Eerste vermelding in 1259 als Caulille.
Kaulille is een Kempische gemeente, gelegen in een overgangszone tussen twee traditionele landschappen: ten westen het Kempisch Plateau en ten oosten de Vlakte van Bocholt. De vallei van de Warmbeek vormt hierin een verticale noordzuidelijke zone, in het westen van het grondgebied. In het noordelijke deel van de gemeente ligt een gebied van beboste stuifzanden. Het westelijke deel van de gemeente, ten westen van de Warmbeek, behoort tot het Kolisbos, een boscomplex daterend uit de 19de eeuw; op de Ferrariskaart (1771-77), is dit nog heidegebied. Op de Ferrariskaart staat Kaulille afgebeeld als een typische Kempische gemeente: samen met zijn gehuchten Raak en Riet omringd door het akkerareaal, wat verder enkele vochtige weilanden of hooilanden en daarbuiten de uitgestrekte heide: ten noorden de Dorperheide, de Hostieheide of Bergheide, ten westen de Kolisheide, Broekerheide en Breeuwerheide, ten zuiden en ten oosten de Bosschellerheide en Balkerheide. In 1844 bestond nog steeds 60% van het grondgebied (972 ha) uit heide. Deze heidegebieden werden in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw bebost. De vallei van de Warmbeek, in het oostelijke deel van de gemeente, werd oorspronkelijk ingenomen door vochtige beemden; op de oostelijke valleiwand ontstonden de gehuchten Hostie, onderverdeeld in Achterste, Middelste en Voorste Hostie, Winterdijk en Broek; het gehucht Winterdijk of Wintersdijk ontleende zijn naam aan de familie Winters, die hier in de 16de eeuw een hoeve had. Thans is nog 537 ha van het grondgebied bebost; er zijn 276 ha teelgronden en 465 ha hooi- en weilanden. De landbouw wordt gekenmerkt door intensieve veehouderij met nadruk op melkvee en met bijhorend grasland en voedergewassen als bodemgebruik.
Talrijke vondsten uit de prehistorie -onder meer neolithisch materiaal en drie voor-Romeinse urnenvelden (opgegraven in 1849, 1868-71 en 1984)- en de Romeinse periode (onder meer munten van 41 tot 138 na Christus), voornamelijk op de plaats Marsche Hofkens, achter de Lillerbaan, en in Kolisbos. Er werd ook een Romeinse put gevonden, waarschijnlijk om huiden te looien en behorend bij de Romeinse villa aan de overzijde van het kanaal, op het grondgebied van Hamont, daterend van 200. Merkwaardig in dit verband is de gehuchtnaam Hostie, waarschijnlijk teruggaand op het Middelnederlandse hofstede, hostede, met als variant hostert; de meeste hostertterreinen waren bewoond in de Romeinse tijd, werden verlaten in de 3de eeuw en opnieuw ontgonnen in de Middeleeuwen.
Kaulille behoorde waarschijnlijk oorspronkelijk tot het domein van het Sint-Servaaskapittel van Maastricht. Het is niet duidelijk van wie het kapittel deze goederen kreeg, maar het moet een zeer oude schenking geweest zijn: het vormde samen met Achel en Sint-Huibrechts-Lille één eigendom en één parochie, waarop het kapittel in elke plaats een kerk oprichtte. Deze goederen werden later ingepalmd door de graven van Loon en kwamen na 1366 in het bezit van de prins-bisschop van Luik.
Op juridisch gebied behoorde Kaulille tot het rechtsgebied van de schepenbank van Pelt. Dit gebied omvatte de gemeenten Kaulille, Kleine-Brogel, Neerpelt en Overpelt. De schepenbank resideerde in Overpelt, de belangrijkste gemeente van de Bank van Pelt. Zij bestond uit zeven schepenen onder wie de schout. De gemeenten waren op bestuurlijk vlak autonoom. Kaulille werd bestuurd door twee jaarlijks verkozen burgemeesters. De hogervermelde gemeenten, waarbij nog Hechtel-Eksel, Wijchmaal en Luiksgestel (NL) vormden het drossaardambt Pelt. De prins-bisschop oefende in dit ambt de grondheerlijke rechten uit en stelde er de drossaard, de schout, de rentmeester en de andere ambtenaren aan, die optraden in zijn naam. Aan de acht hogervermelde dorpen werd in 1585 de heerlijkheid Grevenbroek (Achel, Sint-Huibrechts-Lille, Hamont) toegevoegd, zodat het drossaardambt Pelt-Grevenbroek sindsdien elf gemeenten omvatte. Een belangrijke rol in de Bank van Pelt en in het drossaardambt speelde de familie van den Steen (a Lapide).
Er bevond zich ten minste één leengoed op het grondgebied, het Neelshof of Nelishof, gelegen in het gehucht Winterdijk aan de huidige Elshovenstraat. Voor het eerst vermeld in 1380 als eigendom van Theodoricus de Scharen; in de 15de eeuw in het bezit van de familie Neels, vanaf 1560 van de familie Crijns van Bocholt. Waarschijnlijk werd de hoeve in de 17de eeuw verwoest, en keerden de bewoners er niet meer terug. Bij de herontginning van de plaats in de jaren 1930 werden de funderingen van het gebouw gevonden.
In 1554 werd de nog bestaande Sint-Jorisschutterij opgericht. Kaulille had een schans aan de noordoostelijke zijde van de huidige Raakstraat, tussen de Pastoor Langensstraaat en de Schansweg; zij was circa 1 ha groot en wordt voor het eerst vermeld in 1647. Zij was eigendom van de gemeente. In 1654 kreeg pastoor Vander Straeten van de gemeente de toelating om een woning op de schans te betrekken; in 1726 wordt hier een nieuwe pastorie gebouwd. De schans is nog duidelijk zichtbaar op de stafkaart van het Dépôt de la Guerre (1878). De grachten werden in de jaren 1870 gedempt. De oude pastorie op de schans werd in 1868 verkocht.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog begon de pest zich te manifesteren vanaf 1572. De periode 1579-80 kende een ongenadige epidemie. In Pelt werden 153 sterfgevallen geregistreerd, wat een enorm hoog aantal was; de bevolking werd in dat jaar gedecimeerd.
Over het bezit van de omliggende heidegebieden rezen verschillende conflicten met de naburige gemeenten, o.m. met Bocholt (1447), Sint-Huibrechts-Lille (1720-21) en Neerpelt (1632).
Op kerkelijk gebeid was de Sint-Monulfus en Gondulfusparochie een filiaal van Achel, en evenals Achel waarschijnlijk gesticht door het Sint-Servaaskapittel van Maastricht. Het kapittel richtte op elk van zijn drie hier gelegen goederen, Kaulille, Achel en Sint-Huibrechts-Lille, die samen één parochie vormden, een kerk op toegewijd aan Sint-Monulfus en Gondulfus. In Kaulille gebeurde dit waarschijnlijk in de 12de-13de eeuw. Tussen 1139 en 1309 werd het een afzonderlijk parochie. De kerken kwamen later in handen van de graven van Loon, nadien van de prins-bisschop van Luik. De pastoor bezat alle tienden en stond dus ook in voor het kerkgebouw. Wegens de geringe inkomsten was de kerk van Kaulille slechts een quarta capella.
Kaulille was steeds een vrij arme Kempische landbouwgemeente gelegen temidden van grote heidegebieden. Zoals in alle dorpen van de Loonse Kempen was de schapenteelt tijdens het Ancien Régime een belangrijke bron van inkomsten. Er was zelfs een woloverschot dat verkocht kon worden, meestal voor de belangrijke wolmarkt van Weert (NL), waar zich van oudsher een textielnijverheid kon handhaven, gericht op goedkope stoffen van lage kwaliteit, waarvoor de wol van de Kempische schapen in aanmerking kwam. In Kaulille bood ten minste één derde van de gezinnen wol te koop aan.
In de Teutenregio, een 40-tal aan elkaar grenzende dorpen in de Limburgse, noord-Brabantse en Antwerpse Kempen, lag het ambt Pelt-Grevenbroek centraal. Kaulille had een tiental Teutenfamilies, die hun handelsgebied voornamelijk in de streek van Drente, Groningen en zuid-Holland hadden. Vooral in de 16de eeuw legden de landbouwers van de Bank van Pelt zich veeleer toe op vee- en Teutenhandel dan op landelijke nijverheid. Eén van de typische, eeuwenoude Teutenstielen was het snijden van dieren; dit waren de zogenaamde dierenlubbers. De veelhandel nam in Pelt eind 16de eeuw af om daarna snel te verdwijnen. De hele Teutenhandel verdween volledig in de 20ste eeuw.
In 1803 wordt een watermolen op de Warmbeek vermeld; bij gebrek aan water werd deze molen echter weldra afgebroken. In Kaulille staat nog steeds een windmolen, daterend van 1894.
Het graven van het Kempisch Kanaal in 1840, dat door het noordoosten van de gemeente loopt, was een stimulans voor de verbetering van de heide in de omgeving, meer bepaald de Dorperheide. In 1855 koopt Slegten-Sneyers van Sint-Huibrechts-Lille 70 ha heide van de gemeente, grotendeels gelegen ten westen van het kanaal, begint hier een grote landbouwuitbating, en bouwt er zijn woning met park. In 1881 worden deze ontgonnen en beboste heidegebieden aan de firma Cooppal verkocht voor de oprichting van een buskruitfabriek, later P.R.B.; P.R.B. ging in 1990 failliet en de terreinen werden verlaten.
Tussen 1930 en 1940 werd in Kaulille een kazerne gebouwd voor een Grenswielersbataljon, waardoor de toenmalige bevolking vrijwel verdubbelde. Deze kazerne werd opgeheven en in 1969 verkocht; de gebouwen bevinden zich aan de Steenweg op Kleine-Brogel en zijn thans in gebruik voor industriële vestigingen en winkels. In 1971 werd een industriezone aangelegd. Kaulille is geëvolueerd tot een woonforensengemeente waar circa 50% van de bevolking elders is tewerkgesteld.
Kaulille was oorspronkelijke een straatdorp aan de Breeërweg, Dorpsstraat en Kaulillerweg. De eerste grote woonuitbreiding, vanaf eind 19de eeuw gebeurde aan de Fabrieksstraat, in de richting van de buskruitfabriek. In de tweede helft van de 20ste eeuw kreeg het dorp door de aanleg van verschillende nieuwe wijken het uitzicht van een hoopdorp. In 1972 werd een dorpsplein aangelegd, voorzien van gemeentehuis en bibliotheek.
Oppervlakte: 1.656 ha.
Bron: SCHLUSMANS F. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kantons Bree - Maaseik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Fabriekstraat
Omvat
Gemeenteschool
Omvat
Grand Canal du Nord
Omvat
Janshoek
Omvat
Kaulillerdorp
Omvat
L-vormige hoeve
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Nevenplein
Omvat
Palmanswijk
Omvat
Rietweg
Omvat
Twee dorpswoningen
Is deel van
Bocholt
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kaulille [online], https://id.erfgoed.net/themas/14573 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.