omvat de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Kasteel Zoerselhof met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Zoerselbos: fase 1
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Zoerselbos: fase 2
Deze bescherming is geldig sinds
Het Zoerselbos wordt gekenmerkt door een grote diversiteit van biotopen op een relatief beperkte oppervlakte. Graslanden en heide wisselen af met naaldhout en eikenbossen. Het uitzicht is het resultaat van het efficiënte beheer van de toenmalige opzichters van de Sint-Bernardusabdij. De Hooidonkse Beemden hebben gedurende minstens 250 jaar als vloeibeemdensysteem gefunctioneerd en vormden een unicum in een Kempense beekvallei. Ook werden er enkele visvijvers aangelegd. Met het kasteel ‘Zoerselhof’, enkele oude hoeves en kapellen omvat dit gebied tevens heel wat bouwkundig erfgoed. Het Boshuisje was een bron van inspiratie voor ‘De Loteling’ van Hendrik Conscience.
Het Zoerselbos bevindt zich tussen de dorpskernen van Zandhoven (ten zuidwesten), Zoersel (ten noordoosten) en Halle (ten westen). Het gebied wordt begrensd door de bebouwing langs de Antwerpsedreef en de Zoerseldreef ten noorden, de Rodendijk (N14) tussen Malle en Zandhoven en het Gemeentebos ten oosten, de autosnelweg E34 ten zuiden en de Schegelbaan, de Berkemei en het gehucht Zoerselhoek ten (noord)westen.
Het Zoerselbos wordt doorsneden door verschillende beken: de Risschotse Loop in het noordwesten, het Hulstenbeekje/Tappelbeek en de Monnikenloop in het centrale deel van het landschap en de Voorste Hoevenloop in het oosten. De gemiddelde hoogte in het Zoerselbos varieert van circa 12,5 meter +TAW in het zuiden tot circa 15 meter +TAW in het noordwesten.
De tertiair-geologische kaart geeft aan dat in het noordelijk deel van het Zoerselbos de lichtgrijze tot lichtgroene, fijne, zeer goed gesorteerde, (weinig) klei-, glauconiet- en glimmerhoudende zanden van het Lid van Hemeldonk (plioceen, 5,3 tot 2,6 miljoen jaar geleden) primeren. In het zuidwestelijk deel bestaat het tertiair uit de groene tot grijsbruine, fijne, weinig glauconiethoudende zanden met schelpen aan de basis van de Formatie van Lillo (plioceen). Tijdens het pleistoceen (2,6 miljoen tot 10 000 jaar geleden) werden deze afzettingen bedekt met gelaagd zandig of lemig materiaal. Tijdens het holoceen (10 000 jaar geleden tot heden) werd het pleistoceen materiaal plaatselijk overdekt met zand van lokale herkomst. De verspreiding van die zandige afzetting hangt nauw samen met het bestaan van vroegere of huidige valleien, wat doet vermoeden dat ze afkomstig is uit die valleien. In recentere perioden werd alluvium met een uiteenlopende korrelgroottesamenstelling afgezet in de beekvalleien. Venig materiaal wordt dikwijls aangetroffen aan het oppervlak of op geringe diepte.
Centraal in het gebied rond de Tappelbeek en waar het vloeibeemdensysteem aanwezig is, bestaat de bodem vooral uit lichte kleigronden (sterk tot zeer sterk gleyige gronden op lichte klei met reductiehorizont). Naar de randen van het Zoerselbos toe gaan de bodems over in lemige zandgronden (natte gronden op lemig zand met klei-zandsubstraat beginnend op matige diepte en natte gronden op lemig zand met dikke humeuze bovengrond), lichte zandleemgronden (natte gronden op licht zandleem met klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte) en zandgronden (zeer droge tot natte zandgronden met duidelijk humus en/of ijzer B horizont).
Het Zoerselbos is een zeer divers landschap met een groot aantal verschillende vegetaties op een vrij beperkte oppervlakte: onder andere verschillende bostypes, struwelen, houtwallen, graslanden, heide en waterbegroeiingen. Deze diversiteit is het gevolg van de vochtigheidsgradiënten in dit gebied door de aanwezigheid van talrijke kanaaltjes en beekjes. Deze zijn dikwijls ontstaan door menselijke activiteiten, zoals de verdriedubbeling van de Tappelbeek, het bouwen van spuien, het graven van kanaaltjes, de uitdieping van grachten en de aanleg van vijvers.
Ten tijde van de bescherming (1985) werden volgende bosklassen onderscheiden: elzenbroekbossen, eikenbossen en eiken-beukenbossen. Op zure zandleem en lemige zandgronden groeit het voor die standplaats typerende eiken-berkenbos met onder meer hengel, adelaarsvaren en zomereik; op de mineraalrijkere bodems treft men elementen aan van het eiken-beukenbos met onder meer soorten als es, bosanemoon, zomereik, muskuskruid en slanke sleutelbloem. Op de armste, zure zandgronden is grove den aangeplant. De voedselrijke kleigronden in de beekvalleien zijn begroeid met alluviale vegetaties of met moeras- of natte weilandvegetaties.
De vloeibeemden zijn niet meer volledig intact: op het moment van de bescherming werd er niet meer gehooid en waren op verschillende percelen populieren aangeplant. Het middenblok van het Heiblok heeft een komvormig reliëf waardoor een vochtigheidsgradiënt ontstaat. In dit centrale deel heeft zich een plantengroei ontwikkeld die kenmerkend is voor periodiek droogvallende vennen, met onder andere knolrus, moerashertshooi en wateraardbei. Deze soorten wijzen op een mesotroof milieu. Hierrond bevindt zich een vochtige zone met een vegetatie van dop- en struikheide en moerasstruisgras. Verder is er dan een geleidelijke overgang naar brede gordels pitrus aanwezig.
De Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) geeft voor het Zoerselbos de aanwezigheid van zuur eikenbos, nitrofiel, alluviaal elzenbos, alluviaal essen-olmenbos, mesotroof elzenbos met zeggen, rietvegetatie, grote zeggenvegetatie, natte moerasspireruigte, aanplanten van grove den, naaldhoutaanplanten, soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden, houtkanten met dominantie van els of met alluviaal essen-olmenbos en bomenrijen met dominantie van populier weer.
Het landschap van het Zoerselbos is zeer divers en heeft, door het achterwege blijven van de oude beheersvormen, de laatste decennia aan ‘natuurlijkheid’ gewonnen. De aanwezigheid van een afwisselend abiotisch milieu en spontane begroeiingen, tal van gradiënten en grenssituaties en het samen voorkomen van vele levensgemeenschappen in één groot gebied resulteert in een gevarieerd ecosysteem. De afwisseling van open en gesloten vegetaties en de talrijke aanwezigheid van landschapselementen en sporen van het oorspronkelijke landbouwgebruik geven dit compartimentenlandschap een typisch karakter. Het beemdenlandschap, waarbij de graslanden worden afgezoomd door houtkanten, is uniek voor de Kempen.
In dit gebied groeien volgende voor België vrij zeldzame tot zeer zeldzame soorten als koningsvaren, verspreidbladig goudveil, gagel, muskuskruid, wegedoorn, brede wespenorchis, knolsteenbreek, kardinaalsmuts en koekoeksbloem.
De grote diversiteit in dit landschap maakt het Zoerselbos zeer aantrekkelijk voor verschillende diersoorten. In dit gebied komen 180 vogelsoorten voor, zoals de bosuil, zwarte specht, wespendief, wielewaal, buizerd, kramsvogel, goudhaantje en ijsvogel. Amfibieën als de gewone pad, groene en bruine kikker komen voor in de talrijke beken en grachten. De hazelworm en levendbarende hagedis zijn twee reptielsoorten die er worden aangetroffen. De ree en vos zijn enkele van de vele zoogdieren die in dit bosgebied een geschikte habitat vinden.
Het Zoerselbos maakte oorspronkelijk deel uit van het domein Hooidonk, dat van 1233 tot 1795 in eigendom was van de Sint-Bernardusabdij. De vroegste verwijzing naar dit gebied gaat terug tot 1233, toen de toenmalige hertog Hendrik I van Brabant het domein aan de cisterciënzerabdij van Villers schonk om er een nieuwe abdij op te richten. De abdij werd uiteindelijk opgericht in Vremde om in 1246 naar Hemiksem te verhuizen. Zoersel kreeg dus geen eigen abdij maar werd wel onderdeel van de landbouwuitbating afhankelijk van de cisterciënzers. Nadat hertog Hendrik II van Brabant in 1342 afstand deed van zijn jachtrecht en rooiverbod in het bos, ging de abdij over tot de omzetting van een deel elzenbroekbos tot beemden (de Hooidonkse en Kretse Beemden).
De oorspronkelijke uitbating van het gebied werd uitgevoerd door lekenbroeders onder provisie van een monnik. Dit systeem werd tijdens de 14de eeuw opgegeven ten voordele van particuliere verpachting. Tussen 1300 en 1650 was dit bosgebied een belangrijke leverancier van houtskool (voornamelijk van els) voor Antwerpen. Op verschillende plaatsen in het Zoerselbos werden dan ook nog relicten van houtskoolmeilers aangetroffen. Ze komen meestal in clusters voor op iets hoger gelegen en drogere plaatsen, nabij de wegen en water. De meilers zijn vooral bij de Kretse Beemden en Hooidonkse Beemden te situeren. Een andere brandstof, turf, won de abdij op de nabijgelegen heide en braakliggende terreinen. En verder leverde het Hooidonkbos ook hout, van constructie- tot brandhout. Het bos bestond uit hoogstammig hout en percelen in hakhoutbeheer.
Het landboek van Zoersel uit 1669 beschrijft het domein als een gebied van circa 790 hectare met de deelgebieden Hooidonkbos, Hooidonkse Beemden, Kretse Beemden, Schachtenheide, Monnikenheide en het Schriek met binnen dit gebied twee grote hoevecomplexen, namelijk de Grote of Achterste Hoeve en de Kleine of Voorste Hoeve.
In de 18de eeuw liet de Sint-Bernardusabdij haar domein in Zoersel herinrichten. In het bos werden de heidegebieden stelselmatig beplant: eerst werden dreven en afwateringsgrachten aangelegd, waarop de pandsgewijze beplanting volgde. Rond 1715 werden in het bos verschillende vijvers gegraven. De meesten deden niet lang dienst, omdat ze door de vorming van een laagje oerijzer op de bodem ongeschikt bleken voor de viskweek. Rond 1740 waren de meeste vijvers verdwenen en werden de percelen beplant. Enkele vijvers hielden wel stand, omdat ze regelmatig met vers water werden gevoed via grachten vanaf de spuien op de Tappelbeek. Alleen onder die conditie bleek de viskweek wel haalbaar. De ligging van de verdwenen vijvers is nog herkenbaar onder de vorm van de aanwezige rietvegetatie.
In de Hooidonkse Beemden - oorspronkelijk moerassige hakhoutbossen - werd een sluizensysteem met spuien en dijken aangebracht om de vruchtbaarheid van de hooilanden te bevorderen. Zo ontstond een vloeiweidensysteem waarbij het grootste deel van de beemden tijdens de winter onder water kon worden gezet met water uit de Tappelbeek. Een gelijkaardig systeem zou al in de 16de eeuw bestaan hebben, maar het raakte in onbruik tijdens de 17de eeuw. In de 18de eeuw werd het vloeibeemdensysteem hersteld door middel van houten spuien, die van 1730 tot circa 1760 door stenen spuien werden vervangen en aangevuld. In het landschap zijn nog altijd sporen van dit vroegere vloeibeemdensysteem bewaard. De beemden van Hooidonk hebben gedurende minstens 250 jaar als vloeibeemdensysteem gefunctioneerd en vormden dan ook een unicum in een Kempense beekvallei. Er zijn nog vier spuien bewaard, namelijk één langs de Monnikendreef (ten noorden van het Zoerselbos), één langs de Antwerpsedreef, één in de Hooidonkse Beemden en één achter het Boshuisje.
De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) geeft het “Hoye Donck Bosch” weer als een gemengd bos met enkele dreven. Langs de beken komen vochtige weilanden voor. Het bosgebied bevindt zich ten zuidwesten van Zoersel, te midden van de “Westmalsche Heijde” en “Monincken Heijde”. De Sint-Bernardusabdij werd in 1797 opgeheven, waarbij de eigendommen in beslag werden genomen door de staat. De landbouwgronden werden verkocht, terwijl de bossen tot 1825 in het bezit van de staat bleven. Onder het Nederlands bewind werden ook de bossen in 1825 verkocht. In 1830 kwam een groot deel van het Zoerselbos in vennootschap in de handen van Jean-Baptiste Claes, advocaat te Antwerpen, en de koopmannen Philippus De Gorter en Nicolas De Cock. Met het oog op deze exploitatie werd de hoeve met losse bestanddelen genaamd Groot Boshuis (ook gekend als het Boshof) gebouwd in het oostelijk deel van het Zoerselbos, op de hoek gevormd door Zoerselbosdreef en de aardeweg in het verlengde van de Warandelaan. Ten zuidoosten ervan bevindt zich een 19de-eeuwse langgestrekte hoeve.
Het vloeibeemdensysteem en het hoogstammig bos (“Bois de Schrieck”) zijn duidelijk te zien op de kaart van Vandermaelen (1846-1854). Het loofbos wordt doorsneden door de “Appel Beek”, omgeven door de “Makiesche Bemden”. Ter hoogte van het Boshuisje verschijnt tussen 1800 en 1820 een nieuwgebouwde, langgestrekte hoeve. Deze hoeve deed ook dienst als herberg en werd bekend doordat Hendrik Conscience hier inspiratie opdeed voor zijn roman De Loteling.
Omstreeks 1850 werden de Hooidonkse beemden verpacht aan boeren, die de gronden rond de Hooidonkse en Kretse beemden gedeeltelijk tot akkerland omzetten. Ondanks de geleidelijke versnippering van het oude domein bleef het Zoerselbos tot in de jaren 1950 onveranderd. Vanaf 1962 werd het eigenlijke Hooidonkbos deels verkaveld. In 1967 werd een aardgasleiding aangelegd aan de zuidkant van het Zoerselbos, gevolgd door de aanleg van de autosnelweg E34. Nabij de oprit van de E34 werd in de Kretse Beemden een zandwinningsput van ongeveer 10 hectare gegraven, die later werd omgevormd tot vijver. Het Zoerselbos wordt beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos.
Het kasteeldomein Zoerselhof is gelegen in het noordoosten van het gebied. Het domein omvat een 18de-eeuws landhuis, enkele hoeven die historisch verbonden zijn aan het domein en een uitgestrekt park met Franse tuin.
Het kasteeldomein kent zijn oorsprong in de 13de eeuw en werd in eerste instantie als hoevecomplex van de abdij van Sint-Bernardusabdij uitgebaat. In de 17de eeuw bestond dit uit vier hoeven met de Grote hoeve binnen de grachten van het vroegere hof. Op deze plaats werd na een turbulente geschiedenis in 1787 een woning opgetrokken voor de provisor met vertrekken voor de abt en kloosterlingen. Deze sobere classicistische residentie werd voltooid in 1790. Bijna onmiddellijk na de bouw echter werd het domein geconfisqueerd door de Franse bezetter en openbaar verkocht. Het goed kwam in handen van J.P. Schmitz, die het in 1803 verkocht aan D'Arquet en Tréau. Sindsdien wordt de naam Zoerselhof gebruikt. Het park onderging grote wijzigingen in de 19de eeuw. Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) is ten noordwesten van het “Het Hof Château” de vijver aansluitend op de rechthoekige omgrachting zichtbaar. Het hof bevindt zich aan de rand van het Zoerselbos. De toegang tot het domein verloopt via aan rechte weg door een Franse tuin gekenmerkt door gesnoeide buxussen en vormgesnoeide linden. De tuin en het park ten noorden van het Zoerselhof zijn aangelegd in Engelse stijl. Aan de zuidwestzijde van het kasteel bevindt zich een vijver die aansluit op een rechthoekige omgrachting. Enkele merkwaardige bomen sieren het park. De Belgische Dendrologische Inventaris vermeldt de aanwezigheid van enkele kampioenbomen: twee schijncipres (Chamaecyparis pisifera en Chamaecyparis pisifera ‘Plumosa’) met stamomtrekken van 1,66 meter en 2,14 meter, een reuzenlevensboom (Thuja plicata ‘Zebrina’) met een stamomtrek van 2,06 meter en een bruine beuk (Fagus sylvatica) met een stamomtrek van 4,40 meter. Ten westen van het kasteel komen loofbospercelen en grasland voor, doorsneden door enkele dreven.
Auteurs: Wijnant, Jo; de Haan, Aukje; Wylleman, Linda; Cox, Lise; Van Olmen, Mira; De Borgher, Marc; Meesters, Ludo; De Clippel, Jean-Yves
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
18de-eeuwse spuien
Omvat
Meilers
Omvat
V1-inslagen
Is deel van
Halle
Is deel van
Zandhoven
Is deel van
Zoersel
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Zoerselbos en Hooidonkse Beemden [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135030 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.