omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Sint-Bavokapel met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Zammelsbroek: fase 1
Deze bescherming is geldig sinds
Het landschap ‘Zammels Broek en Trichelbroek’ is gelegen op grondgebied van de gemeenten Geel en Laakdal in de vallei van de Grote Nete en omgeven door de gehuchten Zammel, Oosterlo, Varendonk en Veerle. Het wordt begrensd door de Sint-Gebernusstraat en de Kalvariebergstraat in het noorden, de Eindhoutseweg in het noordoosten, alsook samen met de Oude Veerlebaan in het oosten, de Hulstsestraat in het zuiden en de Grotesteenweg in het westen. Dit gebied is een mooi gesloten valleilandschap, bepaald door de sterk meanderende loop van de Grote Nete in het noorden en de Laak in het zuiden. In de Laakvallei zijn enkele natuurgebieden zoals het Trichelbroek en De Roost. Het noordelijk gebied langs de Nete en nabij Zammel staat bekend als het Zammelsbroek en is beschermd als landschap (MB 16-7-1991).
Dit gebied omvat talrijke relicten van het oorspronkelijk alluviaal landschap, zoals het er eeuwen lang uitzag. De aanwezigheid van een aantal oudere hoeves, waardevol klein bouwkundig erfgoed onder de vorm van een historisch waardevolle kapel en een calvarie, en talrijke kleine landschapselementen vervolledigen het landelijk karakter van dit gebied.
De Netevallei in het noorden ligt op een hoogte van ongeveer 14-16 meter +TAW. De Laakvallei heeft ongeveer dezelfde hoogte en bestaat in het zuiden uit twee waterlopen, de Grote en Kleine Laak die van het oosten naar het westen stromen. De Kleine Laak stroomt bij Trichelbroek in de Grote Laak, de oriëntatie van de beek is dan zuid-noord gericht. In het westen, bij de Zammelsebrug, vloeit de Grote Laak samen met de Grote Nete. De valleien worden begrensd door landduinen. Zo ligt het gehucht en de lintbebouwing bij Zammel bijvoorbeeld op een duinrug. Ook Veerle, gelegen ten zuiden van het gebied, ligt op een rug. In het gebied zelf komen ook duinen voor, deze liggen tussen de beken in. De duinen hebben een hoogte van ongeveer 20 à 22 meter +TAW.
Het tertiair wordt gevormd door de Formatie van Diest (mioceen, 23,8 tot 5,3 miljoen jaar geleden). Het tertiair dagzoomt nergens en is meestal gesoliflueerd, met bijmenging van jonger materiaal. Tijdens het pleistoceen (2,6 miljoen tot 10 000 jaar geleden) werd het tertiair substraat bedekt met eolisch aangevoerd zand, lemig zand en (licht) zandleem. Het pleistoceen materiaal werd door erosie aangetast en gedeeltelijk verplaatst naar de valleien. Het uitzicht van de vallei werd voornamelijk gevormd tijdens het weichseliaan (115 000 tot 10 000 jaar geleden). Tijdens warme en droge perioden ontwikkelde zich daarop een bos, dat als gevolg van de stijging van het zeewaterpeil en de afkoeling van het klimaat vernietigd werd. De wortels en de stambases van de bomen werden begraven onder solifluctielagen van zandig, lemig of kleiig materiaal. Verstuiving van het zandig materiaal afkomstig uit de valleien was vrij algemeen en aanzienlijke oppervlakten werden bedekt met stuifzand. Ten gevolge van de ontbossing in jongere perioden grepen verstuivingen plaats die de landduinen deden ontstaan. Zo ontstond tijdens het holoceen (10 000 jaar geleden tot heden) de scherpe overgang van de duinformatie, gekend als de Kalvarieberg ten oosten van Zammel, door verstuiving van dekzanden. In de valleien werd alluviaal materiaal afgezet. Gedurende het atlanticum (8000 tot 5000 jaar geleden) kon veen zich in de lager gelegen valleikommen ontwikkelen en werd lokaal op de Formatie van Diest ook alluviaal ijzeroer gevormd. Door menselijke tussenkomst en gedeeltelijk op natuurlijke wijze werden sommige van de boreale (9000 tot 8000 jaar geleden) duinen gedeeltelijk genivelleerd.
In de Netevallei als in de Laakvallei komen veenbodems voor. Voor het grootste deel zijn ze afgedekt door ander materiaal zoals zandleem in de Netevallei en klei in de Laakvallei. Op de duinen buiten de vallei komen plaggenbodems voor, voornamelijk gevormd door droge en matig natte zandbodems met diepe antropogene humus A horizont. Deze bodems wijzen op eeuwenoud landgebruik als akkers. Plaatselijk, vooral op de overgang tussen vallei en duinen, komen ook overwegend (matig) natte (post)podzolbodems voor.
Dergelijke gevarieerde landschappen vormden veelal in het verleden ook aantrekking op mensen om zich te vestigen. Zo werden in het noorden van het Zammelsbroek bijvoorbeeld de oudste bewoningssporen van Geel aangetroffen, daterend uit de middenijzertijd (600 tot 450 v.Chr.) of late ijzertijd (450 tot 57 v.Chr.) .
Het gebied hoorde later (deels) toe aan het Land van Geel, waar Zammel, Eindhout, en Veerle toe behoorden. De eerste geschreven bronnen over het land van Geel dateren uit de 12de eeuw. Centraal in het gebied ligt de Blaardonkhoeve, een voormalige nederzetting van de abdij van Averbode met een eerste vermelding in 1265.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778) betrof het noordelijke gedeelte of het Zammels Broek moerassige weiden; het zuidelijke gedeelte of Trichelbroek werd gekenmerkt door een afwisseling van akkers en weilanden, omgeven door hagen. Buiten de valleien gaat dit weiland sneller over in akkers met hagen omgeven, duinen en heide. De bewoning was noch beperkt en concentreerde zich buiten het gebied in Oosterlo, Zammel, Eindhout en Veerle. Nabij de Kalvarieberg is een galg en wip weergegeven op de Ferrariskaart. Nabij staat de Sint-Diphnakapel met lindeboom. De kapel werd gebouwd bij een waterput met miraculeus en geneeskrachtig water. De lindeboom zou geplant zijn in 1627, maar vermoedelijk is de huidige boom gezien zijn beperkte omvang een opvolger van die uit 1627.
Midden in het gebied lag (en ligt) het gehucht Trichelhoek. Centraal in het gehucht staat de Sint-Bavokapel of kapel van Trichelhoek, ingeplant op een verhevendheid en omgeven door lindebomen en met een waterput. Trichelhoek is volgens sommige bronnen de oudste woonkern van Eindhout. De kapel werd voor de eerste maal vermeld begin 16de eeuw en staat ook op de Ferrariskaart weergegeven. Nabij staat op een kruispunt naar een hoeve een arduinen pijler met het jaartal 1617 erop. Ook de watermolen in Oosterloo staat op de Ferrariskaart weergegeven. Deze watermolen werd reeds vermeld in 1428, als een van de drie banmolens van de heren van Geel. De huidige molen werd later in steen opgetrokken.
Bijna 100 jaar later bij Vandermaelen (1854) wordt nagenoeg het hele Zammels Broek voorgesteld als vochtige weilanden, hier en daar onderbroken door heide. De duinen (zandverstuivingen) in de omgeving van de Diphnakapel staan hier ook op weergegeven. Het Trichelbroek betreft op dat moment nog steeds een afwisseling van akker- en weiland, rijk aan houtkanten en hagen. Buiten de valleien overheerst akkerteelt. Het huidige wegenpatroon ter hoogte van de Sint- Bavokapel is nog herkenbaar in vergelijking met wat we op deze historische kaart terugvinden.
De kaart van het Institut Cartographique Militaire (circa 1909, uitgegeven in 1925) toont dat het landschap, op de aanleg van enkele wegen en vijvers of ‘sprietputten’ nagenoeg ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de Ferrariskaart. De perceelstructuur met langgerekte percelen omgeven door houtkanten en hagen langs de Nete bleef grotendeels bewaard. De alluviale gronden langs de Grote Nete werden van oudsher gebruikt als graasweiden voor het vee en als hooiland in de zomer. Tot het begin van de 20ste eeuw was het van half mei tot half oogst verboden het broek te betreden. Nadien werd het hooi publiek verkocht. Tot het begin van de 20ste eeuw en plaatselijke tot rond de Tweede Wereldoorlog werd er ook ijzererts (“spriet”) ontgonnen ten behoeve van glasfabrieken en smelterijen. Met een schuit werd het eerst naar het centrum van Oosterlo gebracht, vanwaar het met de tram werd weggevoerd. Enkele putten, zogenaamde moerkuilen, getuigen nog van deze ijzerertsontginningen.
Als gevolg van de in 1863-1865 uitgevoerde verbeteringswerken ter verbreding, rechttrekking en verdieping van de Grote Nete werden enkele meanders rechtgetrokken. Deze meanders zijn nog zichtbaar in het landschap, maar vaak erg verland.
De structuur van het gebied en het landgebruik is door de eeuwen heen weinig veranderd. Er zijn veel relicten van het historische landschap zichtbaar in het huidige gebied. In de laatste circa 20 jaar trad er wel geleidelijk aan verruiging op, vooral in de hooilanden. Op veel plaatsen bleven de weilanden wel bewaard en zijn ze in landbouwgebruik of worden ze gebruikt voor hobbyvee. Andere percelen veranderden in ruigte of bos waardoor het gebied verdichtte.
Dankzij de stabiliteit in structuur en gebruik, vertegenwoordigt dit gebied een belangrijke natuurwetenschappelijke waarde. Deze uit zich ondermeer in de aanwezigheid van hooilanden in hun verschillende successiestadia, alsook in de diversiteit in het landschap als geheel. De reliëfrijke structuur door het voorkomen van Boreaal duin en lager gelegen alluviale vlakten en de afwisseling in vochtigheidsgraad van de bodem heeft een positief effect op de vegetatie. Met een afwisseling van hooiland, rietland, vennen, bos, struwelen en agrarisch gebied met heggen, bomenrijen en grachten verkrijgen we een complex, rijk aan flora en fauna. Een dijkverhoging langsheen de Grote Nete doorbrak de eeuwenoude interactie van de rivier met haar omgeving en belemmert nu het zicht. Desalniettemin is het landschap, gevormd door het Zammelsbroek en Trichelbroek esthetisch waardevol. De afwisseling in structuur, de dominerende rol van de sterk meanderende waterlopen en de kleinschalige landbouwzones met tal van landschapselementen spelen hierin een belangrijke rol.
Op de Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) is te zien dat de beekvalleien voor natuur het meest waardevol zijn. Zij vermeldt als biologisch zeer waardevol (voornamelijk) vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem, nitrofiel alluviaal elzenbos, eutroof water, rietvegetatie, elzenbroek, dotterbloemgrasland, vochtig en licht bemest grasland (dotterbloemhooiland), populierenaanplanten, verruigd grasland en natte ruigte met moerasspirea.
De diversiteit aan vegetatietypes maakt dit gebied zeer aantrekkelijk voor talrijke vogelsoorten. Bij inventarisaties in de jaren 1970 werden broedgevallen van buizerd, bosuil, kleine karekiet, ijsvogel, snor, steenuil, sprinkhaanrietzanger, waterral, wulp en woudaapje vastgesteld. De dodaars, havik, kerkuil, gele kwikstaart, kuifeend, roerdomp, slobeend, roodborsttapuit, tafeleend, winter- en zomertaling broeden onregelmatig in dit gebied. De bonte vliegenvanger, groenpootruiter, boomvalk, krakeend, smelleken, oeverloper, visarend en sperwer zijn regelmatige doortrekkers. Onregelmatige gasten als de bastaardarend, grutto, boomleeuwerik, knobbelzwaan, kwak, kraanvogel, ooievaar, rietgans, purperreiger, rode wouw, witoogeend, wespendief en zwarte ruiter werden slechts sporadisch waargenomen.
In het gebied komen volgende zoogdieren voor: egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis, gewone grootoorvleermuis, dwergvleermuis, konijn, haas, eekhoorn, rosse woelmuis, woelrat, muskusrat, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, huismuis, zwarte rat, bruine rat, vos, hermelijn, wezel, bunzing, otter en ree.
Auteurs: de Haan, Aukje; Van Olmen, Mira; De Borgher, Marc; Meesters, Ludo; De Clippel, Jean-Yves
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Zammelsbroek en Trichelbroek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135043 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.