is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel Het Prinsenhof
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Kasteeldomein Het Prinsenhof: ruïnes kasteel
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Kasteeldomein Het Prinsenhof: torens en verbindingsmuur kasteel
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Kasteeldomein Het Prinsenhof
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteeldomein Het Prinsenhof
Deze vaststelling was geldig van tot
Het eens zo machtige waterkasteel met omringend park en aanhorigheden was de verblijfplaats van de heren van Grimbergen. Het hof was gesitueerd ten zuiden van de abdij waarmee het sinds de 17de eeuw rechtstreeks verbonden was door een dubbele dreef, heden Prinsenstraat. Met uitzondering van de voormalige hoeve is het gehele domein gemeentelijk bezit. Het Prinsenhof werd beschermd als dorpsgezicht, het kasteel en de bijgebouwen als monument (Koninklijk besluit van 7 december 1959 en Ministerieel Besluit van 9 juli 1980).
Langgerekt voormalig kasteeldomein ten noordwesten en noorden begrensd door Speelbroek en de pastoor Woutersstraat, ten oosten door de Prinsenstraat, ten zuiden door het Guldendal en ten westen door bebouwing aan de Merodestraat en Speelbroek. Het domein is toegankelijk via een smeedijzeren pijlpunthekken tussen witte natuurstenen pijlers met een tentvormige bekroning. Een recent aangelegde beukendreef leidt naar de omwalde ruïnes van het Prinsenkasteel die zich op circa één derde van het terrein situeren. Links van de toegangsdreef bevinden zich de voormalige paardenstallen en het koetshuis, heden ingenomen door het Museum van de Oude Technieken (Guldendal nummer 20) en de voormalige kasteelhoeve (Guldendal nummer 22). Het achterliggende Prinsenbos strekt zich uit tot aan de dorpskom en werd door de gemeente ingericht als openbaar park met een voetbalveld en sporthal (1970).
Het kasteel werd steeds bewoond door de jongste tak van het geslacht Berthout. In 1197 had men immers het Land van Grimbergen verdeeld tussen Gerard III, wiens eigendommen werden geërfd door de families van Perwez, van Vianden en van Nassau en zijn jongere broer Arnout II wiens eigendommen werden geërfd door de families van Aa, van Bergen (op Zoom), Glymes en de Mérode. In 1757 kwam er een einde aan de verdeling met de verkoop van het Nassau-patrimonium aan Ferdinand Gaston van Croy, afstammeling van de jongste tak. In 1625 of 1626 werd Grimbergen tot graafschap verheven, met Godevaard van Bergen als eerste graaf en in 1686 tot prinsdom, met Filip-Frans van Bergen als eerste prins van Grimbergen; sindsdien is er sprake van het Prinsenkasteel. Van 1901 tot 1933 verbleven er de zusters norbertinessen uit de abdij van Saint-Anne-de-Bonlieu de Montelimar (Frankrijk). Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het kasteel door de Duitsers bezet en bij hun terugtocht in 1944 afgebrand. Vijftien jaar later werden de donjon, de noordwestelijke ronde hoektoren en de verbindingsmuur tussen beiden, als monument beschermd (Koninklijk Besluit van 7 december 1959). Jeanne-Marie de Hemricourt-de Grunne, dochter van Henriette de Merode, schonk het kasteeldomein aan de gemeente. In 1980 werd de bescherming uitgebreid tot het ganse Prinsenhof, als dorpsgezicht, waarin de overige restanten van het prinsenkasteel, de paardenstallen annex koetshuis en de hoeve als monument werden opgenomen (Ministerieel Besluit van 9 juli 1980).
Nadat de burcht op de Borgtberg afgebrand was tijdens de Grimbergse oorlog (1141-1159), trokken de Heren van Grimbergen op de plaats genaamd "Boksem", zo'n 600 m zuidwaarts van het dorpscentrum en de norbertijnenabdij, een nieuwe verblijfplaats op. Dit gebeurde waarschijnlijk pas op het einde van de 13de of in de 14de eeuw, daar er in de 13de eeuw geen akten werden ondertekend op het kasteel te Grimbergen. Ook deze burcht werd na belegering in 1488 door Maximiliaan van Oostenrijk en in 1489 door Hertog Albert van Saksen tot op de funderingen afgebroken. Op het einde van de 15de eeuw werd met de heropbouw gestart, mogelijk op de oude funderingen (zie Gramaye, 1606). Het kaartboek van de abdij (1699) en de kopergravure van Sanderus (1727), tonen een omwald kasteel aan de noordzijde voorafgegaan door een eveneens omwald neerhof.
In 1610 verbouwde Jacques van Bergen - Glymes de burcht tot een "huis van Plaisantie" met bijhorende lusttuin. Tien jaar later kocht hij 23 bunder land aan op het kerkveld om het bosareaal uit te breiden. Mogelijk werd ook in dat kader het neerhof verlaten en nieuwe dienstgebouwen opgetrokken ten zuiden van het kasteel, buiten de omwalling. De tekening van C. Huyghens jr. (1676); de gravure van Harrewijn (1696) en het kaartboek van de abdij (1699) tonen het toenmalige kasteeldomein in al zijn glorie. Het noord-zuid uitgelengd territorium was vanuit het dorp te bereiken via een dubbele dreef die ter hoogte van het neerhof een korte haakse aftakking kreeg. In het verlengde lag de semi-gesloten hoeve, rechts ervan een aan drie zijde gesloten voortuin, gevolgd door het omwalde opper- en neerhof. Ten westen van de hoeve, de voortuin en het opperhof was een renaissance tuin aangelegd afgeboord door een dreef die noordwaarts doorliep en uitmondde in een rechthoekig parkje. Aan de oostzijde, tussen de prinsendreef en het kasteel lag nog een groot stuk bouwland. Het waterkasteel was te bereiken langs een zuidelijke, gedeeltelijk stenen boogbrug die leidde naar een monumentale toegangspoort geflankeerd door ronde torentjes en langs een westelijke toegangsbrug geflankeerd door obelisken die leidde naar de poortdonjon. Het kasteel bestond uit een groot aantal volumes onder zadel- en tentdaken (er is zelfs geen binnenkoer meer waar te nemen) waaronder een donjon, meerdere torens en aan de oostzijde een kapel. De donjon en de ronde noordwestelijke hoektoren hadden een spits tentdak met verschillende dakkapellen bekroond door een bol.
Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) werd het interieur van het Prinsenkasteel door eigen troepen vernield, terwijl het in 1745 zwaar te lijden had van de Franse kanonnen. Nog in hetzelfde jaar (zie verdwenen gevelsteen) liet graaf Louis-Joseph d'Albert de Luynes "réparations de nécessité et de plaisir" aan het exterieur en interieur uitvoeren alsook de tuinen volledig heraanleggen. De nicht van zijn vrouw, Maximilienne-Thérèse d'Oignies, gravin van Coupigny, liet vermoedelijk circa 1770 nogmaals verfraaiingswerken uitvoeren. De tuinaanleg kan vrij gedetailleerd gereconstrueerd worden op basis van een anonieme, ingekleurde tekening van circa 1770 en de kaart van Ferraris van 1771-1778. Het kasteel was gelegen in een grote, omringende Franse tuin, waarbij het voormalige omwalde neerhof, nog weergegeven door Sanderus in 1727, volledig was vervangen door een waterpartij, onmiddellijk gevolgd door een tweede, haakse geometrische vijver. De aangelegde tuin grensde tot aan de Prinsendreef.
Aan de hand van oude prentkaarten en foto's zag het kasteel er rond de eeuwwisseling als volgt uit: een complex geheel van volumes met kalkzandstenen parementen onder leien bedaking, U-vormig geschikt rond een binnenplaats. In de zuidwestelijke hoek de donjon; in de noordwestelijke hoek een ronde hoektoren, echter losstaand van het meest noordelijke volume, en in de noordoostelijke hoek een vierkante hoektoren. De binnenkoergevels, opgebouwd volgens een strak schema, werden horizontaal geleed door twee geprofileerde waterlijsten en op de begane grond door een rondboogarcade met trapeziumvormige sluitstenen. De rondboogdeur met gedecoreerde sluitsteen (met wapenschild?) werd bekroond door een deurvenster met balkon en geflankeerd door gevelhoge pilasters.
In 1907 vonden restauratiewerken plaats onder leiding van architect Pierre Langerock (Leuven). In 1944 staken Duitse soldaten bij hun terugtocht het kasteel in brand. De resten van het Prinsenkasteel takelden onder invloed van weer, wind, begroeiing en plunderaars steeds verder af tot de huidige ruïne. In 1996-1997 werden onder leiding van architect P. Doms (Grimbergen) de donjon gerestaureerd en de ruïne geconsolideerd.
Ruïne van een laatmiddeleeuwse waterburcht op een rechthoekig burchteiland omgeven door een brede, quasi vierkante slotgracht en toegankelijk via een vernieuwde brug aan de zuidkant. Van de burcht bleef slechts het noordwestelijke gedeelte bewaard, opklimmend tot het einde van de 15de eeuw, mogelijk met behoud van de 13de-eeuwse fundamenten: in de zuidwestelijke hoek de gerestaureerde, vier bouwlagen hoge donjon door een weermuur van drie traveeën en twee bouwlagen verbonden met een drie bouwlagen hoge ronde hoektoren in de noordwestelijke hoek. Ten oosten van deze constructie nog enkele muurresten van het voornamelijk 17de- en 18de-eeuwse kasteel (zie jaarstenen). Het gehele complex werd opgetrokken in baksteen en van een lokaal gewonnen kalkzandstenen parement voorzien.
De 15de-eeuwse donjon, die zowel als hoektoren en poortdonjon dienst deed, werd opgetrokken op een vierkantige plattegrond met afgeronde noordwestelijke en zuidwestelijke hoek. Verankerde bakstenen constructie met een kalkzandstenen parement van vier bouwlagen onder plat dak met piramidevormige zinken koepeltje. De westzijde is voorzien van twee smalle steunberen uitlopend op een getrapt bovenstuk. Overwegend kleine rechthoekige venstertjes onder geprofileerde latei, met uitzondering van twee bolkozijnen en een kloostervenster ter hoogte van de tweede bouwlaag en een westelijk roosvenster met uurwerkplaat (18de eeuw?) op het bovenste niveau. Aangepaste rechthoekige toegang aan de waterzijde voorafgegaan door een recente valbrug; spitsboogpoort aan de koerzijde geflankeerd door een klein rechthoekig deurtje dat rechtstreeks toegang geeft tot de spiltrap.
Met uitzondering van de vierkante begane grond hebben de overige niveaus een onregelmatig grondplan, toegankelijk via de (vernieuwde) houten spiltrap ingewerkt in de noordoostelijke hoek. Alle niveaus hebben een vernieuwd houten plafond. Op het poortniveau zijn een viertal bouwfasen te onderscheiden, voornamelijk uit de 17de eeuw. Het grootste deel van het metselwerk en de beide poortdoorgangen (aan de waterzijde bestaande uit een spitsboog, valheksleuf en twee korfbogen) resten nog van fase 1. Het binnenparement van de traptoren is mogelijk van fase 2. Tijdens fase 3 werd van de doorgang een overwelfde kamer gemaakt waarbij een kruisribgewelf, heden verdwenen, en twee vensters werden aangebracht, onder andere een kruisvenster in de poort aan de waterkant (zie gravure door Lauters, 1841), heden een deur. De segmentboognis in de noordgevel en de huidige toegang tot de traptoren dateren van fase 4. Ter hoogte van de tweede bouwlaag zijn de vensteropeningen en -banken, de schouw en de kalkzandstenen deuromlijsting met consooltjes eveneens het resultaat van een latere verbouwing. Het residentiële niveau bleef zo goed als intact, met een schouw met geprofileerde haardwangen en gebeeldhouwde hoofden, de vensteropeningen met zitbankjes en lampnissen, de weergang en de doorgang naar de latrine. Op de vierde bouwlaag werden alle vensteropeningen vergroot en de vensterbankjes op één na verwijderd. De gedichte duivennesten in het baksteenmetselwerk dateren van de Duitse bezetting.
De spiltrap geeft toegang tot alle niveaus en twee latrines, respectievelijk gesitueerd tussen de eerste en de tweede bouwlaag en ter hoogte van de derde bouwlaag.
De zichtbare resten van het U-vormig kasteel bestaan uit overwegend muurresten van twee bouwlagen met rechthoekige en rondboogvormige muuropeningen. Voorgevel aan de binnenplaats met rondboogpoort, imposten, geprofileerde boogstenen en een versierde sluitsteen, vermoedelijk met wapenschild. De gecementeerde omlijstingen dateren van 1907. Er zijn nog sporen van binnenafwerking, onder meer beschilderd en geprofileerd pleisterwerk, een geprofileerde arduinen schouwwang, een moerbalkconsole met renaissance motieven, sporen van geprofileerde gewelfribben enzovoort.
De kelders zijn niet meer toegankelijk maar gekend aan de hand van oude foto's. Twee korte arduinen pilasters met verheven schilden, onder meer één met de initialen "IDB" (Jacques van Bergen) verbonden door vlechtwerk en bekroond door het ingekerfd jaartal "1610", die het tongewelf schraagden, werden verwijderd en hergebruikt bij de nieuwe toegangsbrug. Er zijn minstens twee schouwen: één kleinere waarvan de schouwwangen een gotische profilering hebben en één grote haard met sterk vooruitspringende schouwboezem gedragen door twee gedrongen gerecupereerde pijlers op een veelhoekige sokkel met braganza-teen, een motief uit de Spaanse manuelstijl, voorkomend op het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw (dit motief komt ook terug in de arcade van Guldendal nummer 20).
Bron: VAN DAMME M. met medewerking van DEBACKER I. & BOEKSTAL P. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Grimbergen, Deelgemeenten Grimbergen, Beigem, Humbeek en Strombeek-Bever, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB4, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Gemeentelijk park bij de ruïne van het Prinsenkasteel
Is gerelateerd aan
Aanhorigheden van het Prinsenkasteel
Is gerelateerd aan
Dubbele beukendreef bij het Prinsenkasteel
Is gerelateerd aan
Semigesloten hoeve van het Prinsenkasteel
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel Het Prinsenhof [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/75186 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.