rechter gevelhoek afgerond en getrapt uitgemetseld.
De één travee brede binnenruimte is voorzien van een doorlopende baksteenvloer en een grotendeels open zoldering waarbij losse boomstammen of rondhouten op de dragende zolderbalken gelegd zijn, gekend als ‘dilt’ en meestal gebruikt voor hooiopslag.
Het oostelijk deel van het historische perceel van het Hof ten Bossche is ingevuld als moestuin en weiland, deels beschermd door een jongere beukenhaag. Het gebruik als moestuin op deze locatie gaat volgens de kaart van Hoelman minstens terug tot de 17de eeuw.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/45059/107.1, Hof ten Bossche in Brakel (Opbrakel) (DUCHENE H., SMETS K., VAN DRIESSCHE T., VANNESTE P. 2024).
Auteurs: Smets, Koen; Verbeeck, Mieke; Vanneste, Pol; Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Brakelbos met Hof ten Bossche en vallei van de Sassegembeek
Is deel van
Ronsesestraat (Opbrakel)
Is gerelateerd aan
Hof ten Bosscheweg
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische hoeve Hof ten Bossche [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/74013 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.