Landbouw- en industriegemeente aansluitend bij de Rupelgemeenten Terhagen, Boom en Niel; 831 hectare en 5378 inwoners in 1976. Ten zuiden begrensd door de Nete die ter hoogte van het dorpscentrum de Dijle opneemt en zo het ontstaan geeft aan de Rupel. De eigenlijke dorpskom ligt in de zuidwestelijke hoek van de gemeente met als voornaamste straten de Markt, Veer-, Visser-, Kerken Doelhaagstraat; de latere woonuitbreidingen liggen iets meer oostwaarts, namelijk in Tuinwijk, Kerk-, Kerkhof- en Tiburstraat en tegen de E19 aan; de landbouwzone sluit aan bij de gemeenten Reet, Waarloos en Duffel (noord en oost).
Talrijke archeologische vondsten op het grondgebied van de gemeente wijzen op een belangrijke Romeinse nederzetting (1ste tot 3de eeuw ?) op het kruispunt van de Romeinse heirbaan Bavai-Bergen-Asse-Utrecht en de rivieren Rupel-Dijle-Nete. De Frankische strooptochten rond het jaar 270 stelden een einde aan deze eerste bloei. Later vormde er zich een nieuwe gemeenschap, maar die werd in 837 door de Noormannen geteisterd. Na deze invallen herleefde Rumst als handelscentrum. Zijn jaarmarkt werd bezocht door lakenhandelaars uit Walem en Duffel. Ook de financiers uit Walem waar het Brabantse muntatelier gevestigd was, waren er trouwe klanten. In de 9de eeuw zou Rumst een onderhorige villa geweest zijn van de villa dominicata van Grimbergen, beheerd door de Berthouts. Dezen werden als heren van het Land van Rumst (dit is Rumst-Terhagen, Boom, Willebroek, Ruisbroek en Heindonk) opgevolgd door de families Van Perwijs en Van Vianden (13de eeuw), (circa 1290 werd het Land van Rumst een afzonderlijke heerlijkheid), Van Coucy en Van Bethune (14de eeuw), Van Luxemburg (15de eeuw), Van Bourbon, Van Nassau, Van Oranje en Schetz (16de eeuw), de la Baume (17de eeuw), (onder Karel de Baume werd het Land van Rumst in vier delen gesplitst: Willebroek-Ruisbroek, Heindonk, Rumst-Terhagen, Boom) en tenslotte door de prinsen de Ligne. In 1874 werd het gehucht Terhagen als afzonderlijke gemeente afgescheiden en in 1977 werden de gemeenten Rumst-Reet-Terhagen gefusionneerd. Het westelijke deel der gemeente tussen 's Herenbaan, Hollebeekstraat en Rupel heeft een typisch industrieel karakter met kleiputten en steenfabrieken: 25% van het totale grondgebied wordt ingenomen door de kleiuitbatingen; ten oosten van de Hollebeekstraat bevinden zich een aantal verlaten kleiputten die deels als stort worden gebruikt, deels begroeid zijn met wilde bloemen en struikgewas. Het oostelijk deel is landbouwgebied met weiland, tuinbouw (serres) en een weinig akkerbouw.
De belangrijkste weg van lokaal belang (van het zuidwesten naar het noordoosten) vertrekt op de Markt en loopt via Kerk-, Tibur-, Busse- en Lage Vosbergstraat naar Duffel; de Antwerpse respectievelijk Mechelsesteenweg (noord-zuid) in het oostelijk deel werd op het grondgebied van Rumst aangelegd in 1648 en verbreed in 1814, de E19 (noord-zuid) die de gemeente in twee helften verdeelt, in 1973. Van het oude Rupelslot, de voornaamste burcht van de Berthouts in de 13de eeuw, zouden nog resten te vinden zijn in de gewelfde kelders en muurpanden van woningen aan de Markt. De oudste bebouwde kern zou te situeren zijn rond Veer- en Vissersstraat (nabij de Rupel). Thans wordt deze buurt nog steeds gekenmerkt door haar kleinschalige bebouwing met woonhuizen, herbergen en een charmant plein met lindeboom en Onze-Lieve-Vrouwekapelletje nabij de Molenbergstraat. Een van de 15de tot de 17de eeuw druk bezocht centrum is het Lazarusdorp ten zuidoosten van de Mechelsesteenweg; hiervan resten nog de kapel en enkele lazaretten. Het drossaardhuis (17de eeuw) op de Markt getuigt van de vooraanstaande rol der gemeente in vroegere tijden, de Slijkhoeve (17de eeuw) in het noorden herinnert aan het leenroerig stelsel met zijn diverse grondheerlijkheden. Uit de 19de eeuw (industriële revolutie, bevolkingsexplosie) dateren enerzijds verschillende arbeiders- en burgerhuizen in de dorpskom, anderzijds enkele hoeven en boerenarbeidershuizen in het oosten en noorden van de gemeente namelijk in Busse-, Lage en Hoge Vosberg-, Lazarus-, Varen- en Hoge Meentochtstraat waarvan enkele met 18de-eeuwse kern (Lazarusstraat nummer 10 en Hoge Meentochtstraat nummer 40); eind 19de- begin 20ste eeuw ontstaan de arbeiderscité's bij de steenfabrieken (Nieuw-, Steenberghoek- en Molenbergstraat nabij Terhagen) tegelijk met de villa's van de steenbakkersbazen (Kerkstraat). In de Doelhaagstraat komt een jongensschool (1875 en volgende), in de Kerkstraat een klooster en meisjesschool (1864 en volgende) Circa 1920 worden door de trammaatschappij enkele woningen gebouwd voor pendelaars in de Kerkstraat; soortgelijke doch kleinere rijhuizen komen er in de Tuinwijk. Ten westen van de E19 vindt men recente verkavelingen eveneens met groepsbebouwing (circa 1955 en volgende), ten oosten nieuwe vrijstaande woningen (na 1960).
- NEYENS J., Rumst van Romeinse nederzetting tot nijverheidsgemeente, Lier, 1958.
- STROOBANT L., Bijdrage tot de voorgeschiedenis van Rumst, in Oudheid en Kunst. Algemeen tijdschrift voor Kempische geschiedenis, 1936, jaargang XXVII, elf. 3, p. 63-75.
- VAN DESSEL C., L'établissement belgoromain de Rumst, Elewyt, 1876.
- S.N., Vlaamse geneeskundige dagen 1956. Het melaatsendorp en de Lazernijkapel te Rumst.