Meetkerke is een polder- en landbouwdorp gelegen in de provincie West-Vlaanderen, op 5,5 kilometer ten noordwesten van Brugge. Samen met Nieuwmunster en Houtave in 1977 gefusioneerd met Zuienkerke. Ten noorden wordt de gemeente begrensd door Zuienkerke, ten oosten door Sint-Pieters (Brugge), ten zuiden door Jabbeke (Varsenare) en Sint-Andries (Brugge) en ten westen door Houtave. De gemeente heeft een oppervlakte van 936 hectare, waarvan slechts een tiental hectare bebouwd, en telt 407 (2001) inwoners, waarvan een groot aantal nog steeds werkzaam in de landbouw. Verder mensen die in loondienst werken in de omgeving van Brugge en Zeebrugge. Buiten een steenbakkerij langs de Oostendse Steenweg heeft de gemeente geen nijverheid. Behalve enkele herbergen, geen enkele handelsfunctie meer aanwezig in het dorp.
De Blankenbergse Vaart doorkruist de gemeente van zuidoost naar noordwest. Er is geen spoorwegverbinding. Een kleine steenweg (Dorpsweg) verbindt de dorpskom met de Oostendse Steenweg, die de gemeente in tweeën deelt ten noorden van de dorpskern. Kenmerkend voor Meetkerke is de Moere, een laaggelegen moerassig gebied dat de zuidelijke helft van de gemeente omhelst.
De Noordzeepolders danken hun ontstaan aan een reeks overstromingen van de zee, te verklaren door periodieke zeespiegelrijzingen. Gedurende deze overstromingsfasen, transgressies genoemd, werd het ganse kustgebied met een vruchtbare laag zee-alluvium overdekt. Tussen de 4de en de 7de eeuw vond de belangrijkste overstroming plaats, die zorgde voor de afzetting van vruchtbare klei op een kuststrook van 12 à 14 kilometer. In de 8ste eeuw trok de zee zich stilaan terug. Dit zorgde ervoor dat kreken verlandden, dat een nieuwe duinengordel het kustland afsloot van de zee en een uitgestrekte schorrenvlakte droog kwam te liggen. Op de hoogste delen van de schorren ontstond een zoute vegetatie, ook ziltweiden genoemd, waar schapen graasden. Op het grondgebied van de latere parochies Zuienkerke, Houtave, Meetkerke en Nieuwmunster kwamen dergelijke schaapsweiden voor. Deze gebieden werden door de wereldlijke overheid geschonken aan abdijen, met name aan de Gentse Sint-Pieters- en Sint-Baafsabdij, waardoor in de loop van de 8ste en 9de eeuw grote stukken van de kustvlakte in gebruik zijn genomen. Vóór deze bewoning zijn er in Meetkerke al Merovingische woonkernen geweest.
Oorspronkelijk hoorden de aanwassende schorren bij het territorium van de parochies op de grens van de Zandstreek, die op die manier sterk in oppervlakte toenamen. Vóór 800 bestonden in het Brugse Ommeland op de rand van de Zandstreek slechts twee parochies, namelijk Sijsele en Snellegem. Het aangroeiende territorium en de uitzwermende bevolking maakten het nodig nieuwe bidplaatsen op te richten en uit de twee parochies in de loop van de 9de tot de 11de eeuw een hele reeks nieuwe parochies af te splitsen. Waarschijnlijk bestonden Zuienkerke, Houtave en Meetkerke in de 10de eeuw al als zelfstandige parochies. In de nieuwe gebieden werden vluchtheuvels of terpen opgeworpen om zich tegen verrassend hoge vloeden veilig te stellen. Dit waren kunstmatige, ronde aarden ophopingen van circa twee meter hoog. Heel wat dorpskernen liggen op een dergelijke terp, waaronder ook Meetkerke, Houtave, Nieuwmunster en Zuienkerke.
Eind 10de-begin 11de eeuw werden de duinen op twee plaatsen doorbroken door nieuwe zeeoverstromingen, langs de IJzer en de Sincfal. De bewoonde gebieden trachtte men tegen deze bedreiging te beschermen door de bouw van dijken. Het overstromingsgebied van de IJzer werd afgesloten door de Oude Zeedijk in het westen, de oostelijke kant werd afgeschermd door de Zidelinge. Tegen het overstromingsgevaar vanuit de Sincfal werd circa 1000 van Brugge tot het huidige Blankenberge de Gentele opgeworpen, later de Blankenbergse Dijk genoemd. Naast het onderhoud van de dijken, was ook de afwatering van de laaggelegen polders van belang. Daartoe bouwde men een net uit van grachten met de nodige sluizen, georganiseerd door de zogenaamde Wateringen. Meetkerke behoort tot de Watering van Blankenberge. Aanvankelijk loosden de gelanden van deze Watering het water via de Leet (kreek van Plassendale naar de Reie, de actuele Oostendse Vaart). Vanaf de 12de eeuw gebeurde dit via de Vertinge, de oude benaming van de Blankenbergse Vaart, die net ten westen van de dorpskern van Meetkerke loopt. Deze vaart is tot in de 20ste eeuw heel belangrijk geweest voor het transport. Pas net voor de Eerste Wereldoorlog werd dit beëindigd, door de geringe diepte van de vaart en de verharding van vele wegen. Van oudsher liggen enkele bruggen over de Grote Ede, onder meer de Kerkebrug in de dorpskern en de Kapellebrug ter hoogte van de Molenweg. Het gebied van Meetkerke ten noorden van de Blankenbergse Vaart is vanaf dan volledig drooggelegd en geschikt voor gemengde landbouwbedrijven. Het gebied ten zuiden van de Blankenbergse Vaart ligt ongeveer een halve meter lager dan de polders, omdat dit in de middeleeuwen intensief werd ontveend. Dit gebied noemt men de "Moere van Meetkerke", een gebied met uitsluitend grasland dat door tal van waterlopen wordt doorsneden. Pas in de 17de eeuw werd dit gebied drooggelegd door de aanleg van de Moerdijk en door bemaling met molens klaar gemaakt voor landbouw.
De eerste vermelding van Meetkerke dateert van 1041, het betreft een document waarin een goed in "Matkerke" geschonken wordt aan de Sint-Pietersabdij, die daar in de middeleeuwen veel bezittingen had. De naam van de gemeente betekent "kerk in het maaigras" of "kerk in de weide". Meetkerke stond onder het patronaat van het kapittel van de kathedraal van Doornik, maar al in 1193 gaat dit recht over op de Abdij van den Eeckhout in Brugge, die meteen ook tiendenheffer van de parochie werd. Het huidige kerkgebouw gaat terug op een vroeggotische bakstenen kruiskerk uit de 13de eeuw. In het begin van de 14de eeuw wordt een kapelanij gesticht onder de titel van Onze-Lieve-Vrouw. Deze kapelanij, die afhing van de Eekhoutabdij, werd omstreeks 1575 door bisschop Driutius verenigd met het seminarie in Brugge. In de kerk van Meetkerke bestonden ook nog de kapelanijen van Kevelaere en van Sint-Jacob.
In de 11de eeuw werden binnen het graafschap Vlaanderen 14 kasselrijen ingericht, "Het Brugse Vrije" was daar één van, ingedeeld in 35 ambachten. Meetkerke maakte deel uit van het Uitkerke-ambacht. In het feodale tijdperk bezat Meetkerke een leenhof met kasteel, het zogenaamd "Kasteel van Meetkerke", een leen met de naam "het Walleken", het "Hof van Waesschout" en het zogenaamde "leen van XXIIII Gemeten". Het hof van Meetkerke wordt al in de 13de eeuw vermeld en bestond uit een omwald kasteel met ten zuiden daarvan een hoeve; van deze opperhof-neerhofsite is enkel de hoeve bewaard. Van de andere lenen (vermelding in 15de eeuw) zijn geen architecturale relicten.
Veel grote hoeves op het grondgebied van Meetkerke behoorden tot het buitenstedelijke patrimonium van Brugse godshuizen en kloosters, onder meer de Magdalenaleprozerie, de Eeckhoutabdij en het Kartuizerinnenklooster.
De "Aandekooi" of "Eendekooi" van Meetkerke was de "swanerij" of zwanenkwekerij van Meetkerke, omringd door bos. Een eendekooi is een vijver waarop eenden worden gekweekt. Deze wordt in 1525 ingericht als een leen afhangende van de Burg van Brugge. Het naastgelegen leengoed "Rietschilde" werd voor het eerst vermeld in 1550. De Eendekooi is nog steeds aanwezig midden in de Lage Moere als één van de weinige bewaarde voorbeelden in Vlaanderen.
In de 15de en 16de eeuw heeft het ommeland van Brugge zwaar te lijden onder op elkaar volgende oorlogen, die zorgden voor een enorme angstpsychose tot in het begin van de 17de eeuw. Eind 15de eeuw heeft het ommeland van Brugge zwaar te lijden onder de burgeroorlog tussen Brugge en Maximiliaan van Oostenrijk. In de 16de eeuw ontstaat een gewapend conflict tussen de Spaanse overheersers en de Nederlandse gewesten die zich afscheurden. De oorlogen gaan gepaard met crisis in de landbouw, overkop gaan van verschillende hoeves en zware vernielingen van onder meer de kerk. In 1520 wordt de kerk vergroot en uitgebreid met de toren. De westelijke kant van de kerk werd gesloopt na vernieling tijdens de godsdiensttroebelen.
Deze onrust duurt verder in de 17de eeuw. De vitale verbindingswegen moesten beschermd worden tegen uitvallen van de Nederlanders vanuit Sluis en Oostende. Daartoe werden de belangrijkste waterwegen tot verdedigingslinies omgebouwd met verschillende forten; één van de forten werd gebouwd ten westen van de Blankenbergse Vaart ter hoogte van de kerk van Meetkerke.
In 1615 spreken schriftelijke bronnen van de herinrichting van de ommegang met het miraculeuze Onze-Lieve-Vrouwebeeld in de kerk van Meetkerke. Dit was een 16de-eeuws gebruik waarbij de Brugse volders elk jaar een mantel kwamen aanbieden aan het Mariabeeld. Samen met de heroprichting van de Onze-Lieve-Vrouwgilde werd ook de Sint-Sebastiaansgilde in ere hersteld, die reeds in 1554 werd vermeld.
De 17de eeuw was in Meetkerke heel belangrijk in verband met de Moere. De "Watering van de Moere van Meetkerke" ligt in de "Watering van Blankenberge ", maar bestaat vanaf 1623 op zichzelf. Met de bedijking van dit lager gelegen ontveend gebied werd vroeg aangevangen, maar de drooglegging werd voleindigd in de 17de eeuw met de aanleg van de Moerdijk of de "Rinck van de Moere". Deze heeft een ovalen vorm en loopt over Meetkerke, Sint-Andries en Varsenare. Het water werd naar de hoger gelegen Blankenbergse Vaart gepompt door twee houten molens, de Grote en Kleine Molen. De Grote Molen werd in 1811 vervangen door een stenen windmolen, die beschermd is als monument in 1942. De Kleine Molen werd afgebroken in 1868 en vervangen door een molen die door een stoommachine werd bewogen, vanaf 1927 door een dieselmotor. (Nota bene de kaart die P. Pourbus van het Brugse Vrije maakte in 1561-1571 is voor wat betreft het zuidelijke gedeelte van de gemeente, grosso modo de Moere, niet leesbaar, waardoor de oudste basiskaart voor dit gebied de 18de-eeuwse Ferrariskaart is.)
Naast deze poldermolens was in Meetkerke ook een graanmolen aanwezig, die zich oorspronkelijk vlakbij de kerk bevond, maar circa 1740 werd verplaatst naar de Oostendse Steenweg, waar hij tot in 1942 aanwezig was.
In de 18de en 19de eeuw verandert de structuur van de gemeente nauwelijks. In 1748 worden 54 gezinshoofden geteld, waarvan 16 grote landbouwers, 10 neringdoeners en 26 boerenarbeiders en kleine boeren. Deze situatie blijft grosso modo hetzelfde in de 19de eeuw. Een typisch 19de-eeuws gegeven is de oprichting van een gemeenteschool en een katholiek schooltje in de dorpskern.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog bouwt het Duitse leger een vliegveld uit in de dorpskern langs de Blankenbergse Vaart. De herberg Sint-Sebastiaan wordt als kazerne gebruikt; er is een bunker op het erf aanwezig.
Structurele veranderingen blijven uit tot in de tweede helft van de 20ste eeuw. De veranderingen in het dorp bestaan uit de bouw van een gemeentehuis, dat sinds de fusie van 1977 niet meer aldus wordt gebruikt en een nieuw gebouw voor sport, school en zo meer. Er zijn enkele tientallen nieuwe huizen gebouwd, voornamelijk in aanvulling met de bestaande historische kern en langs de Oostendse Steenweg. De historische structuur van de gemeente is heel goed bewaard: enkel de Oostendse Steenweg is een grote verkeersader, de bevolking leeft nog steeds hoofdzakelijk van de landbouw.
Kerndorp. Meetkerke is een polder- en landbouwgemeente die haar historische structuur gaaf heeft bewaard. Centraal een kleine dorpskern rond de middeleeuwse parochiekerk, die zich op een verhoging in het polderlandschap bevindt. Verder verspreid in de gemeente, enkele tientallen landbouwbedrijven. De dorpskern is door de Dorpsweg verbonden met de Oostendse Steenweg, die het tracé volgt van de Jockweg, een schapenroute die oost-west door de gemeente loopt. De Blankenbergse Vaart snijdt de gemeente doormidden, en loopt daarbij net ten westen van de dorpskern. Deze was eeuwen belangrijk voor het transport en voor de bemaling van de Moere. De Moere beslaat het zuidelijke gedeelte van de gemeente. Dit gebied ligt ongeveer een halve meter lager dan de omringende polders, dit door ontvening in de middeleeuwen; in de Moere vindt men grasland. Een baken in dit gebied is de beschermde wind- en waterpoldermolen langs de Biezenstraat. De noordelijke helft van de gemeente is poldergebied (Oudland) en is uitermate geschikt voor landbouw en veeteelt. Enkele toponiemen in het polderlandschap wijzen op kleine woonkernen verspreid in het landelijk gebied, namelijk de Molenhoek, het Strooien Dorp, de Vuilvlage.
De meeste grote polderhoeves in Meetkerke hebben een geschiedenis die opklimt tot in de middeleeuwen. Zij waren dikwijls eigendom van grote instellingen die het poldergebied cultiveerden. Voor Meetkerke zijn dat de Brugse Magdalenaleprozerie, de Eeckhoutabdij en het Kartuizerinnenklooster. Typisch voor de hoeves in Meetkerke is dat ze dikwijls voorzien zijn van een vierkante omwalling, meestal nog gedeeltelijk bewaard. In oude beschrijvingen valt op dat bij de hoeves vaak een boomgaard hoort. De meeste boerderijen in Meetkerke waren gemengde bedrijven met akkerbouw en veeteelt. Dit vertaalt zich op architecturaal vlak in hoeves met losse bestanddelen, met boerenwoning bakhuis, stallen, grote schuren en wagenhuizen. De witgekalkte boerenwoningen worden gekenmerkt door een opkamer onder hogere nok, die soms door een verbouwing in de 19de eeuw niet meer meteen zichtbaar is. Ofwel is de boerenwoning losstaand, eventueel met geïncorporeerde stal, vaak echter gaat het om boerenwoningen van het langgestrekte type. Opvallende elementen in Meetkerke zijn de hele lange schuren, waarvan twee 18de-eeuwse met een kenmerkende mansardekap. In de 19de eeuw wordt een groot deel van de gebouwen, voornamelijk stallen en schuren, heropgebouwd. Meestal gaat het dan om gebouwen in rode baksteenbouw, onder een pannen zadeldak, die niet worden witgekalkt.
Bron: CALLAERT G. & HOOFT E. met medewerking van SNAUWAERT L. 2002: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Zuienkerke en deelgemeenten Houthave, Meetkerke en Nieuwmunster, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL13, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Biezenstraat (Meetkerke)
Omvat
Dorpskom Meetkerke
Omvat
Dorpweg
Omvat
Heerweg (Meetkerke)
Omvat
Klinkestraat (Meetkerke)
Omvat
Loweg
Omvat
Mareweg (Meetkerke)
Omvat
Meetkerkse Moeren, poldergebied rond Houtave en overgang naar de zandstreek
Omvat
Moerdreve
Omvat
Molenweg
Omvat
Oude Molenweg
Is deel van
Zuienkerke
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Meetkerke [online], https://id.erfgoed.net/themas/14552 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.