erfgoedobject

Vijver- en heidegebied rond de bovenbeek van de Laambeek, Roosterbeek en Slangebeek

landschappelijk geheel
ID
300248
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300248

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het gebied bevindt zich in het midden van de provincie Limburg en wordt begrensd door de steden Houthalen-Helchteren, Genk en Zonhoven. Het gebied omvat enerzijds de natuurreservaten Ten Haagdoornheide en De Teut, die samen één van de meest waardevolle heidelandschappen in Limburg vormen en anderzijds het voormalig militair domein Molenheide. De uitgestrekte heide wordt doorkruist door een aantal moerassige en beboste beekvalleien die ontspringen op het Kempisch plateau. De Laambeek, Roosterbeek en Slangebeek voeden het vijvergebied van Midden-Limburg en bestaan zelf uit een aaneenschakeling van historische vijvers en vennen. Op de rand van de vallei van de Roosterbeek ligt het kasteeldomein Engelhof (Hengelhoef) dat oorspronkelijk werd ingericht als landbouwkolonie van de abdij van Floreffe in de 12de eeuw.

In het noorden en noordwesten vormt de bebouwing rondom Molenberg de grens; de afbakening volgt hier min of meer de hoofdwegen richting Houthalen. Voor de oostelijke grens wordt de N726 zuidwaarts gevolgd met uitzondering van het golfterrein. Langs de Roosterbeek is de grens verlegd voorbij deze autoweg om het kasteeldomein van Hengelhoef te integreren. In het zuiden volgt de afbakening de grens van het voormalig militair domein Molenheide om vervolgens het open landschap tussen de bebouwing rondom de beekvallei van de Slangebeek te volgen. De bebouwing wordt systematisch uitgesloten. In het westen volgt de grens de afbakening van het natuurreservaat De Teut om vervolgens aan te sluiten op de autosnelweg E314 richting Lummen en de autoweg N715 richting Houthalen.

Fysische geografie

Ongeveer 10 miljoen jaren geleden (tijdens het midden-mioceen) werd een zandpakket (zand van Houthalen) afgezet aan de Noordzeekust die zich in die periode zuidelijker bevond dan nu. In de ondiepe zee werden toen zandbanken gevormd met materiaal afkomstig van een sterk verweerd continent, vermoedelijk de Ardennen. Bij een iets lagere waterstand ontstonden lagunes met zeer rustig water, waarin klei kon bezinken en een pakket met zeer zuivere, witte zanden kon afgezet worden. Soms kon er zich een vegetatie op ontwikkelen die later weer werd overspoeld. Zo ontstond er veen, dat langzaamaan, onder toenemende druk van nieuwe sedimenten, omgezet werd in bruinkool.

Tijdens het pleistoceen werd het Kempisch plateau gevormd. De Maas, die toen westelijker liep dan nu, voerde tijdens het midden-pleistoceen massale hoeveelheden puin mee uit de Ardennen, die gedurende de koude periodes uit een kaal, erosiegevoelig massief bestonden. Eénmaal in het laagland gekomen, verloor de Maas veel van haar kracht en werd het Maasgrind afgezet. In Noord-Limburg werd tevens materiaal uit het Rijnbekken afgezet door de Rijn die toen door het noorden van Limburg stroomde. Later in het pleistoceen verminderde de massale aanvoer. De Maas kwam meer oostelijk te liggen en sneed daar door haar eigen puin. Ten westen van de Maas vormde het afgezette puin een vlak landschap dat boven de omgeving uitsteekt, namelijk het Kempisch plateau.

De natuurlijke steilrand wordt gekenmerkt door een grillige plateaurand gevormd door erosiedalen. Het plateau helt zachtjes af naar het noordoosten waar het bruusk overgaat in het veel lager gelegen Kempenbroek. Een steile overgang (helling van 25 meter) naar de Maasvallei, in het oosten, staat in contrast met de zachte overgangen naar het vijvergebied Midden-Limburg, in het zuidwesten en naar de valleigebieden van Dommel en Warmbeek in het noorden. In het zuiden gaat het Kempisch plateau over in het Haspengouws plateau. De Lage Kempen, ten westen van het Kempisch plateau, zijn lager gelegen omdat de ondergrond voornamelijk bestaat uit zachte tertiaire zandafzettingen, die tijdens de ijstijden diep uitgeschuurd werden door de rivieren. Hierdoor ligt het Kempisch plateau toch hoger dan de omgeving, ondanks de veel kleinere steilrand.

Ten westen van het plateau wordt het landschap gekenmerkt door langgerekte heuvelruggen afgewisseld met brede beekdalen. Dit zijn ijzerzandsteen- of Diestiaanheuvels (voor het ontstaan zie 'Diestiaanheuvels in het Hageland'). Tijdens de würmijstijd kon de schaarse vegetatie het bodemmateriaal nauwelijks vastleggen. De wind had hierdoor vrij spel. Fijne partikeltjes zoals leem werden grotendeels naar het zuiden vervoerd dankzij de overheersende noordenwind. Het zwaardere zand werd minder ver vervoerd zodat de Lage Kempen en de Hoge Kempen met een zandlaag bedekt werden. Deze dekzandlaag geraakte door cryoturbatie en solifluctie vermengd met de onderliggende grindlagen. Tijdens het holoceen (boreaal) geraakte het dekzand plaatselijk verstoven of onder invloed van neerslag in de beekvalleien afgezet. Langs de beek- en rivierdalen werden stuifzandduinen gevormd. In valleigebieden met onvoldoende oppervlakkige waterafvoer werd venig materiaal gevormd. De afwisseling van landduinen en vochtige depressies versterkt het uitgesproken reliëf. Op plaatsen waar vegetatie ontbreekt, treedt nog actieve verwaaiing op maar de duinen zijn grotendeels gefixeerd. De landduinen liggen min of meer evenwijdig met de beken en hebben uiteenlopende vormen. In de Tenhaagdoornheide werd de oorspronkelijke vorm van de paraboolduinen gewijzigd door infrastructuurwerken.

Over het Kempisch plateau, van het zuidoosten naar het noordwesten, loopt de waterscheidingslijn tussen het Maas- en Scheldebekken. De beken met oorsprong op het zuidelijk deel van het plateau (Laambeek, Roosterbeek, Slangebeek, Mangelbeek, Zwarte beek,...) behoren tot het Demerbekken, een grotere bijrivier van het Scheldebekken. De Dommel, Abeek, Itterbeek, Bosbeek,... met oorsprong op het oostelijke en zuidoostelijk plateau wateren af naar de Maas. Het regenwater van het Kempisch plateau dringt hoofdzakelijk de grond in en stroomt dan als grondwater af naar het oppervlaktewater aan de rand van het plateau. Het water kan kort of lang onderweg zijn en is hierdoor arm of rijk aan mineralen.

Hydrologie

De beken ten westen van het Kempisch plateau wateren allemaal af in zuidwestelijke richting. Ze hebben een redelijk intacte beekmorfologie met sterke meanders, holle oevers en kwelzones. In hun bovenloop hebben de beken zich ingesneden in de flanken van het Kempisch plateau. Eens in de vlakte wordt hun vallei breder en natter. De grondwatertafel bevindt zich buiten de beekvalleien op minder dan 3 meter onder het bodemoppervlak. In de beekvalleien ligt ze op minder dan 1,25 meter en dagzoomt in de venige kommen en talrijke vijvers. Vooral in hun bovenloop vormen de beken soms belangrijke vijvercomplexen zoals de talrijke naamloze vijvers en plassen langs de Roosterbeek en Laambeek. Naast de vijvers is er ook sprake van een groot aantal verlande vennen en plassen die droog liggen en dichtgegroeid zijn of onder weide werden gebracht.

De Laambeek, Echelbeek, Roosterbeek, en Slangebeek voeden het vijvergebied Midden-Limburg. De Laambeek ontspringt op de grens van Meeuwen-Gruitrode en Houthalen-Helchteren. Het is een typische laaglandbeek. Ze verzamelt regenwater van het Kempisch plateau. De historische bedding werd op diverse plaatsen – zij het minder in de bovenloop – gewijzigd of rechtgetrokken. De Roosterbeek ontspringt in Zwartberg (Genk) en loop door het natuurgebied Tenhaagdoornheide en het woongebied van Zonhoven. De Roosterbeek mondt uit in de Slangebeek te Sint-Jansheide (Hasselt). Zowel in de vallei van de Laambeek als de Roosterbeek worden belangrijke veenvlekken aangetroffen als resultaat van een onvoldoende ontwatering en een permanente grondwatertafel dichtbij de oppervlakte. De bron van de Slangebeek ligt ten noorden van Termolen (Zonhoven). Dit brongebied is een natuurlijk waterreservoir en vormt het natuurreservaat Slangebeekbron. De Slangebeek mondt uit in de Demer.

Niet enkel de beken voeden de vijvers van het vijvergebied. Ook doorsijpelend water van hoger gelegen gebieden aan de rand van het Kempisch plateau, de moerasstruwelen, leveren water aan de vijvers. Het Kempisch plateau fungeert dus als brongebied en als infiltratie en heeft hydrologische relaties met de omgevende gebieden, waaronder het vijvergebied.

Cultuurhistorie

In het gebied overheersen podzol- en plaggenbodems die getuigen van een langdurig gebruik als landbouwgebied wat zich uit in een duidelijk cultuurlandschap. Hoewel het aantal geregistreerde archeologische vondsten in het gebied tot nu toe vrij beperkt blijft, zeker in verhouding tot de oppervlakte, werden vooral in de heide verschillende archeologische sites gelokaliseerd die getuigen van de vroegste menselijke aanwezigheid. In de Molenheide, op de rand van het Kempisch plateau, leverden prospecties en opgravingen enkele concentraties van lithisch materiaal op die mogelijk in verband staan met een extractiekamp. Het gaat hier om een voor Vlaanderen unieke Ahrensburgiaan-site die van uitzonderlijk wetenschappelijk en cultuurhistorisch belang is. De inplanting van deze site, op een droge, hoger gelegen locatie langs voormalig water, is kenmerkend voor mesolithische en finaal-paleolithische sites. De kans is dan ook groot dat de rand van het plateau een reeks concentraties van Aherensburgiaan, en eventueel andere finaal-paleolithische en mesolithische vondsten herbergt.

Ten noorden van het gehucht Termolen bij de westrand van de Molenheide bevindt zich een zone gekenmerkt door het voorkomen van acht grote zandsteenblokken gekend onder de verzamelnaam 'De Holsteen'. Deze siliciumhoudende blokken zijn het resultaat van lithificatie van kwartszand, door de zee afgezet tijdens het Bolderiaan. Het proces van erosie in de oostelijke Kempen waarbij ook het Kempisch plateau tot stand kwam, heeft aanleiding gegeven tot het dagzomen van de zandsteenblokken. De stenen worden gekenmerkt door een zeer grillig en onregelmatig oppervlak met talrijke holten ten gevolge van biologische activiteit. Eén van de stenen vertoont sporen die erop wijzen dat hij in het neolithicum dienst deed als polijststeen voor werktuigen. In de omgeving van de Holsteen werden concentraties van silex-artefacten en klingen teruggevonden die dit lijken te bevestigen. Deze site is uniek in zijn soort in Vlaanderen.

Aan de rand van de vallei van de Slange- en Roosterbeek bij de voet van het Kempisch plateau bevinden zich de zogenaamde Kapelberg-kampementen die dateren uit het mesolithicum. In de omgeving van Elstreken leverden prospecties ook een aantal vondstlocaties van lithisch materiaal op uit het paleolithicum.

Met de intrede van de akkerbouw (circa 4000-2000 voor Christus) werd de bodem stelselmatig uitgeput waardoor heide ontstond. Beweiding resulteerde eveneens in bodem- en bosdegradatie en na enige tijd ontstonden boomarme heidegebieden. Ook de introductie van de ijzerindustrie circa 500 voor Christus zorgde voor een uitbreiding van het heideareaal. De ijzeraanrijkingshorizont van de podzolbodem in de Kempen was een belangrijke ertsbron. Voor de ontginning van ijzererts verdwenen nog meer bosgebieden. Tijdens de middeleeuwen deden eveneens antropogene factoren, zoals een toenemende bevolkingsdruk en een sedentair landbouwsysteem, het heideareaal enorm toenemen. De heide werd namelijk ingeschakeld in een extensief landbouwbedrijf. De arme akkers werden aangerijkt met mest afkomstig van de potstal. In de stal stonden van eind oktober tot half augustus enkele koeien, die gevoederd werden met het maaisel van de hooilanden en heidevelden. Schapen werden slechts een halve dag uitgelaten waardoor het grootste gedeelte van de mest in de stallen terecht kwam. De fosfaatrijke dierlijke mest werd op de stalbodem vermengd met heideplaggen en vormde een natuurlijke meststof die op de akkers gebruikt werd. Er ontstonden zogenaamde plaggenbodems. Op de akkers werden weinig eisende gewassen verbouwd zoals rogge, boekweit, spurrie (veevoeder), rapen en aardappelen.

De heidevlakten werden geëxploiteerd door begrazing, maaien, kappen en plaggen. Ook de moerassen en beemden die in de winter verrijkt werden met overstromingsslib, hadden een grote betekenis voor het toenmalige landbouwsysteem. In de drassige beekvalleien werden vijvers uitgediept of beemden als hooiland in cultuur gebracht. Tot begin vorige eeuw werden hier ook waterbeemden of bevloeide hooilanden ingericht. Ze leverden hooi dat als wintervoer gebruikt werd voor de trekdieren en het vee. De schrale heide bracht immers geen voedzame planten voort. De hooilanden werden hiervoor een- of tweemaal per jaar gemaaid. De natte gronden werden door de heidebewoners tevens gebruikt. Er werd turf gestoken dat gedroogd werd en een uitstekende brandstof leverde. Ook de plaggen van de drassige heiden werden hiervoor gebruikt.

Langs de waterlopen werd wilgenhakhoutstruweel uitgebaat voor de productie van brand- en geriefhout. Hout werd ook geoogst uit de talrijke houtwallen die de akkers en graslanden omzoomden en beschermden. Plaatselijke bosjes leverden hout en mutsaarden of zogenaamde 'mutserds'. De rietvelden leverden het nodige materiaal voor vlechtwerk en daken. De beken en vennen waren ook belangrijk voor de veen- en ijzerwinning.

In de heidegebieden was de imkerij een belangrijke activiteit. Er wordt zelfs vermeld dat korven met bijenkolonies in de nazomer aangevoerd werden uit andere streken. In het voorjaar werden de bijen gewoonlijk in de bloeiende boomgaarden van Haspengouw gezet, of in de gele koolzaadvelden. In de zomer was de heide echter de honingleverancier bij uitstek. Naast honing leverden de bijen ook was, waarmee traditionele kaarsen werden gemaakt.

De heidebewoners leefden in hechte dorpsgemeenschappen, sterk afgesloten van de buitenwereld, en meestal heel zelfstandig. Binnen het dorp waren er vele gemeenschappelijke verplichtingen. Het begrip 'heide' verwees in vele Germaanse gebieden naar gemeenschappelijk bezit. In de Kempen werd ze van oudsher ‘gemene grond’ genoemd. Ieder dorp of gehucht had een herder die met de schaapskudden een rondgang maakte voor iedere gemeenschap. Vanuit de gehuchten vertrokken brede zandwegen de heide in. De inwoners hadden bij het heidegebruik en de turfwinning allemaal dezelfde rechten. Het gebruik van de grondstoffen moest echter beperkt blijven tot het eigen levensonderhoud. Bij het hoeden van het vee mochten bepaalde gemeentegrenzen overschreden worden, maar wat het plaggen, maaien en turfsteken betreft, moesten de dorpelingen op hun eigen grondgebied blijven. Het begrenzen van gemeenten heeft aanleiding gegeven tot vele grensgeschillen, die soms lang aansleepten. Herkenningspunten waren er nauwelijks en grenspalen werden soms verplaatst. Zowat elke Kempische gemeente lag dan ook eeuwenlang overhoop met een andere, wat regelmatig aanleiding gaf tot processen en incidenten, soms zelfs tot gevechten tussen dorpsgemeenschappen.

Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is te zien hoe de kleine gehuchten rondom Zonhoven ingeplant lagen aan de rand van de uitgestrekte heide. De heide zelf werd enkel doorsneden door de Laam- en Roosterbeek en een beperkt netwerk van wegels die de heide voor de dorpsbewoners toegankelijk maakten. De beekvalleien werden voorgesteld als moerassige stroken met een aaneenschakeling van kleine vijvers.

In Zonhoven en omgeving vormde de visteelt reeds in de middeleeuwen een belangrijke economische activiteit. Vooral onder impuls van de kloosterlingen werd een wijercomplex uit gebouwd waarbij talrijke, door veenontginning uitgediepte vennen werden omgevormd tot viskweekvijvers. De karperkweek nam daarbij een centrale plaats in. Via een systeem van dijken, sluisjes en verbindingssloten, op- en aflopen was een instelling van het waterpeil mogelijk. De 18de en 19de eeuw vormden het hoogtepunt van de commerciële visteelt in Zonhoven. Door het vergraven van moerassige beemden werden deze gebieden onder water gebracht en tot permanente vijvers omgevormd.

Tussen de 16de en de eerste helft van de 18de eeuw kreeg de streek te maken met ziekten, hongersnood en epidemieën. Vooral tijdens de door talrijke oorlogen geteisterde 17de eeuw viel de bevolking ten prooi aan plundering en vernieling door rondtrekkende soldatentroepen. Ter bescherming van mens en vee werden goed verdedigbare kampen of schansen opgericht. De meestal vierkante schansen werden ingeplant aan de rand van het dorp, in een moerassig gebied en omgeven door een gracht en wal. Vlakbij de vijvers van Ballewijers, langs de Slangebeek, lag oorspronkelijk de Molenschans ingeplant. Deze schans werd samen met de Kolverenschans opgericht in 1604 en 100 jaar later uitgebreid. Vanwege de ligging in het gehucht Ballewijer werd ook de naam Balleweyerschans gebruikt. Op de kabinetskaart de Ferraris (1770-1778) staat de Molenschans duidelijk afgebeeld als vierkante omgrachte structuur met bebouwing vlakbij twee grote vijvers (de huidige Ballewijers). Op de vroegere schans is deels een nieuwe woning ingeplant maar in de huidige percelering is de vorm van de schans bewaard en ook de locatie van de grachten is nog herkenbaar. Bomenrijen accentueren de vroegere omwalling. De straatnaam Molenschansweg herinnert nog aan deze structuur. De Brelaarschans met bijhorende schansvijver werd circa 1600 opgericht in de waterrijke gronden vlakbij de Laambeek, als toevluchtsoord voor de inwoners van het gehucht Berkenen. De Laambeek stond in voor de watervoorziening in de grachten rondom de schans. Ook dit perceel is deels bebouwd maar in de perceelsstructuur is de schans nog herkenbaar; het geheel wordt omzoomd door een sloot en bomenrijen. Lichte reliëfverschillen verwijzen mogelijk naar de vroegere schansgracht. De vroegere schansvijver is samen met de omliggende percelen ingevuld als weiland. Ook hier herinneren de straatnamen Brelaarschansweg en Schansbeemdenweg aan de vroegere verdedigingsstructuur.

Vanaf de 19de eeuw begon het heideareaal geleidelijk af te nemen. Op de kaart van Vandermaelen (circa 1850) is te zien hoe de heide onderhevig was aan ontginningsdruk vanuit de omliggende dorpen en gehuchten die hun areaal cultuurland geleidelijk aan uitbreidden. Het aantal wegen dat de heide doorkruiste nam gestaag toe en ook het gebruik van de beekvalleien intensifieerde wat zich uitte in een sterk doorgedreven inrichting. De vraag naar mijnhout in het Luikse en het Ruhrbekken deed grootschalige, rechtlijnige naaldboombestanden ontstaan. Ook de Belgische wet van 25 maart 1847, betreffende de gemeentelijke verplichting tot bebossing of ontginning van onbebouwd land, was een belangrijke drijfveer voor de bebossing van de Limburgse Kempen. Het duurde nog iets meer dan honderd jaar om deze bebossing volledig door te voeren. Vooral dennensoorten leken op zandige bodems snel oogstbaar hout op te leveren.

Vanaf het einde van de 19de eeuw zijn op de topografische kaarten de eerste aanwijzingen voor de bebossingsgolf zichtbaar. Deze eerste ontwikkelingen speelden zich voornamelijk af op de braakliggende gronden aan de gemeentegrenzen. Zo is op de topografische kaart van 1890 te zien dat in het grensgebied van de gemeenten Houthalen-Helchteren en Zonhoven de Tenhaagdoornheide deels was bebost. Het bos was aangelegd binnen een patroon van enkele rechte dreven en deels volgens een dambordpatroon en sloot aan bij het reeds aangelegde bos rondom Hengelhoef.

Om in transportmogelijkheden te voorzien werden kanalen gegraven zoals de Zuid-Willemsvaart (1822-1826). De kanalen waren niet alleen belangrijke verkeersassen maar voerden tevens voedselrijk Maaswater aan dat gebruikt werd om de droge zandvlakte te bevloeien. De kolonisatie van de Kempen kon beginnen. Na aanleg van de kanalen ontstond een spoorwegennet dat tevens bijdroeg tot de ontsluiting van de Kempen. Zo werd in de eerste helft van de 19de eeuw dwars door de Molenheide de spoorlijn tussen Winterslag en Achel gerealiseerd, in functie van de mijnindustrie. De aanleg van deze spoorlijn stimuleerde de toegankelijkheid en verdere ontginning van de heide, wat zich onder andere ook uit in de toename van het aantal wegen doorheen de heide. Naast de mogelijkheid van goederenvervoer betekende de trein een revolutionaire omwenteling voor het personenvervoer.

Met de uitbreiding van transportmiddelen kwam de ontginning van ijzererts op gang. Het erts werd via trein en boot naar Wallonië en het Ruhrgebied gebracht. Door de ontginning van de ijzerertslaag werden beekdalen die daarvoor zeer drassig waren bewerkbaar.

Op het einde van de 19de eeuw konden graan uit Amerika en wol uit Australië goedkoop geleverd worden. De prijs van het koren daalde sterk. Het tijdperk van rogge en boekweit liep ten einde. Het schapenbestand werd gehalveerd, en de landbouwer moest overschakelen op melkvee. Op verschillende plaatsen werden melkerijen opgericht. Op de akkers werden nu grotendeels veevoeders geteeld en naast het hooiland nam het weiland een belangrijke plaats in. De verhoogde veestapel zorgde voor een verhoogde productie van mest. Daarenboven werd nu ook kunstmest op de markt gebracht zodat de opbrengst per hectare gevoelig kon stijgen. Het oprichten van landbouwcoöperatieven en de organisatie van het landbouwonderwijs gaf aan deze evolutie een geweldige impuls. Uiteindelijk bleek de potstaleconomie, die gedurende eeuwen voor een geringe, maar stabiele voedselproductie had gezorgd, te zijn doorbroken. In de plaats van de 'gesloten' economie, waar zelfvoorziening voorop stond, kwam er een 'open' economie. Meststoffen, veevoeders en materialen werden van elders aangevoerd. De eindproducten, zoals vlees, melk en boter werden op hun beurt op grote schaal verkocht.

De toename van het aandeel weiland was duidelijk merkbaar in de vallei van de Slangenbeek. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) waren de talrijke vijvers in deze beekvallei omgeven door bospercelen maar vanaf de tweede helft van de 19de eeuw werden deze bossen stelselmatig omgevormd tot weiland. Ook de beekvalleien werden meer intensief geëxploiteerd wat gepaard ging met een doorgedreven inrichting en percelering. Aansluitend werd het areaal weiland verder uitgebreid ten koste van de resterende heide zodat aansluiting gevonden werd met tot dan toe geïsoleerde ontginningen. Dit was het geval met de heideontginning van Elstreken die ingebed geraakte in het uitdijende cultuurlandschap vanuit het gehucht Molen.

In het begin van de 20ste eeuw werd het financieel interessant om de Kempische ondergrond te verkennen op steenkool wegens de slinkende steenkoolvoorraden in Wallonië. In 1901 werd met proefboringen de aanwezigheid van het ‘zwarte goud’ in de Kempen bevestigd. Heide- en bosgebieden werden massaal overgenomen door de steenkoolmaatschappijen. Maar in de desolate heidegebieden ontbraken de nodige voorzieningen. Op korte termijn moesten duizenden arbeiders en hun gezinnen onderdak krijgen. Alvorens tot de productie over te gaan waren sommige mijn directies genoodzaakt eerst personeelswoningen te bouwen. Er ontstonden zogenaamde cités volgens de tuinwijkgedachte. In iedere cité waren de bewoners volledig afhankelijk van de mijndirectie. Contact met de buitenwereld was sporadisch en de hiërarchie binnen de mijn was duidelijk in de structuur van de cité vertaald. Het bevolkingsaantal steeg explosief tussen 1890 en 1914.

Na de Tweede Wereldoorlog zorgen de verdere industrialisering en bevolkingstoename voor een afname van het heideareaal. De grote heidegebieden in Midden-Limburg kregen het hard te verduren door de aanleg van een aantal grote verkeersinfrastructuurwerken zoals de E-314 (in 1974) en het Albertkanaal (1936-39). Langs deze rechtlijnige verbindingen kwamen vele industrieterreinen tot ontwikkeling. Grote delen van het Kempisch plateau werden omgevormd tot een nieuw stedelijk-industrieel landschap. In deze periode startte ook de inrichting van de Molenheide als militair domein wat gepaard gaat met de oprichting van allerhande infrastructuur.

Sinds begin 20ste eeuw werden delen van de omgeving aangeplant met naaldhout. Het centrale bos met kenmerkende rechte drevenstructuur in De Teut is daarvan een restant. De enige plaatsen waar we nog echt een idee krijgen van de indrukwekkende uitgestrektheid van oude heidevlakten zijn een aantal reservaten waaronder De Teut en Tenhaagdoornheide en de militaire domeinen. In de beekvalleien geraakte een deel van de vijvers verland of werd weer in moeras omgezet. In de beekvalleien van Laam-, Rooster- en Slangebeek zijn nog een aantal vijverrelicten aanwezig. Na 1960 worden ook de natte weilanden in de beekvalleien massaal in de steek gelaten wat leidt tot verbossing. Het open valleilandschap transformeert naar een dichte beboste strook met een opeenvolging van kleine vijvers.

Huidig landschap

Het brongebied bestaat uit een aaneensluiting van bos en heide en is gelegen op het Kempisch plateau en de overgangszone tussen de Hoge en de Lage Kempen. Het Kempisch plateau bestaat uit een hoger gelegen vlakte (80 meter), afhellend in zuidwestelijke richting, met grillig ingesneden dalen van de Laambeek en Roosterbeek. Centraal in het landschap ligt de gemiddeld 300 meter brede en 10 meter hoge natuurlijke steilrand.

In het gebied zijn de Vlaamse natuurreservaten De Teut en Ten Haagdoornheide gelegen, die samen het grootste heidegebied van Midden-Limburg vormen. Binnen dit geheel zijn er bovendien nog enkele schaars begroeide stuifduinen aanwezig. Sommige van de duinen zijn paraboolvormig, andere zijn langgerekt en zuidwest-noordoost georiënteerd. Ten Haagdoornheide ligt ten noorden van de E-314. De Teut is ingesloten tussen de E-314 in het noorden en de verlaten spoorweg Achel – Winterslag in het zuiden. De naaldbossen (Grove den en Corsicaanse den) concentreren zich hoofdzakelijk in het natuurreservaat De Teut en vormen een duidelijk afgelijnd blok met een nog herkenbaar drevenpatroon dat getuigt van de systematische aanleg in het verleden. In de heidegebieden is er zowel sprake van droge heide als van vochtige heide met vennen en moerassen. Beide natuurreservaten worden echter in hoofdzaak gedomineerd door droge struikheide met verspreide bomen en struiken en enkele verlaten graslanden op het plateau.

De Molenheide ligt ten zuiden van de verlaten spoorweg en hoort sinds 2006 bij het natuurreservaat De Teut. Gedegradeerde grazige en verruigde stukken droge heide wisselen af met houtopslag. Er komen zowel loof- als naaldhoutbossen voor. Het domein was eigendom van het Ministerie van Landsverdediging. Ten gevolge van het toenmalige militair gebruik is de variatie in het voorkomen van niet-gefixeerde stuifzanden en jonge duinen er groter. Het domein werd recent aangekocht door de Vlaamse overheid die in 2011 startte met het verwijderen van de gebouwen. De beroemde Holsteen bevindt zich buiten het reservaat. Het is een ensemble van een achttal enorme en grillig gevormde, dagzomende zandsteenblokken, ter plaatse gevormd door aaneenkitting van Bolderiaan-zand. De talrijke holten op de stenen zijn fossiele dier- en wortelgangen. Eén van de stenen deed dienst als polijststeen.

De beekvallei van Huttebeek/Laambeek vormt een aaneenschakeling van beboste zones en (deels verlande) vijvers met hier en daar een verruigd graslandperceel. De verbossing is het resultaat van verruiging van de vroegere graslanden wat zich uit in een afwisseling van venig berkenbos, alluviaal elzenbos, eikenbosjes en zones met aangeplant naaldhout. Waar de vallei overgaat naar het plateau domineert struikheide en naaldbos. Tegen de Laambeek aan ligt in de vallei het vroegere dorp van Haagdoorn waar de beek aftakt in de Rodebeek. De Schomberg bestaat grotendeels uit loofbossen en kleine heideveldjes afgeboord met oude eiken als restanten van voormalige akkers. Tegen de E-314 werd de oorspronkelijke loop van de Laambeek gewijzigd en wordt het water langs de autostrade geloodst. In het westen stroomt de meanderende Laambeek langs de Brelaarheide; de oorspronkelijke heide tegen de Rodebeek is hier ook verbost. Graslanden, omzoomd door houtkanten, houtwallen en struwelen, bepalen er het uitzicht van het kleinschalig landschap. In plaats van naaldbomen komen hier clusters van loofbossen voor. Rondom de Brelaarschans situeert zich nog een open weilandgebied. In het noorden van het gebied heeft de deels rechtgetrokken Rode Beek zijn oorsprong, gevoed door verschillende bronnen. De verdere loop van de Rodebeek gaat gepaard met populierenbosjes, aangeplant in de vochtige beekgronden ter vervanging van het vroegere weiland.

In de depressies en rond de Roosterbeek komen ook vochtige heidevelden, vennen en moerassen voor. De Roosterbeek heeft een gelijkaardig uitzicht met ook hier een aaneenschakeling van elzenbos, venig berkenbos, eiken- en berkenbosjes en jonge dennenaanplant. Aansluitend liggen percelen grasland en uiteindelijk zones met droge struikheide die de overgang naar het heidereservaat van De Teut markeren. De Roosterbeek passeert langs de voormalige landbouwontginning Hengelhoeve. De beekvallei is hier ingevuld met grasland dat geleidelijk aan overgaat in eiken/berkenbos. Aansluitend liggen grote zones met naaldhoutaanplanten. Ter hoogte van de Korenmolen zijn vooral graswallen met houtwallen bepalend.

Het zuidwestelijk gelegen brongebied van de Slangebeek wordt, naast enkele grote vijvers, ingevuld met gagelstruweel, vochtige heide en alluviaal elzenbos. Het is een waterrijk laagveengebied waar na het uitvenen de laagtes in gebruik werden genomen als visvijvers. Rondom de Ballewijers strekt zich het typische weidelandschap uit met houtkanten en enkele poelen. De natuurreservaten Slangebeekbron en Ballewijers vormen een biotoop van zeldzame planten en van een gevarieerde fauna. In het verlengde van het Ballewijers-reservaat ligt het Welleke. In dit natuurreservaat krijgt het cultuurgrasland de overhand met nog wat relicten van natte ruigte en elzenbos. Het rietven, afgeboord met hagen en houtwallen vormt een broedplaats voor zeldzame water- en moerasvogels. Het gebied herbergt ook een unieke populatie boomkikkers. Verspreid duiken kleine zones met populieraanplanten op. Het gebied Elstreken wordt gekenmerkt door enerzijds weiland en anderzijds historische loofbosjes met eik en berk en natte ruigte waar oorspronkelijk in de heide vijvers waren gesitueerd.

Historische gebouwen in het gebied zijn de Oude of Genaderse Molen (met kapel) langs de Laambeek en de Korenmolen langs de Roosterbeek. De Genaderse Molen ligt op de Laambeek ter hoogte van het vroegere gehucht Tenhaagdoorn. De molen werd oorspronkelijk gebouwd in 1250, wat meer stroomopwaarts van de huidige molen. In 1788 werd echter langs een aarden aquaduct een aftakking van de Laambeek gemaakt zodat voldoende verval werd gecreëerd om de molen als bovenslagmolen te doen functioneren. In 1987-1989 werd het gebouw grondig verbouwd en gerenoveerd waarbij het houten bovenslagrad hersteld werd. Het binnenwerk is echter verdwenen. Aan de overzijde van de straat ligt de veldkapel van ’t Genaderen, beschaduwd door een kastanjeboom. De inplanting van deze kapel zou teruggaan tot de 18de eeuw. Op de oever van de Laambeek ligt ook het Solxhof, een door een linde beschaduwde langgestrekte hoeve in vakwerkbouw uit 1898. Het erf omvat een oude perelaar en bakstenen waterput. Op de Roosterbeek ligt het gebouwencomplex van de gerestaureerde Korenmolen waarvan reeds sprake was in 1432. Het huidige gebouw dateert uit de 19de eeuw en is ingericht als woonhuis. Het bovenslagrad is verwijderd, maar het sluiswerk is nog aanwezig. De molen zorgt nog steeds voor de watertoevoer van de Roosterbeek.

Vlakbij de Ballewijers, aan de overzijde van de site van de Molenschans, ligt een hoevecomplex met losse bestanddelen uit de 19de eeuw. De eerste hoeve is ingeplant aan de rand van de vijver met op het erf enkele solitaire bomen en een bomenrij van eik. Ten zuidwesten ligt een tweede woonhuis in leembouw met gevelsteen 1886.

Het kasteel Engelhof dateert uit 1903 en is gelegen in een Engelse landschapstuin met talrijke oude bomen zoals linden, acacia’s, beuken, eiken, esdoorns en naaldbomen. Aan straatzijde is het domein voorzien van een beukenhaag, twee gietijzeren palen en een recent gekasseide toegangsweg. Ten noorden van het kasteel sluit de U-vormige hoeve aan met een grotendeels mergelstenen rondboogpoort en een door een kastanje beschaduwd erf. Het complex omvat voorts een koetshuis en stallingen met hooizolders met aan straat- en erfzijde een meidoornhaag en leilinden. De beekvallei is ingevuld met grasland dat geleidelijk aan overgaat in eiken/berkenbos. Rondom het huidige kasteel liggen twee hoogstamboomgaarden en een beukenbos die samen met de dreven nog getuigen van de historische inrichting van het domein. Aansluitend liggen grote zones met naaldhoutaanplanten. Na 1962 groeide het domein, als bezit van de Christelijke Mutualiteit, uit tot een vakantiecentrum wat een serieuze impact had op het omringende landschap.

Het domein Hengelhoef vormde samen met vier andere hoeves, waaronder Kelchterhoef, de eerste landbouwkolonie van de abdij van Floreffe die uitgebouwd werd in de 12de eeuw. Het landbouwdomein bestond uit 5 mansi op een glooiend terrein aan de bovenloop van de Roosterbeek. In 1400 omvatte het domein ook een bedehuis. Rondom de boerderij lagen weiland, schaarbos, ven en vijvers. Naast de grootschalige schapen- en bijenteelt werd ook zoetwatervis gekweekt, voornamelijk voor persoonlijk gebruik door de gemeenschap. Zowel kunstmatig aangelegde vijvers als natuurlijke moerassen werden bij de viskweek ingeschakeld. In de 18de eeuw was de Hengelhoeve 120 hectare groot en bezat ze een derde van alle schapen in Houthalen die de nodige mest leverden om de heidegronden rendabel te maken. Op de kabinetskaart de Ferraris (1770-1778) wordt het domein Hengelhoef voorgesteld als een geïsoleerde heideontginning ten zuiden van de drassige beemden van de Roosterbeek. Het cultuurland is gestructureerd in grote blokken van omhaagde akkers en moestuinen en op de Roosterbeek zijn aansluitend verschillende vijvers aangelegd die met elkaar in verbinding staan (in functie van de viskweek). In de loop van de 19de eeuw wordt het landbouwdomein uitgebreid met een boszone die parallel loopt met de beek en aangelegd is via dwarsdreven op de hoofdweg. In de beekvallei worden ook extra vijvers ingericht. Het drassige Hengelsbroek op de Roosterbeek deed tot midden 20ste eeuw dienst als leverancier van (elzen)hakhout. De hoevegebouwen werden in de 19de eeuw omgebouwd tot een herenwoning; na een brand begin 20ste eeuw werd het kasteel heropgebouwd. Van de oorspronkelijke hoevegebouwen zijn slechts weinig sporen bewaard gebleven. Mogelijk bevat het meest zuidelijk gelegen deel van de U-vormige hoeve nog een oudere kern.

De geasfalteerde, toeristische weg die Ten Haagdoornheide doorkruist is niet langer in gebruik. De spoorwegbedding in De Teut is nu in gebruik als fiets- en wandelpad.

  • Informatie verkregen van Myriam Van den Broeck, Erfgoedconsulent Landschappen, Onroerend Erfgoed Limburg (2012).
  • De Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van Jozef Jean François de Ferraris, opgesteld tussen 1770-1778, schaal 1:11.520. Koninklijke Bibliotheek van België, http://www.kbr.be/collections/cart_plan/ferraris/ferraris_nl.html.
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven tussen 1845-1855, schaal 1:20000
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven tussen 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Krijgsdepot: Eerste editie uitgegeven tussen 1865-1880, schaal 1:20.000. Herziening, Militair Cartografisch Instituut: tweede uitgave, 1880-1884, derde uitgave 1889-1900 en herziening derde uitgave 1900-1930, schaal 1:20.000. (Lemoine-Isabeau, 1988)
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven tussen 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven tussen 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • ALLEMEERSCH L., GEUSENS J., STEVENS J., RASKIN L. 1988: Heide in Limburg, Tielt.
  • BAEYENS L. 1975: Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Hasselt 77E, Gent.
  • BAEYENS L. 1977: Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Houthalen 62E, Gent.
  • BURNY J., 1999, Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen (1910-1950): tweehonderd gesprekken samengevat, Natuurhistorisch Genootschap in Limburg XLII, 1, Maastricht.
  • HUYGE D. & DAVID Y. 1990: “De Holsteen” te Zonhoven: geo-archeologie van een prehistorisch landschap, Archeologie in Vlaanderen 1, 31-54.
  • MOLEMANS J. 1983: Wijers en heidevennen in hun relatie tot de visteelt, meer bepaald in Zonhoven, Het Oude Land van Loon 62,1-8.
  • VERMEERSCH P.M. & CREEMERS G. 1994: Early Mesolithic sites at Zonhoven-Molenheide, Notae Praehistoricae 13, 63-69.
  • VERMEERSCH P.M., PELEMAN C., ROTS V. & MAES R. 1996: The Ahrensburgian site at Zonhoven-Molenheide, Notae Praehistoricae 16, 117-121.

Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats 'Vijver- en heidegebied rond de bovenbeek van de Laambeek, Roosterbeek en Slangebeek', definitieve aanduiding 12/12/2013. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Carlens, Hanne; De Coster, Krist; Verdurmen, Inge; Van den Broeck, Myriam; Bats, Hubert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Vijver- en heidegebied rond de bovenbeek van de Laambeek, Roosterbeek en Slangebeek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300248 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.