is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Jacob
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Parochiekerk Sint-Jacob: kerk, behalve koor
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Sint-Jacobskerk: koor
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Parochiekerk Sint-Jacob met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sint-Jacobskerk
Deze vaststelling was geldig van tot
De Sint-Jacobskerk is een van de vijf middeleeuwse parochiekerken van Leuven, gelegen in het westen van de stad, ongeveer 500 meter buiten de eerste stadsmuur. Het voormalige kerkhof van de Sint-Jacobskerk wordt ingesloten door de Brusselsestraat, de Kruisstraat, de Pelgrimstraat en het Sint-Jacobsplein. Stabiliteitsproblemen leidden in 1963 tot de sluiting van het kerkgebouw dat sindsdien ingrijpende consolidaties heeft ondergaan.
De oorsprong van de Sint-Jacobskerk zou een 12de-eeuwse kapel geweest zijn, opgericht in het gehucht Ter Biest, een woonkern in de vallei van de Voer. Een Sint-Jacobskerk wordt voor het eerst vermeld in 1187 en vervolgens in 1222. Samen met de Sint-Kwintens-, Sint-Michiels- en Sint-Geertruiparochie wordt Sint-Jacobs in 1252 als zelfstandige instelling afgesplitst van de Sint-Pietersparochie. Behalve parochiekerk was de Sint-Jacobskerk ook een halte voor pelgrims op weg naar Santiago de Compostella. Leuven lag op het traject van pelgrims die vanuit Keulen over Aken, Maastricht en Brussel naar Parijs trokken. Vlakbij de Sint-Jacobskerk werd in de 13de eeuw aan de Blauwe Hoek (het kruispunt van de Brusselsestraat met de Goudsbloemstraat en de Riddersstraat) het Sint-Laurentiusgasthuis voor pelgrims opgericht.
De westtoren, het oudste deel van de huidige kerk, zou volgens kanunnik Lemaire dateren van rond 1220-1235. Op de toren sloot een driebeukig schip aan; opgravingen in 1943 legden de funderingen van de zijbeuken bloot. Die waren smaller dan de huidige zijbeuken, maar liepen eveneens tot aan de westgevel van de toren. Een nieuw en breder schip werd aangezet in 1290-1300. Tot deze bouwfase behoren de langsmuren van de zijbeuken en de zuilen en scheibogen van het middenschip, waarvoor een houten overwelving was voorzien. In een tweede fase, volgens kanunnik Lemaire tussen 1305 en 1317, kregen de zijbeuken hun stenen overwelving en werden de langsmuren van het middenschip opgetrokken tot aan de aanzet van de lichtbeuk. Het ontwerp voor een houten overwelving werd verlaten; de schalken wijzen op het voornemen om een stenen gewelf te bouwen. Het middenschip bleef echter geruime tijd in een onvoltooide toestand. De bovenlichten en de stenen overwelving werden pas in de 15de en 16de eeuw gerealiseerd. Na een brand in 1350 werden herstellingen uitgevoerd aan het toenmalige koor van de kerk, gelegen ter hoogte van de kruising van het huidige transept. Hiervan stonden in 1410 al de noordelijke dwarsarm, de nog niet overwelfde kruising en de onderste geleding van de zuidelijke dwarsarm overeind.
In 1454 werd de Sint-Jacobskerk tot kapittelkerk verheven. Het verarmde kapittel van Incourt bij Geldenaken werd door toedoen van hertog Filips de Goede overgebracht naar Leuven, waar het als kerkgebouw de Sint-Jacobskerk kreeg toegewezen. De status als kapittelkerk leidde een nieuwe bouwcampagne in. Het transept werd onder leiding van bouwmeester Matthijs de Layens voltooid tussen 1467 en 1488. Op het dak van de kruising werd in 1485 een houten klokkentoren opgericht, afgebroken in 1735 wegens zijn bouwvallige toestand. De Layens vatte in 1467 de werken aan van een nieuw koor. Bouwsporen in de noordelijke dwarsarm wijzen op een gepland maar onuitgevoerd ontwerp met een kooromgang. Aan het nog onvoltooide middenschip werd vanaf 1465 de verdieping met de bovenlichten toegevoegd, met een voorlopige houten overwelving. De stenen overwelving kwam pas in 1534-1535 tot stand. De achthoekige spits van de westtoren werd mogelijk gelijktijdig met de oprichting van het zadeldak van het middenschip gerealiseerd.
Ondanks zijn beperkte eigendommen en inkomsten gold het kapittel van de Sint-Jacobskerk tijdens de 15de en 16de eeuw als een vooraanstaande kerkelijke instelling in het hertogdom Brabant. De deken was bewaarder van de privilegies van de Leuvense universiteit en tal van kanunniken bereikten hoge kerkelijke posities. Franciscus Sonnius werd bisschop van 's-Hertogenbosch (1561-1570) en van Antwerpen (1570-1576). Remigius Driutius, stichter van het gelijknamige college in Leuven, was bisschop van Brugge (1569-1594) en raadsheer bij de Grote Raad van Mechelen. Aegidius de Monte was van 1570 tot 1577 bisschop van het kortstondige (1559-1591) bisdom Deventer in de Noordelijke Nederlanden. In het begin van de 18de eeuw verkeerde het kapittel in een financiële crisis, in die mate dat in 1708 tevergeefs werd geprobeerd op te gaan in het kapittel van de Sint-Pieterskerk. Het herstel zette zich in op het einde van de 18de eeuw, wat toeliet om in 1785 de bouw van het huidige koor aan te vatten. Door de politieke omwentelingen omstreeks 1800 werd de binneninrichting van het koor pas in 1824 voltooid. Het hoogaltaar werd er opgericht ter gelegenheid van de 450ste verjaardag van het Mirakel van het heilig Sacrament. De Sint-Jacobskerk herbergde sinds 1803 een fragment van de miraculeuze hostie van Middelburg. Die werd oorspronkelijk bewaard in het augustijnenklooster van Leuven, dat in 1380 een deel van de in Keulen bewaarde hostie wist te verwerven. Het fragment in Leuven werd in 1794 in Duitsland in veiligheid gebracht, en uiteindelijk door de Leuvense augustijnen geschonken aan de Sint-Jacobskerk.
De stabiliteitsproblematiek van de Sint-Jacobskerk is eeuwenoud; al in de jaren 1480 is er melding van het vernieuwen van de gewelven van de zijbeuken. In 1802, toen de kerk opnieuw voor de eredienst in gebruik werd genomen, werden expertises uitgevoerd naar de stabiliteit van het kerkgebouw, onder andere door Ange De Bruyn, Jacques Verheyden en stadsarchitect C.–François de Rare. Die laatste voerde samen met Claude Fisco in 1805 nog een onderzoek uit. De restauratiewerken uitgevoerd in 1913 door Joseph Piscador betroffen echter enkel de vernieuwing van het verdwenen maaswerk van de vensters in het dwarsschip. De Sint-Jacobskerk werd uiteindelijk in 1963 gesloten voor de eredienst. Ingrijpende werken werden uitgevoerd in 1971. Tegen de pijlers van de kruising werden betonnen steunberen geplaatst. De vermeende oostelijke overhelling van de westelijke pijlers van de kruising werd gestabiliseerd door metalen buisstructuren tussen de westelijke en oostelijke pijlers. In de muren van het middenschip werden stalen I-liggers op buisstructuren aangebracht. De druk op de zijbeuken werd ontlast door de verwijdering van de gewelven en de constructie van dwars geplaatste schoren in beton. In 1994 werd de studie van de stabiliteitsproblematiek van de Sint-Jacobskerk hernomen. Sonderingen bevestigden het vermoeden van de beperkte draagkracht van de veenrijke bodem; anderzijds bleek het kerkgebouw statisch wel stabiel. De alarmerend vervormde luchtbogen van het schip werden in 2000 ontmanteld en vervangen door trekankers. Dringende instandhoudingswerken werden uitgevoerd in 2005-2006, voortgezet stabiliteitsonderzoek in 2006-2007. Omwille van de stabiliteitswerken is het kunstpatrimonium en het kerkmeubilair tijdelijk verwijderd.
De Sint-Jacobskerk is een oost-west-georiënteerde kruiskerk met een westtoren, een driebeukig basilicaal schip, een breed transept en een eenbeukig koor. De westtoren, het schip en het transept kwamen tot stand in meerdere bouwfasen van de 13de tot 16de eeuw. De toren verenigt laatromaanse en vroeggotische kenmerken; het schip is deels hoog- en laatgotisch; het transept is laatgotisch. Het classicistische koor werd gebouwd in 1785. Twee laatgotische kapellen bevinden zich in de oksels van schip en transept; in het zuiden de Heilig Kruiskapel (1488-1490) en in het noorden de Sint-Hubertuskapel (circa 1500). De neogotische afsluiting (1933) van het ontruimde kerkhof bestaat uit een gietijzeren hek op een natuurstenen sokkel. Op de hoek van de Pelgrimstraat en Brusselsestraat staat de Sint-Jacobskapel; in het park achter het koor het standbeeld van pater Damiaan. De middeleeuwse delen van de kerk zijn in kalkzandsteen. De Sint-Hubertuskapel, de oude sacristie, het koor en de nieuwe sacristie zijn grotendeels in baksteen. Middenschip, transept, koor en beide kapellen worden overdekt door leien zadeldaken, de zijbeuken door leien lessenaarsdaken.
Het oudste deel van de Sint-Jacobskerk is de westtoren in kalkzandsteen uit de eerste helft van de 13de eeuw. De toren is gebouwd op een vierkant grondplan en telt twee bouwlagen. De gelijkvloerse verdieping is ongeveer anderhalve meter verzonken. Alleen de westelijke buitengevel van de toren is volledig zichtbaar. De oostelijke buitengevel is verborgen achter het jongere middenschip; van de zuidelijke en noordelijke buitengevels zijn enkel de twee bovenste geledingen zichtbaar. De toren vertoont zowel laatromaanse (lisenen, rondboogfriezen) als vroeggotische (bladkapitelen, kruisribgewelf op de begane grond) kenmerken.
De westgevel van de toren telt vier, door waterlijsten gescheiden geledingen. De onderste geleding komt overeen met de gelijkvloerse verdieping van de toren, de drie geledingen erboven met de eerste verdieping. Het gedichte rondboogportaal in de eerste geleding wordt omlijst door drie archivolten met rondstaafprofielen, steunend op driekwartzuiltjes met bladkapitelen. De wand tussen het portaal en de zuidelijke steunbeer is versierd met een rondboogfries. Het fries aan de andere kant van het portaal verdween bij de aanleg van de doorgang met korfboog. Het roosvenster boven het portaal wordt omrand door een rondstaaflijst. In de later aangebrachte opvulling is een spitsboogvenster uitgespaard. Links in het roosvenster zijn de lobben van het oorspronkelijke vroeggotische maaswerk zichtbaar. De drie bovenste geledingen van de toren worden door lisenen in drie vakken verdeeld. De vakken van de tweede en de vierde geleding zijn versierd met rondboogfriezen. Het centrale vak van de tweede geleding van de westgevel bevat een lichtspleet. De vierde geleding wordt ingenomen door de galmgaten. De rondbogen van de galmgaten worden overspannen door rondstaaflijsten op driekwartzuiltjes met bladkapitelen. De toren wordt bekroond door een achthoekige torenspits met leien dakbedekking. Aan de zuidzijde van de spits hangt een van de zeven wonderen van Leuven, de "klok buiten de toren".
Binnenin wordt de gelijkvloerse verdieping van de toren overdekt door een vierdelig kruisribgewelf, het oudst bewaarde kruisribgewelf in Leuven. De ribben rusten in de vier hoeken op colonnetten in Doornikse kalksteen met vroeggotische bladkapitelen. De aanzetten van de ribben zijn versierd met gebeeldhouwde bladmotieven. De gewelfvlakken zijn uitgevoerd in kalkzandsteen, vermengd met blokken ijzerzandsteen. De rondboogopeningen in de noord- en zuidmuur gaven toegang tot de zijbeuken van het verdwenen 13de-eeuwse schip van de kerk. Boven die doorgangen bevinden zich rondboogvensters. De doorgang in de noordmuur en beide rondboogvensters zijn heden gedicht. De eerste verdieping van de toren werd verlicht door lichtspleten in de west-, noord- en zuidmuur. Enkel de lichtspleet in de westmuur is bewaard gebleven. De lichtspleet in de zuidmuur werd met baksteen opgevuld, die in de noordmuur werd verbreed om toegang te verlenen tot de dakkap van de 14de-eeuwse noordbeuk van het schip. De doorgang onder rondboog in de hoek van de west- en zuidmuur gaf uit op de verdwenen ronde traptoren. De kapconstructie van de achthoekige torenspits is nog intact. Ze is mogelijk gelijktijdig met de dakkap van het in 1534-1535 overwelfde middenschip. De kepers van torenspits worden onderling verbonden door hoge Sint-Andreaskruisen.
De westtoren van de Sint-Jacobskerk vertoont zowel vormelijk als naar opbouw gelijkenissen met andere vroeg 13de-eeuwse gebouwen in Leuven. Het portaal in de westtoren en de flankerende rondboogfriezen herinneren aan het vroeggotische portaal of 'Romaanse poort' van het Sint-Elizabethgasthuis. De plaats van de traptoren op de zuidwestelijke hoek van de toren komt ook voor in de vroeg 13de-eeuwse westtoren van de Sint-Kwintenskerk.
De zijbeuken van het vijf traveeën lange schip worden geleed door zware steunberen. De onderste waterlijst van de steunberen loopt door langs de afzaat van de brede spitsboogvensters. In de noordelijke zijbeuk zet de bovenste waterlijst van de steunberen zich verder langs de vensters. Geen van de vensters bevat maaswerk. Het spitsboogportaal in de tweede westelijke travee van de zuidbeuk is in de wimberg versierd met blind maaswerk. In een spitsboog zijn twee kleine spitsbogen met drielobben gevat, bekroond door een oculus met een drielob. Het hooggotische beeldhouwwerk in het blinde maaswerk bestaat uit twee engelenfiguren in aanbidding voor het Lam Gods in de driepas. De top van de wimberg bevat een reliëf met een bladmasker. Het portaal werd omstreeks 1700 gedicht en voorzien van een nieuwe toegang met een hardstenen Louis XIV-lijst. Het portaal in de noordbeuk is identiek. De steunberen op de noordwestelijke hoek van de noordbeuk zijn verenigd tot een traptorentje. Het bakstenen metselwerk in de westgevel van de noordbeuk is een verbouwing uit de 17de eeuw, toen hier een huis werd aangebouwd. Het venster in de westmuur van de noordbeuk werd toen gedeeltelijk verwijderd en met baksteen opgevuld. Naast het vroeggotische portaal van de westtoren werd de doorgang met korfboog uitgebroken, waarbij het 13de-eeuwse rondboogfries werd verwijderd. Het middenschip wordt verlicht door hoge spitsboogvensters met laatgotisch maaswerk. Boven de waterlijsten op de muurdammen zijn de aanzetten van luchtbogen zichtbaar. Die werden enkel in de twee oostelijke traveeën van het schip gerealiseerd, waar ze in 2000 werden vervangen door metalen trekankers. De topgeveltjes onder de zadeldaken van de luchtboogstoelen zijn versierd met een blinde drielob.
De Heilig Kruiskapel tussen het transept en de zuidelijke zijbeuk werd gebouwd in 1488-1490. De kapel is twee traveeën diep en wordt verlicht door spitsboogvensters zonder maaswerk. De westelijke topgevel met gedicht spitsboogvenster leunt aan tegen de steunbeer van een luchtboog van het middenschip. Tussen het transept en de noordelijke zijbeuk staat de twee traveeën diepe Sint-Hubertuskapel, gebouwd door de in 1483 gestichte broederschap van Sint-Hubertus. De precieze bouwdatum is onbekend. Het bakstenen exterieur met een beperkt gebruik van kalkzandsteen voor vensterlijsten, plinten en hoekblokken in de steunberen suggereert een bouw omstreeks 1500. Het metselwerk onder het venster van de westelijke topgevel bevat Sint-Andreaskruisen in gesinterde baksteenkoppen.
De twee dwarsgevels van het transept hebben een gelijkaardige uitvoering. Onderaan bevindt zich een spitsboogportaal – gedicht in de zuidgevel - en daarboven een groot spitsboogvenster met laatgotisch maaswerk. De waterlijsten langs de afzaten en de spitsbogen van de vensters lopen verder over de steunberen en de blinde west- en oostmuren van het transept. Tussen de steunberen op de oosthoeken van de gevels zijn traptorens ingewerkt. De bovenste geleding van de traptorens is achthoekig met een torenspits. Het kleine renaissance portaal (midden 16de eeuw) in de zuidgevel bestaat uit een korfbooglijst met sluitstenen en cassetten, gedragen door Toscaanse pilasters met casementen. De noordelijke dwarsgevel heeft een rijkere uitvoering dan de zuidelijke. Het timpaan van het portaal is versierd met blind maaswerk (spitse driepassen en –lobben). Centraal bevindt zich de sokkel van een verdwenen beeld. De steunberen worden tot boven de aanzet van de topgevel bekroond door muurdammen met stenen zadeldakjes. De gevelvelden van de muurdammen bevatten lege, door baldakijnen overhuifde nissen. De topgevel bevat vijf spitsboognissen, vier smalle beeldnissen met sokkels onderaan en een brede spitsboognis bovenaan. Het gedeeltelijk verdwenen open maaswerk is niet oorspronkelijk. De opengewerkte bovenste geleding van de traptoren wordt bekroond door een stenen torenspits met hogels. In de oostmuur van de noordelijke dwarsarm is boven de waterlijst een gedicht spitsboogvenster zichtbaar, en ernaast de aanzet van een luchtboog. De bouwnaad tussen het metselwerk in kalkzandsteen en baksteen verraadt de dakhelling van de door Matthijs de Layens in 1467 geplande maar niet uitgevoerde kooromgang. Tegen de oostmuur van de noordelijke dwarsarm is de oude sacristie (1562) aangebouwd. Het lage deel van de sacristie tegen het koor wordt verlicht door getraliede tweelichten. De getraliede vensters van het hoger reikende deel van de sacristie waren oorspronkelijk kruisvensters; middenstijlen en tussendorpels zijn verdwenen. Bouwmaterialen van de oude sacristie zijn baksteen en kalkzandsteen voor de plint, hoekblokken, vensterlijsten, middenstijlen en banden in het metselwerk.
Het classicistische koor is minder hoog dan het gotische schip en het transept; de nok van het leien zadeldak reikt slechts tot aan de dakgoot van het dwarsschip. De drie rechte koortraveeën worden verlicht door rondboogvensters. De wanden van de driezijdige apsis zijn blind wegens de wanddecoratie rondom het hoogaltaar binnenin. Het metselwerk van het koor is in baksteen; kalkzandsteen werd slechts gebruikt voor de plint, de vensterlijsten en de hoeken van de apsis. De kroonlijst is in wit bepleisterde baksteen. De sacristie aan de zuidzijde bevat vier rechthoekige getraliede vensters en, in de oostmuur, een toegang met classicistische omlijsting.
Het middenschip van de Sint-Jacobskerk heeft een tweeledige opstand: onderaan de scheibogen op zuilen uit de bouwfase van 1290-1300, daarboven de lichtbeuk uit de tweede helft van de 15de eeuw. De hoge, blinde muurzone met de schalken op gebeeldhouwde consoles behoort tot de bouwfase van 1305-1317. De zuilen van de scheibogen steunen op een geprofileerde basis en een achthoekige sokkel, gedeeltelijk verzonken door de ophoging van de kerkvloer. Een geprofileerde dekplaat is de enige bekroning van de zuilen, die nooit kapitelen hebben gehad. De driedelige schalken van het kruisribgewelf steunen op geprofileerde basissen en polygonale sokkels. De sokkels rusten op een dekplaat, op haar beurt gedragen door kraagstenen met gebeeldhouwde mensenhoofden. De schalken worden bovenaan afgedekt door laatgotische kapitelen met gebeeldhouwd bladwerk. De vierdelige kruisribgewelven van de zijbeuken zijn ontmanteld, waardoor de dakstoel van de lessenaarsdaken thans volledig zichtbaar is. Aan de kant van het middenschip zetten de gewelven aan op consoles boven de dekplaten van de zuilen van de scheibogen. De vijfdelige schalken aan de kant van de vensters rusten in de zuidbeuk op geprofileerde basissen en polygonale sokkels, in de noordbeuk op gebeeldhouwde consoles ter hoogte van de onderdorpel van de vensters. De toegangen in de tweede westelijke travee van beide zijbeuken hebben aan de binnenzijde een houten gemarmerd portaal in Louis XVI stijl, met Ionische pilasters en een verkropt segmentfronton. Resten van oudere gotische omlijstingen zijn zichtbaar in de dagkanten. Het gedrukte kruisribgewelf onder de orgeltribune overspant de eerste westelijke travee van het middenschip.
De westelijke vieringpijlers bestaan uit acht halfronde, met kapitelen bekroonde schalken op een vierlobbige kern. De oostelijke vieringpijlers met een veelheid aan dunne schalken en holprofielen lopen zonder onderbreking door in het ribgewelf van de kruising. De dwarsarmen van het transept tellen elk twee traveeën, overdekt met vierdelige kruisribgewelven. De wanden van de noordelijke dwarsarm bewaren resten van een neogotische polychromie. De neogotische muurschilderingen met florale motieven rond de gewelfsleutels behoren allicht tot dezelfde campagne. Tegen de oostmuur van de noordelijke dwarsarm staat de sacramentstoren, opgericht in 1538 naar het voorbeeld van de sacramentstoren uit 1450 in de Sint-Pieterskerk. De sacramentstoren werd gebouwd in Avesnessteen door Gabriël van de Bruynen, de afsluiting werd in 1568 vervaardigd door Jan Veldener. De iconografie van de sacramentstoren omvat de passie van Christus. De oostmuur van de zuidelijke dwarsarm bevat een halfronde, thans lege altaarnis in baksteen, met beschilderde stucdecoratie in Louis XVI-stijl. Ernaast staat een leeg laatbarok altaar uit de eerste helft van de 18de eeuw. De twee noordelijke traveeën van de oude sacristie worden overdekt door een kruisribgewelf. Het lagere zuidelijke deel van de sacristie heeft een open dakstoel.
De Heilig Kruiskapel wordt overspannen door een vierdelig kruisribgewelf. De wanden zijn bekleed met een vroeg barokke lambrisering met biechtstoel, met jaarmerk '1655'. Tegen de oostmuur staat een leeg barokaltaar in gemarmerd hout. Het lege barokaltaar in de met kruisribgewelven overspannen Sint-Hubertuskapel wordt bekroond door een gebroken segmentfronton met centraal aedicula.
Het koor wordt overwelfd door een tongewelf met steekkappen, geritmeerd door gordelbogen op gecanneleerde pilasters met Korinthische kapitelen. Het Louis XVI-stucwerk bestaat uit rozetten centraal in de tongewelven en op de casementen van de gordelbogen, en guirlandes rond de vensters en in de cannelures van de pilasters. De blinde wanden van de driezijdige apsis worden bezet door spiegels in rood marmer. Het gewelf van de apsis wordt ingenomen door een stucreliëf van de Heilige Geest. In de nieuwe sacristie bewaart het middelste van de drie vertrekken een stucplafond met centraal rozet.
Auteurs: Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Onderpastorie van de Sint-Jacobskerk
Is gerelateerd aan
Pastorie van Sint-Jacob met tuin
Is deel van
Kruisstraat
Omvat
Sint-Jacobskerk
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Jacob [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42129 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.