erfgoedobject

Historische stadskern van Turnhout

archeologisch geheel
ID
300598
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300598

Juridische gevolgen

Beschrijving

Algemene Beschrijving

Turnhout bevindt zich geologisch ten zuiden van een uitloper van de zogeheten micro-cuesta, een oudpleistocene opduiking die is gevormd door waddenafzettingen van de zee en achteraf door inklinking van de bodem als een verhevenheid is overgebleven. Deze vormt de waterscheiding tussen Schelde- en Maasbekken en bestaat uit de Klei van de Kempen, afgewisseld met dunnere zandpakketten. In het laatglaciaal is hier een pakket dekzand op afgezet met een variabele dikte naargelang het oorspronkelijke reliëf. In het centrum van Turnhout bevindt de klei zich op een vijftal meter diepte (Delaruelle & Tops 2012, 34). Het centrum van Turnhout bevindt zich geografisch gezien op een vrij strategische locatie omgeven door waterlopen: de Galgebeek in het noorden, de Visbeek in het westen, de Bentelloop, de Hoge loop en de Oosthovense loop in het oosten en de Aa als markante grens in het zuiden. Bij de opgravingen in het centrum bleek dat het kasteel en de kerk op de top van een langgerekte hoge zandrug zijn gebouwd. Vanaf de late middeleeuwen is het reliëf door ophogingen en nivelleringen sterk afgevlakt. De verhevenheid ter hoogte van het centrum maakt deel uit van een grotere oost-west georiënteerde zandrug die loopt van het Stokt tot aan Bentel en Oosthoven. De hele archeologische zone is op het gewestplan aangeduid als woongebied. Enkel het Begijnhof en een zone rond de Grote Markt en het kasteel worden aangeduid als woongebieden met cultureel, historische en/of esthetische waarde.

Archeologische nota

In de ruime omgeving van het centrum van Turnhout zijn ondertussen vindplaatsen opgegraven uit vrijwel alle periodes. De meeste recente opgravingen bevinden zich evenwel ten oosten van de stad, op of over de grens met Oud-Turnhout. De meeste opgravingen in het centrum zijn uitgevoerd tussen 2005 en 2011 door de Archeologische dienst Antwerpse Kempen en door Archaeological Solutions. Kleinere opgravingen vonden plaats eind jaren ’70 van de vorige eeuw door rechtbankgriffier Jacques Boone, stadsarchivaris Harry De Kok en architect Eugène Wauters. Tijdens het schoonmaken van de grachten van het Kasteel vonden ze de palen van een brug aan de achterzijde van het kasteel (Boone e.a. 1977). In het Begijnhof konden ze tijdens de heraanleg van de bestrating de contouren van de oude kapel en kerk bepalen en weergeven in de bestrating (Boone e.a. 1978). Verder zijn bij werfcontroles door het IAP ook verschillende losse bewoningssporen gedocumenteerd, waarvan het gros evenwel dateert vanaf de late middeleeuwen (Annaert 1999). Daarnaast zijn er in het verleden ook een aantal spectaculaire muntvondsten gedaan, die alle lijken te zijn gerelateerd aan de onlusten op het einde van de 16de eeuw (Van Keymeulen 1966; Delaruelle & Tops 2012, 171).

De oudste vondsten die bij de opgravingen in de huidige stadskern van Turnhout aan het licht kwamen, dateren uit het neolithicum (4500-2000 v. Chr.). Het gaat om fragmenten van gepolijste bijlen die bij de opgravingen aan de Jacobsmarkt zijn gevonden (Tiri & Bracke 2012). De oudste bewoningssporen dateren voorlopig uit de late bronstijd (1100-800 v. Chr.). Op de Warandeparking vonden archeologen in enkele sterk uitgeloogde kuilen scherven van handgevormd aardewerk met veel kwarts in de klei terug (Bracke 2008).

Sporen uit de ijzertijd (800-50 v. Chr.) komen al iets talrijker voor en zijn vastgesteld bij de opgravingen in de omgeving van het kasteel aan de Warandeparking, de Jacobsmarkt en het Zegeplein (Delaruelle & Tops 2012). Ook ter hoogte van de Grote Markt stootten archeologen op enkele vage paalkuilen uit de metaaltijden. Ter hoogte van de Warandeparking ging het om twee vierpalige gebouwtjes. Het meest in het oog springend is een afvalkuil met een grote hoeveelheid aardewerkscherven op de site Jacobsmarkt, te dateren tussen 475 en 375 v. Chr..

Vanaf het begin van onze jaartelling tot in de derde eeuw na Chr. bevonden zich verschillende Romeinse nederzettingen op de zandleemgronden ten oosten van het centrum aan het Meulentiende, de Tijl en Nelestraat en op de Bentel in Oud-Turnhout (De Smaele e.a. 2012; Delaruelle e.a. 2013)). Er zijn nog geen sporen van Romeinse bewoning in het centrum vastgesteld.

Na de Romeinse periode ontstaat er een vrij omvangrijke Merovingische woonkern, die de gehele zandrug ter hoogte van het centrum inneemt (Delaruelle & Tops 2012, 42-44). Enerzijds zijn er enkele boomstamwaterputten uit de 6de en 7de eeuw, gevonden bij de opgravingen op de Warandeparking, het Zegeplein en de Grote Markt. Anderzijds zijn sporen van vroegmiddeleeuwse gebouwen gevonden bij de bouw van het nieuwe gerechtsgebouw aan het Kasteelplein en aan de Jacobsmarkt. De bewoningssporen op de Grote Markt zijn grotendeels verspit in de volle middeleeuwen. Typisch is het voorkomen van rood verschraald handgevormd aardewerk.

Vermoedelijk na een korte onderbreking in de Karolingische periode woonden er vanaf het begin van de elfde eeuw op de hoge zandrug opnieuw mensen. Het centrum van de nederzetting uit de volle middeleeuwen bevond zich op de Grote Markt (Delaruelle & Tops 2012, 46-49). Er werden forse paalkuilen teruggevonden, ongetwijfeld de resten van de typische bootvormige boerderijen. De grote hoeveelheid paalkuilen waarmee de bodem doorgraven was, wijst op opeenvolgende bewoningsfasen op dezelfde locatie. Op basis van enkele typische sikkel- en manchetvormige randfragmenten van witbakkende potten uit het Maasland kan de nederzetting vanaf de 11de tot het einde van de 12de eeuw worden gedateerd. De nederzetting uit de volle middeleeuwen reikte zeker tot aan het kasteel. Aan het Kasteelplein kon één forse paalkuil in de volle middeleeuwen worden gedateerd. Aan het Zegeplein kwamen aan de straatkant op het onderste niveau enkele rechthoekige paalkuilen aan het licht die we vermoedelijk ook aan een gebouw uit de volle middeleeuwen kunnen toeschrijven. In een binnengebied aan de Graatakker zijn sporen van een bootvormig gebouw aangesneden (Janssens 2014).

De oudste vermeldingen van Turnhout zijn te situeren in het laatste kwart van de 12de eeuw. In een bul van Paus Urbanus III worden bezittingen van de abdij van Tongerlo in Turnolt vermeld. In 1187 schenkt Gerard van Duffel zijn allodium bij Turnhout aan de Tempeliers zijn intrede in deze roemrijke kloosterorde. Ongeveer in dezelfde periode wordt ook de grens bepaald tussen de eninge Kempen en het Markgraafschap Antwerpen ter hoogte van de Turnhoutervoorde. Deze ligt waarschijnlijk ter hoogte van de Stapelvoort in Oosthoven (Oud-Turnhout) (Delaruelle & Tops 2012, 53-57).

In 1212 vermeldt hertog Hendrik I in een overeenkomst met de heer van Breda Turnhout als één van de nederzettingen die nieuw door hem gesticht zijn. Deze nederzettingen heeft hij vrijheidsrechten gegeven, waardoor ze uitgroeien tot aantrekkingspolen voor ondernemende lieden uit de omgeving. Tegelijk richt hij een kasteeldomein met jachtpark in vlak naast de gestichte nederzetting. Deze bestaat in feite uit een rechthoekig plein, waarbij de gronden rondom worden verkaveld in langwerpige percelen. Mogelijk wordt al snel een kerk gebouwd op het grote marktplein (Delaruelle & Tops 2012, 53-57).

Dit is de aanzet voor een snelle ontwikkeling gedurende de late middeleeuwen, met als motor de bloeiende wol- en lakenhandel (De Kok 1980; De Kok 1983). Het langdurige verblijf van Maria van Brabant, gravin van Gelre tussen 1363 en 1399, zorgde ervoor dat Turnhout de allure van een stad kreeg, met een versteend kasteel, een stenen kerk, een lakenhal en een begijnhof. De uitbreiding van de marktrechten tot de hele regio en het ontstaan van een exportnijverheid van lakens creëerde een economische opgang die pas in de 16de eeuw stilviel. Alleen verschillende stadsbranden strooiden letterlijk roet in het eten, waardoor vanaf 1549 is gestart met het verstenen van de gevels en daken. Ondanks zijn economische status heeft Turnhout nooit stadswallen gehad. Volgens de overlevering wilden de inwoners van Turnhout liever de grootste van de vrijheden blijven dan de kleinste van de steden worden.

De kunstmatig aangelegde nederzetting rondom het rechthoekige marktplein deinde in de late middeleeuwen verder uit naar de aanpalende straten, waar geleidelijk aan ook bebouwing ontstond (Delaruelle & Tops 2012, 72-75). De bodemopbouw ter hoogte van het Zegeplein vlakbij de Grote Markt toont de fasering van deze stadsgroei. De gronden opzij van de markt werden eind 12de of begin 13de eeuw opgehoogd met plaggen. Hierop ontstond al snel een leefniveau in de 13de eeuw. Aanvankelijk was de bewoning nog landelijk van karakter, waarbij de losstaande huizen op een hof met aanhorigheden stonden. Zo zijn aan het Zegeplein de resten van een gebouw uit de 13de of 14de eeuw gevonden dat grotendeels in houtbouw was opgericht met centraal op de kop een vloertje van gebroken bakstenen, mogelijk de fundering van een stenen haard. Bij opgravingen aan de Vredestraat zijn sporen vastgesteld van bewoning uit de 13de tot 15de eeuw, waaronder een aanzienlijk aantal paalkuilen en twee waterputten, waarvan één tonwaterput. Mogelijk gaat het hier om schuren van de vroegste huizen aan de Paterstraat (Delaruelle & Van Doninck 2013; Alma, in voorbereiding).

Vanaf de 15de eeuw lijkt de huidige perceelstructuur een vaste vorm aan te nemen. Opgravingen aan het Zegeplein en de Jacobsmarkt wijzen uit dat het aanvankelijk om vrijstaande bebouwing gaat. Tussen de meeste van de gebouwen waren poorten voorzien, waarlangs men het open binnengebied met akkers en velden kon bereiken. Onder het huidige gebouw van de CLB op de Grote Markt nr. 52 bevindt zich een kelder met kruisribgewelf uit de 15de eeuw die het enige restant is van het huis De Fortuine. Deze kelder is als monument beschermd (De Saedeleer & Plomteux 1997, 229). De opgravingen op de Grote Markt spitsten zich verder toe op de (gedeeltelijke) opgraving van de verdwenen historische gebouwen op de Grote Markt, namelijk het Stadhuis, de Oude School en het Steentje (Delaruelle & Tops 2012, 95-98). De funderingen waren bewaard tot net onder de kasseien van de Grote Markt (De Smaele e.a. 2010). Het onderzoek wees uit dat de kern van het stadhuis teruggaat op het laatmiddeleeuwse vrijheidshuis dat is opgericht in 1437, na het afbranden van de 14de-eeuwse lakenhal enkele jaren voordien.

Pas vanaf de 16de of 17de eeuw lijkt het gros van de gebouwen in het centrum van Turnhout in steen te zijn uitgevoerd. Aanzet hiertoe is de subsidie van de stad Turnhout voor de verfraaiing van gevels en daken tussen 1549 en 1577. Hierbij diende men witstenen lijsten te voorzien rond ramen en deuren. Via historisch onderzoek door Marc Berrens zijn een groot deel van de oorspronkelijke huisnamen achterhaald vanaf het midden van de 16de eeuw (Delaruelle & Tops 2012, 140-151).

De Tachtigjarige Oorlog maakte vanaf het laatste kwart van de 16de eeuw een einde aan de groei van Turnhout. Toenemende belastingdruk, doortrekkende troepen, plunderingen en epidemieën putten het grensgebied tussen de strijdende noordelijke en zuidelijke Nederlanden uit. Het kasteel is afwisselend in Spaanse handen en in het bezit van de Nederlandse opstandelingen. In 1597 steken troepen van Maurits de noordkant in brand, na hun overwinning op de Tielenheide, waardoor het kasteel zijn militaire waarde verliest. In de eerste helft van de 17de eeuw woedde de oorlog verder. Dankzij het Twaalfjarig Bestand onder het bewind van de aartshertogen Albrecht en Isabella (1609-1621) bloeit de economie opnieuw. Na de dood van Albrecht in 1621 laait het militaire conflict echter weer op.

Na de Vrede van Münster (1648) wordt Amalia Van Solms, echtgenote van Frederik Hendrik Van Oranje, Vrouwe van Turnhout, maar nog steeds onder soevereiniteit van de Spaanse Habsburgers. Hierdoor belandt de stad in een unieke positie en wordt ze een spil in de handel tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden. Onder impuls van Amalia van Solms herstelt Turnhout van de geleden oorlogsschade. Het kasteel wordt gerenoveerd en bijna jaarlijks bezocht door de voogdes, vaak in het gezelschap van andere notabelen. Dit zorgt voor een heropleving van de welvaart in Turnhout. In opdracht van Amalia van Solms maakt Lucas Vorsterman de jonge de oudste bewaarde afbeelding van Turnhout. Hierop is de stad in haar volle luister te zien. Bijna alle huizen in het centrum zijn opgetrokken in baksteen en hebben typische trapgevels. De open percelen tussen de huizen zijn intussen bebouwd, met uitzondering van de oude doorgangen naar de achterliggende gebieden.

In de 17de eeuw werden de tussenliggende percelen volgebouwd, wat in het laatste kwart van de eeuw resulteerde in een nagenoeg aaneengesloten bebouwing, zoals die ook te zien is op de gravure van Vorsterman uit 1677. Opgravingen op de terreinen van de voormalige Brepolsfabriek geven aan dat de bewoning hier tot in de 18de eeuw nog beperkt was tot enkele losstaande gebouwen, die als herberg dienst deden. Daarna bouwt men ook huizen langsheen het Papenstraatje, die in de 19de eeuw worden vervangen door arbeiderswoningen (Tiri, De Craemer & Bouckaert 2012).

Tot ongeveer halverwege de 19de eeuw is er weinig verandering in de omvang van de historische stad. De meeste huizen met trapgevel worden echter in de 18de en 19de eeuw vervangen door herenhuizen met strenge lijstgevels. Vanaf ca. 1850 doet de vernieuwing onder invloed van de industriële revolutie zijn intrede. Vooral de boekdrukkerij en papierhandel zorgt voor een grote economische expansie van de stad. Op de open binnengebieden achter de huizen in het centrum worden papierfabrieken en drukkerijen opgericht. Verder worden ook nieuwe scholen en ziekenhuizen gebouwd. Langzaam maar zeker waaiert de stad uit naar de eertijds rurale omgeving, een evolutie die zich tot vandaag doorzet.

Evaluatie van de bewaringstoestand en motivatie voor de afbakening

De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naar gelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een oude burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd (Tys e.a. 2010).

De historische kern van Turnhout is reeds van in de 13de eeuw bewoond. Slechts een handvol historische gebouwen die teruggaan tot de late middeleeuwen en de 16de eeuw zijn relatief intact bewaard gebleven. Andere gebouwen zijn in meer of mindere mate doorheen de tijd gerenoveerd met behoud van de oorspronkelijke muren. Een groot deel van de huizen vinden echter hun oorsprong in de 18de, 19de of 20ste eeuw. De opgravingen in het centrum wezen echter uit dat in die periode de oude panden vaak gewoon tot net onder het maaiveld werden afgebroken, zodat een groot deel van de oudere constructies relatief goed zijn bewaard gebleven. Een bescheiden accumulatie van bewoningsniveaus tussen de verschillende bewoningsfasen heeft dit nog in de hand gewerkt en maakt het bovendien mogelijk om een stratigrafische fasering van de structuren te maken. De dikte van de bodemopbouw is evenwel afhankelijk van de originele topografie, aangezien men doorheen de jaren heeft getracht om het reliëf zo veel mogelijk te egaliseren. Hierdoor blijken de bewoningssporen op de flank van de zandrug beter bewaard dan op de kop, waar de afdekkende lagen maar ca. 60 cm dik zijn. Vanaf de jaren 1970 zijn verschillende huizen vervangen door appartementsgebouwen, vaak met kelders.

Ondanks zijn economische status heeft Turnhout nooit stadswallen gehad, waardoor een zuivere aflijning van het historische centrum moeilijk is. De afbakening van de AZ is gebeurd op de huidige kadasterkaart met als onderlaag het gedigitaliseerde primitief kadaster van Turnhout en de gegeorefereerde Ferrariskaart. Hierbij is ook rekening gehouden met de achterliggende gebieden van de huizen. Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. Daarnaast zijn ook de gegevens uit de archeologische vindplaatsen meegenomen, waarbij vooral rekening is gehouden met de sporen vanaf de vroege middeleeuwen. Deze vallen evenwel grotendeels samen met de historische kern van Turnhout.

Bibliografie

Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.

Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven tussen 1845-1855, schaal 1:20.000.

ALMA X.J.F. in voorbereiding: Erfsporen uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd aan de Vredestraat te Turnhout, VEC-rapport, Leuven.

ANNAERT R. 1999: Postmiddeleeuwse waterputten in de Herentalsstraat te Turnhout, Taxandria 80, 115-118.

BOONE J., DE KOK H. & WAUTERS E. 1977: Turnhout (Antw.): Opgravingen rond het Kasteel? Archeologie 1, 30-31.

BOONE J., DE KOK H. & WAUTERS E. 1978: Turnhout (Antw.): Opgravingen in het begijnhof, Archeologie 2, 84-85.

BRACKE M. 2009: Archeologische opgraving op de geplande ondergrondse parkeergarage te Turnhout-Warandeparking, AS rapportage 21, Mechelen.

DE KOK H. 1980: Gids voor Turnhout en omgeving, Antwerpen.

DE KOK H., CAUDRON J., D'HEER E. & GROOTAERS J. 2000: Het kasteel van de hertogen van Brabant. Geschiedenis en restauratie van het Gerechtshof te Turnhout, Turnhout.

DELARUELLE S. & VAN DONINCK J. 2010: Uit Kempische bodem. Recent archeologisch onderzoek in de regio Turnhout, AVRA Bulletin 10, 4-17.

DELARUELLE S. & VAN DONINCK J. 2013: Proefsleuvenonderzoek aan de Vredestraat in Turnhout, Adak Rapport 92, Turnhout.

DELARUELLE S. & TOPS B. 2012: Turnhout en de Grote Markt. De geschiedenis Archeologisch bekeken, Turnhout.

DELARUELLE S., ANNAERT R., VAN GILS M., VAN IMPE L. & VAN DONINCK J. (red.) 2013: Vondsten Vertellen. Archeologische parels uit de Noorderkempen, Turnhout.

DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 1997: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Turnhout, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16N1, Brussel - Turnhout.

DE SMAELE B., DELARUELLE S., VAN DONINCK J., BERVOETS G., THIJS C. & SCHELTJENS S. 2010: Archeologisch vooronderzoek op de Grote Markt in Turnhout, AdAK rapport 23, Turnhout.

DE SMAELE B., DELARUELLE S., THIJS C., HERTOGHS S., VERDEGEM S., SCHELTJENS S. & VAN DONINCK J. 2012: Opgravingen van een landelijke Romeinse nederzetting aan de Tijl en Nelestraat in Turnhout, AdAK Rapport 24, Turnhout.

JANSSENS M.P.J. 2014: Plangebied Graatakker te Turnhout, gemeente Turnhout; archeologische prospectie met ingreep in de bodem, RAAP-rapport 2890, Weesp.

TIRI W. & BRACKE M. 2012: Het leven rond de drukkerij. Archeologisch onderzoek op de Jacobsmarkt te Turnhout, AS Rapportage 2010-04, Mechelen.

TIRI W., DECRAEMER S. & BOUCKAERT K. 2012: Bij de arbeiders van de drukkerij. Archeologisch onderzoek op de ex-Brepolssite in Turnhout (Baron Frans du Fourstraat), AS-rapportage 2009-09, Mechelen.

TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', VUB - SKAR-Rapport 5, Brussel.

VAN KEYMEULEN A. 1966: Een zestiende eeuwse muntvondst te Turnhout, Taxandria XXXVIII, 165-172.


Bron: AZ-dossier
Auteurs: Van Gils, Marijn; Delaruelle, Stephan
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Turnhout [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300598 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.