is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Universiteitshal
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Universiteitshal
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Universiteitshal
Deze vaststelling was geldig van tot
De universiteitshal maakt deel uit van een T-vormig gebouwencomplex in het bouwblok omsloten door de Naamsestraat, de Oude Markt, de Zeelstraat en de Krakenstraat. Het oudste deel van het complex is de voormalige lakenhal of universiteitshal aan de Naamsestraat, gebouwd in het begin van de 14de eeuw. De lakenhal werd vanaf 1431 stelselmatig ingenomen door de universiteit, die er in 1680-1690 een verdieping aan toevoegde. Haaks op de universiteitshal sluit een west-oost-georiënteerd volume aan, de in 1723-1725 gebouwde Regavleugel. De voorgevel aan de Oude Markt wordt geflankeerd door twee lagere constructies waarachter zich binnenplaatsen bevinden met uitgangen naar de Zeel- en Krakenstraat. Aan de Krakenstraat, aangebouwd tegen de universiteitshal, bevindt zich de voormalige conciërgewoning. Tot aan de Eerste Wereldoorlog herbergde de universiteitshal de universitaire bibliotheek. De bibliotheekcollectie werd verwoest bij de brand van de universiteitshal in de nacht van 25 op 26 augustus 1914. Na de oorlog werd een nieuwe universiteitsbibliotheek gebouwd op het Monseigneur Ladeuzeplein terwijl de zwaar beschadigde universiteitshal en de Regavleugel werden hersteld. Het complex herbergt vandaag onder meer administratieve diensten van de universiteit en het rectoraat.
Een lakenhal in Leuven wordt voor het eerst vermeld in 1193, vervolgens in 1267 en in 1311, wanneer hertog Jan II de toenmalige lakenhal aan de stad overdraagt. Het gebouw is enkel bekend uit geschreven bronnen, die het situeren nabij het Corenhus aan de Zeelstraat, mogelijk achter de huidige lakenhal uit het begin van de 14de eeuw. De overdracht van 1311 houdt verband met de bloei van de Leuvense lakenproductie en -handel omstreeks 1300; in 1317 begint de stad de bouw van een nieuwe lakenhal. Twee gedenkstenen dateren het begin van de bouw op maandag na Beloken Pasen 1317 (11 april 1317) en vermelden de namen van de plaatselijke meesters Jan Stevens, Arnout Hore en Goert Raes.
Het oorspronkelijke uitzicht van de lakenhal is weinig gedocumenteerd; een gravure van Gramaye uit 1610 is de oudst bekende afbeelding. Hierop figureert de hal als een gebouw van een bouwlaag hoog, overdekt door een combinatie van zadel- en zaagdaken. Een gelijkaardige dakconstructie overdekte de verdwenen lakenhal (1353) achter het Brusselse stadhuis. Sommige auteurs beschouwen de dakconstructie als tijdelijk of als een latere vervanging van de oorspronkelijke ontdubbelde dakstructuur met centrale goot. De gravure van Gramaye toont zowel in de voorgevel aan de Naamsestraat als in de gevel aan de Zeelstraat meerdere toegangspoorten, vensteropeningen en winkelluifels. Bouwhistorisch onderzoek in 1914 toonde aan dat de afgebeelde vensteropeningen latere aanpassingen zijn van de oorspronkelijke deuropeningen. Enkele van de mijterboognissen van de gevel aan de Naamsestraat zijn in de gravure van Gramaye met beelden gevuld. De met spitsen en windvanen bekroonde traptorentjes op de hoeken van de hal zijn wellicht fictief. Sporen van hoektorentjes ontbreken; bovendien zijn de wenteltrappen van de hal ingewerkt in de binnenhoeken van het gebouw.
Onderzoek in 1914 onthulde bouwaanzetten aan de Kraken- en Zeelstraat. Het vermoeden als zou de hal zijvleugels hebben gehad die mogelijk doorliepen tot aan de Oude Markt werd echter ontkracht door later bouwhistorisch onderzoek. Archeologische en bouwhistorische gegevens tonen aan dat de begane grond en de verdieping van de hal in twee beuken werden verdeeld door een bogenrij evenwijdig met de Naamsestraat. Op de begane grond bevond zich haaks op deze arcade minstens één dwarse muur. Mogelijk maakte deze muur deel uit van een overwelfde doorgang die in verbinding stond met de oude lakenhal of de dekenij van de lakenwevers op de achtergelegen binnenplaats. Vermoedelijk werd de begane grond aanvankelijk benut als koophal, terwijl de verdieping dienst deed als opslagruimte.
Door de terugval van de lakennijverheid werd de lakenhal sinds de tweede helft van de 14de eeuw minder en minder gebruikt. De in 1431 opgerichte faculteit theologie van de Leuvense universiteit kon daardoor worden ondergebracht in de zuidelijke zaal van de gelijkvloerse verdieping van de lakenhal. In 1433 werden onder leiding van stadsbouwmeester Sulpitius Van Vorst in de zuidelijke helft van de verdieping vier auditoria voor de overige faculteiten ondergebracht, bereikbaar via een nieuwe spiltrap die ongeveer centraal in de middengang was ingebracht. Mogelijk werden toen de open arcades van de binnenruimten omgevormd tot vensteropeningen. De noordelijke helft van de verdieping werd geleidelijk aan ingenomen door gilden en corporaties. Stadsbouwmeester Matthijs de Layens richtte in 1481 een vertrek in voor de deken van de koopliedengilde. Naast de theologiezaal op de gelijkvloerse verdieping bevond zich tot in 1557 de stedelijke wapenopslagplaats.
De slechte toestand van het dak en de vensters noopte in 1459 tot herstellingswerken en een gedeeltelijke vernieuwing van het dak met leien en daktegels onder leiding van Matthijs de Layens. Rombout Keldermans vervaardigde in 1461 een lantaarn voor het Onze-Lieve-Vrouwebeeld op de hoek met de Zeelstraat. In 1564 werd een nieuwe zaal voor de faculteit theologie ingericht. Vermoedelijk werden toen ook herstellingen aan het dak uitgevoerd en werden op de begane grond de deuropeningen van de oude lakenhal omgevormd tot vensteropeningen. In 1635 verwierf de universiteit tegenover de hoofdingang op de begane grond het tribunaal of audientia van de bisschop van Luik en vormde ze om tot de curia, een zaal voor de universitaire rechtbank en senaat. De schenking door de Antwerpse kanunnik Laurentius Beyerlinck van zijn persoonlijke bibliotheek in 1627 vormde de aanzet voor de uitbouw van een universitair bibliotheekfonds. De leszaal van de faculteit Geneeskunde op de eerste verdieping werd in 1636 omgevormd tot bibliotheekruimte, nadat professor geneeskunde Jacobus Romanus ook zijn bibliotheek had geschonken.
Halverwege de 17de eeuw bevond de lakenhal zich in een bouwvallige toestand, waarbij vooral de dakconstructie voor aanhoudende problemen zorgde. Omdat de stad niet inging op de herhaaldelijke verzoeken tot renovatie van het gebouw spande de universiteit een procedure in voor de Geheime Raad. Op 28 mei 1679 sloten de stad en de universiteit een minnelijke schikking. De stad beloofde de volledige eigendom van de lakenhal en haar aanhorigheden, inclusief de aanpalende dekenij van de lakenwevers in het midden van het bouwblok, over te dragen aan de universiteit, waarbij alle winkels en bureaus voortaan uit de hal zouden worden geweerd. Als tegenprestatie verbond de universiteit er zich toe op eigen kosten een nieuwe dekenij voor de lakenwevers te bouwen en af te zien van verdere juridische eisen ten aanzien van de stad. Een eerste ontwerp voor de verbouwing van de universiteitshal werd uitgewerkt door de Leuvense bouwmeester Joris (Georgius) Nempe, die onder meer de toevoeging van een torenspits voorzag. Het uiteindelijke gerealiseerde ontwerp van de verbouwing is dat van hofarchitect Vincent Anthony en de architecten Peeter Merx en Mallineus. De eerste steen werd gelegd op 18 juni 1680.
Bij de verbouwing werd het oude dak van de lakenhal verwijderd en vervangen door een hoge bovenbouw in bleke kalkzandsteen, centraal bekroond door een dakverdieping met driehoekig fronton. Binnenin werd de oude trap in de middengang verwijderd en vervangen door een barokke staatsietrap in de noordelijke zaal. In de zuidelijke zaal op de begane grond werden de faculteitskamers ingericht. Op de nieuwe verdieping werden vier leszalen ingericht voor de faculteiten Geneeskunde, Burgerlijk Recht, Canoniek Recht en Theologie. De boekencollecties werden ondergebracht in de dakverdieping. Ter herinnering aan de omvorming van de lakenhal tot universiteitshal werd boven de hoofdingang aan de Naamsestraat een barokke cartouche met het devies Sapientia aedificavit sibi domum ('de wijsheid heeft zich een huis gebouwd') aangebracht. De omvangrijke verbouwingen werden uitgevoerd door de metsers Baudewyns en van Rildonck en de timmerlui van Troonhoven en Nazeth. Omwille van de oorlogssituatie en onderlinge twisten omtrent de ruimteverdeling kon de vernieuwde universiteitshal pas in 1690 in gebruik worden genomen.
Gedurende de 17de eeuw werd de bibliotheekcollectie sterk uitgebreid. Aan het begin van de 18de eeuw bleek de onbeveiligde bibliotheekruimte te klein geworden, waarop de universiteit besliste om ze samen met haar rechtbanken onder te brengen in een nieuwe uitbreiding van de universiteitshal. Projecten voor uitbreidingen aan de Zeelstraat (1713) en parallel met de universiteitshal aan de Krakenstraat (1718) bleven onuitgevoerd. Onder stimulans van medicus, bibliofiel en rector (1719-1722) Henri Joseph Rega kwam de geplande uitbreiding in een stroomversnelling terecht; in 1719 werd een ontwerp uitgetekend en een eerste lading bouwmaterialen aangekocht. Op 11 september van dat jaar werd beslist de uitbreiding te voorzien op de plaats van het stadsarsenaal aan de Oude Markt. Op basis van een ontwerp van de Antwerpse beeldhouwer en architect Hendrik Frans Verbruggen werd bij octrooi van 20 november 1720 het stadsmagazijn aan de universiteit overgemaakt. Het te kostelijk bevonden ontwerp van Verbruggen voorzag een V-vormige uitbouw met koepels. Een 18de-eeuws handschrift van de Antwerpse priester Louis Tossijn lijkt aan te geven dat Verbruggen een tweede, aanvaard ontwerp indiende, wat de traditionele toekenning van het auteurschap aan de Brusselse bouwmeester Gaspar Larchier zou ontkrachten. De eerste steen van de nieuwe vleugel werd gelegd op 22 april 1723. Verbruggen overleed in 1724, waardoor het ontwerp van de in 1725 uitgetekende bibliotheekinrichting niet aan hem kan worden toegeschreven. De uiteindelijke nieuwbouw of 'Regavleugel' bestond uit een drie bouwlagen hoge vleugel tussen de universiteitshal en de Oude Markt, uitgevoerd in classicerende barok. De twee bouwlagen hoge zijvleugels van de hoofdvleugel aan de Oude Markt behoren vermoedelijk tot de initiële bouwcampagne. De universitaire bier- en wijnkelder onder de Regavleugel vormde de verbinding met de hoger gelegen universiteitshal aan de Naamsestraat. De universitaire rechtbanken, senaat en kantoren kregen een plaats op de begane grond van de nieuwe vleugel. De eerste verdieping werd volledig in beslag genomen door de bibliotheek. De inrichting van de bibliotheek met parket, kasten en lambrisering door meester-schrijnwerker Henri Bonnet uit Nijvel en beeldhouwer Denis-Georges Bayar (1690-1774) uit Namen was vermoedelijk pas omstreeks 1733 afgewerkt. De hoofdingang van de Regavleugel waren de drie arcaden aan de zuidelijke binnenplaats; secundaire toegangen waren er vanuit de middengang van de universiteitshal en langs een poort in de gevel aan de Oude Markt.
Al in de tweede helft van de 18de eeuw was de bibliotheek te klein geworden. Meerdere projecten voor een uitbreiding werden voorgelegd maar bleven onuitgevoerd. B. van de Sanden voorzag in 1771 de bouw van een toren met achthoekige koepel, klok en beiaard. Laurent-Benoit Dewez ontwierp in 1777 twee nieuwe zijvleugels aan de Oude Markt. Louis-Joseph Montoyer tekende in 1780 een omvorming uit van de begane grond van de Regavleugel tot bibliotheek.
Na de opheffing door de Fransen van de Leuvense universiteit in 1797 werd de universiteitshal ontruimd en werd een groot deel van de bibliotheekcollectie overgebracht naar Brussel en Parijs. Bij keizerlijk decreet van 12 december 1805 werd de universiteitshal overgedragen aan het stadsbestuur die er de stadsbibliotheek in onderbracht. De overige ruimtes werden verhuurd aan particulieren. Bij de inrichting van onder andere een slagerij, een herberg en een theater werd een groot deel van de oude interieurafwerking verwijderd. Na de stichting van de Rijksuniversiteit op 25 september 1816 werd het stadsbestuur verplicht alle voormalige universitaire eigendommen opnieuw ter beschikking te stellen van de universiteit. Omstreeks 1817 werd het zuidelijke deel van de begane grond van de universiteitshal omgevormd tot leslokalen. De kleine vensters van de begane grond werden daarbij vervangen door hoge rechthoekige openingen met luiken. De in 1834 heropgerichte Katholieke Universiteit bracht vanaf 1835 haar administratieve zetel en leslokalen opnieuw onder in de universiteitshal. In de loop van de 19de eeuw werd het interieur aan de noordzijde van de begane grond van de hal ontpleisterd. Omstreeks 1874 werden enkele 14de-eeuwse bouwsculpturen blootgelegd. De verschillende toegangen werden geleidelijk aan dichtgemetseld totdat vanaf 1909 de hal enkel nog kon worden betreden via de hoofdingang in de Zeelstraat en de Regavleugel.
Met de groei van de universiteit verlieten de faculteiten stelselmatig hun lokalen in de universiteitshal die vervolgens door de bibliotheek werden ingenomen. Met uitzondering van de zuidelijke zaal op de begane grond, was in 1913 was de universiteitshal volledig ingelijfd door de bibliotheek. Vanaf 1912 werden op initiatief van rector (1909-1940) Monseigneur Paulin Ladeuze werken uitgevoerd om de bibliotheekruimte efficiënter te benutten, onder meer door de inrichting van leeszalen en een zaal voor de verdediging van doctoraalscripties op de verdieping. Tijdens deze werkzaamheden kwamen verschillende bouwsporen aan het licht, waaronder verschillende bogen van de 14de-eeuwse arcaden op de begane grond en de eerste verdieping.
In de nacht van 25 op 26 augustus 1914 staken Duitse soldaten de universiteitshal en de Regavleugel in brand, waarbij naar schatting 230.000 boeken, 950 handschriften en 800 wiegendrukken werden vernietigd. Van de universiteitshal en de Regavleugel restten enkel de gevels. In de universiteitshal bleef slechts een deel van de arcades op de begane grond en de eerste verdieping bewaard. In de Regavleugel stonden enkel de gewelven van de bier- en de wijnkelder, en de treden van de staatsietrap nog overeind. Na de brand werden onder leiding van de architecten Eugène Frische en V. Vingeroedt de meest dringende conservatiewerken uitgevoerd. Tijdens de oorlogsjaren leidde professor kanunnik Lemaire een bouwhistorisch onderzoek van de site die door de oorlogsverwoesting ontdaan was van de omliggende bebouwing. Van de universiteitshal kwamen toen onder meer de poort aan de Krakenstraat, resten van de puien en luifels in de voorgevel en vensteropeningen in de voor- en achtergevel aan het licht.
Na de Eerste Wereldoorlog stelde zich de vraag naar de eventuele wederopbouw en toekomstige bestemming van het complex. Al in 1914 had Lemaire het plan opgevat voor een wederopbouw met een uitbreiding van de bibliotheek aan de Oude Markt. Uiteindelijk werd beslist een volledig nieuwe bibliotheek te bouwen op een platgebrand huizenblok aan het huidige Monseigneur Ladeuzeplein. Niet in het minst omwille van de sterke symboolwaarde die de afgebrande bibliotheek gedurende de Eerste Wereldoorlog had verworven, werd besloten tot een wederopbouw van zowel de universiteitshal als de Regavleugel. In 1921 garandeerde de stad Leuven in te staan voor de wederopbouw van het complex, dat vervolgens gedurende 99 jaar in erfpacht aan de universiteit zou worden gegeven.
Het plan voor een heropbouw van de hal naar haar 14de-eeuwse situatie werd al gauw verlaten. Voornamelijk op aangeven van kanunnik Lemaire werd geopteerd voor een reconstructie naar de toestand voor de brand, waarbij enkel bouwhistorische bevindingen tot nieuwe invoegingen konden leiden. Het verdwijnen van de bibliotheekfunctie verplichtte evenwel tot de introductie van nieuwe functies. In 1918 begon architect Théodore Van Dormael de studie van een nieuw ontwerp binnen de omtrek van de oude gebouwen. Architect Octave Van Rysselberghe was eerst in 1920 aangeduid geworden voor de restauratie en de reconstructie van het complex, maar het was zijn medewerker Maurice Antoine Van Ysendyck die op 1 juni 1921 de later goedgekeurde voorstudie indiende.
Besloten werd de universiteitshal als museum in te richten. Op de begane grond zouden afgietsels van kunstwerken uit de klassieke oudheid worden opgesteld, op de eerste verdieping van werken uit de christelijke oudheid. De kelder en de begane grond van de Regavleugel zouden als administratieve ruimtes worden ingericht, de eerste verdieping als promotiezaal. De twee zalen op de begane grond van de universiteitshal kregen een open structuur die vermoedelijk meer aansloot bij hun oorspronkelijke aanleg. Dit leidde echter wel tot de ontmanteling van de resten van de barokke staatsietrap en later ingebrachte scheidingswanden. Op basis van bouwsporen in de achtergevel werden de vensteropeningen in de gevels omgevormd tot deuropeningen. Tevens werd de gedichte poort in de Krakenstraat opnieuw geopend. De verdieping van de universiteitshal werd bediend door een neobarok trappenhuis in de eerste vijf traveeën van de Regavleugel. Verdwenen houten structuren zoals dakspanten werden vervangen door constructies in gewapend beton, uitgevoerd door het Franse ingenieursbureau Hennebique. De betonconstructies werden verborgen achter gewelven in Boomse baksteen en parementen in Gobertange kalkzandsteen.
Tijdens de restauratiewerken werd Van Ysendyck bijgestaan door de stedelijke Commission consulatrice pour la restauration de la collégiale Saint-Pierre et des Halles Universitaires, vaak met hoogoplopende discussies tot gevolg. De commissie opteerde voor een maximaal behoud van de originele elementen en de herkenbaarheid van nieuwe toevoegingen, zoals blijkt uit de ongeprofileerde consoles en kraagstenen in de hal. Van Ysendyck stelde vooral de stabiliteit van de constructie voorop. Zowat het volledige parement van de Regavleugel en dat van de achtergevel van de hal werd vervangen en verschillende 14de-eeuwse zuilen en bogen werden afgebroken en gereconstrueerd. Daarnaast vormde de interpretatie van de teruggevonden bouwsporen vaak een reden tot onenigheid. Onder andere werden de door de architect ingevoegde overwelfde middengang en de aangebrachte stroken ijzerzandsteen op de begane grond van de hal door de commissie sterk gecontesteerd. Eenstemmigheid was er wel over de plaatsing van een nieuwe balustrade op de hal en op de attiek van de Regavleugel.
In juni 1924 was de ruwbouw grotendeels voltooid. In maart 1927 werd het nieuwe beeldhouwwerk voor de gotische poorten toevertrouwd aan het atelier van beeldhouwer Joseph Van Uytvanck. Datzelfde jaar bracht men op de eerste verdieping vier grote schilderijen aan geschonken door het Comité francais des amis de Louvain. De ontwerpen voor deze schilderijen werden geleverd door de Franse schilder François Flameng (1856-1923), na diens overlijden uitgevoerd door schilder Georges de Geetere (1859-1929). Op 20 oktober 1926 waren alle werken voltooid, waarna de gebouwen op 28 juni 1927 officieel werden ingewijd. De universiteitshal werd in 1942 als monument geklasseerd.
Bombardementen in mei 1944 brachten opnieuw schade toe aan het complex. De gewelven van de eerste verdieping van de universiteitshal aan de Krakenstraat stortten in, samen met het gewelf van het trappenhuis in de Regavleugel. De schilderijen van De Geeter waren toen al in veiligheid gebracht; hun huidige bewaarplaats blijft echter onbekend. De eerste restauratieontwerpen werden opgesteld in 1944 maar zouden lang onuitgevoerd blijven. In 1969 werd onder leiding van professor Raymond Lemaire de restauratie van de kelderverdieping van de Regavleugel aangevat, waarbij het oorspronkelijke vloerniveau werd hersteld. Het restauratieproject van Lemaire voor de museumruimtes in de universiteitshal bleef onuitgevoerd. In 1972 werd de interieurrestauratie van de Jubileumzaal ingezet maar kort daarna opnieuw gestaakt. Pas in 1975 werd deze zaal omgevormd tot ontvangstruimte, waarbij onder andere de in 1944 beschadigde vloer en twee gewelven hersteld werden, alsook de langse en dwarse scheimuren werden weggebroken. Een meer omvangrijke restauratie door architect Daniël Depoorter werd uitgetekend in 1975 naar aanleiding van de 550ste verjaardag van de Universiteit. In dat jaar werden ook de buitengevels gereinigd en gerestaureerd en werd het Onze-Lieve-Vrouwebeeld op de hoek met de Zeelstraat verwijderd.
Omwille van veiligheidsredenen werden in 1984 een aantal losse stenen van de gevel verwijderd, waarna in 1985-1986 een restauratiedossier werd samengesteld voor de reiniging, restauratie en hydrofugatie van de gevels van de universiteitshal. In 1985 werden naar aanleiding van het pausbezoek de rectorale salons opgefrist. Recente ingrepen zijn de inbreng van een liftkoker in het trappenhuis en de realisatie van een nieuwbouw op de binnenplaats aan de Zeelstraat.
De onderste bouwlaag van de universiteitshal is de gotische lakenhal uit de 14de eeuw. De verdieping in sobere barok werd toegevoegd in 1680-1690. Daarboven prijkt de drie traveeën brede en met een fronton bekroonde gevel van de centrale dakverdieping, De begane grond van de universiteitshal herbergt de administratieve diensten van de universiteit. De eerste verdieping staat bekend als de jubileumzaal; daarboven bevinden zich de kantoren van het rectoraat. De Regavleugel is gebouwd in classicerende Lodewijk XIV-stijl. De voorgevel aan de Oude Markt wordt verlevendigd door decoratieve accenten in blauwe hardsteen. In het oostelijke uiteinde van de Regavleugel, aansluitend op de universiteitshal, bevindt zich het monumentale neobarokke trappenhuis. Het bedient de bovengrondse verdiepingen van zowel de universiteitshal als de Regavleugel. De kelder en de begane grond van de Regavleugel bevatten administratieve diensten en representatieve vertrekken. Op de verdieping bevindt zich de promotiezaal.
De plattegrond van de universiteitshal beschrijft een parallellogram; de lange zijden meten 61 meter, de korte 21 meter. De brede voorgevel strekt zich uit langs de Naamsestraat, de korte zijden van het gebouw bevinden zich aan de Zeel- en Krakenstraat. Het parement is in kalkzandsteen, met in de onderste bouwlaag enkele lagen in ijzerzandsteen. De gevels aan de Naamsestraat en de Zeelstraat worden horizontaal gemarkeerd door respectievelijk een mijterboogfries en lege beeldnissen. In de gevel aan de Krakenstraat is deze muurzone blind gelaten. De afgeschuinde hoeken van de voorgevel verbergen de door lichtspleten verlichte wenteltrappen binnenin de hal. Aan de Naamsestraat bevat de eerste bouwlaag vijf poorttoegangen. Tussen de vijf poorten bevinden zich deuropeningen en tweelichten met een doorlopende onderdorpel: twee deuropeningen tussen de uiterste en volgende poorten, en vier deuropeningen aan weerszijden van de centrale poort. Op de middelste na worden alle poortopeningen geflankeerd door pinakels op gebeeldhouwde consoles. De met casementen versierde pinakels worden bekroond door kepels met kruisbloemen. De centrale poort is gevat in een geprofileerde rechthoekige lijst op gebeeldhouwde consoles. Boven de spitsboog van de poort is een barokke cartouche aangebracht met het opschrift sapientia aedificavit sibi domum ('de wijsheid heeft zich een huis gebouwd'). Alle poorten behalve de zuidelijke worden overspannen door een spitsboog, omrand door een omlijsting met hogels en kruisbloemen. De zuidelijke rechthoekige poortopening ligt in een rechthoekig omlijst en verdiept vlak. Het timpaan is bezet met drie blindnissen, het middelste met de console van een verdwenen beeld en de twee andere met een ingeschreven vierpas. Het fries van de voorgevel bestaat uit mijterbogen, gescheiden door pinakels met kepels. De met hogels versierde mijterbogen bevatten ingeschreven spitse drielobben.
De zijgevels aan de Zeel- en Krakenstraat bevatten op de begane grond twee poortopeningen en drie deuropeningen. Boven de deuropeningen is, zoals in de voorgevel aan de Naamsestraat, een tweelicht aangebracht. De toten in de afgeronde bovenhoeken van de poorten zijn in de zwikken versierd met gebeeldhouwd bladwerk. De poorten worden overspannen door een spitsbogige waterlijst met flankerende pinakels op consoles. Enkel het timpaan van de westelijke poort aan de Krakenstraat is verglaasd; de blinde timpanen van de andere poorten zijn voorzien van een gesculpteerde beeldsokkel. De zwikken van de drielobtracering van de oostelijke poort aan de Krakenstraat bevatten gebeeldhouwde engelenfiguren. De lege beeldnissen aan de Zeelstraat worden overdekt door baldakijntjes op halfzuilen met bladkapitelen. De overhoeks geplaatste sokkels in de beeldnissen zijn versierd met blind hooggotisch maaswerk. De waterlijst onder de beeldnissen volgt trapsgewijs de westelijke afhelling van de Zeelstraat, waardoor de 12 laatste nissen een grotere hoogte hebben. Links van de zuidelijke poort aan de Naamsestraat en op de hoek aan de Zeelstraat vermelden twee originele gedenkstenen de eerstesteenlegging van de lakenhal in 1317. Onder de gedenksteen aan de Zeelstraat herinneren twee gedenkstenen aan de wederopbouw van de universiteitshal in 1922-1928.
De barokke bovenbouw van de universiteitshal telt aan de oost- en westzijde elf en aan de noord- en zuidzijde vier traveeën. De getoogde vensteropeningen hebben een vlakke omlijsting; de muurdammen zijn versierd met casementen en spiegels. Een geprofileerde waterlijst overspant de vensteropeningen en de spiegels van de muurdammen. De balustrade van de voor- en de achtergevel wordt aan de oost- en westzijde onderbroken door de drie traveeën brede dakverdieping. De gevels van de dakverdieping worden geleed door Toscaanse pilasters. De vensters met afgeschuinde bovenhoeken zijn gevat in een vlakke omlijsting met banden. Beide gevels van de dakverdieping worden bekroond door een driehoekig fronton. Het blinde timpaan bevat een omlijste oculus; centraal bovenop de kroonlijst prijkt een siervaas. De universiteitshal wordt overdekt door een leien schilddak met twee rijen klimmende dakkapellen, halverwege onderbroken door het zadeldak van de dakverdieping.
De Regavleugel heeft een T-vormig grondplan, gevormd door een west-oost-georiënteerde, drie bouwlagen hoge hoofdvleugel en twee lagere zijvleugels aan de Oude Markt. De hoofdvleugel wordt overdekt door een leien schilddak met een rij dakkapellen. De zijvleugels aan de Oude Markt hebben een onregelmatig leien zadeldak met twee rijen klimmende dakkapellen. De bakstenen zijgevels van de hoofdvleugel worden geleed door een kolossaalorde van pilasters in kalkzandsteen, met aanzet op een gebosseerde hardstenen plint. De zijgevels bevatten tweelichten en kruisvensters op de begane grond, en hoge getoogde vensteropeningen op de eerste verdieping. De vensteropeningen hebben een vlakke kalkzandstenen omlijsting; de dorpels, lateien en monelen zijn in blauwe hardsteen. In de zuidelijke zijgevel geven drie rondboogpoorten met geblokte hardstenen omlijsting uit op de via terrassen afhellende zuidelijke binnenplaats. Een smalle doorgang met hardstenen balustrades geeft langs de voormalige conciërgewoning uit op de Krakenstraat. De noordelijke binnenplaats, thans in gebruik als parking, geeft uit op de Zeelstraat. De gevel van de Regavleugel aan de Oude Markt bestaat uit de westgevel van de hoofdvleugel en de flankerende gevels van de zijvleugels. De gevel van de hoofdvleugel is drie bouwlagen hoog en drie traveeën breed. De zijgevels zijn twee bouwlagen hoog; de noordelijke zijgevel is drie traveeën breed, de zuidelijke vier. De volledige gevelwand heeft een parement in kalkzandsteen, boven de plint geleed door pilasters in kolossaalorde die enkel in de centrale gevelpartij door een hoofdgestel worden afgedekt. De hoge, rechthoekige vensteropeningen worden ter hoogte van de eerste en tweede verdieping verdeeld door stenen tussendorpels. Casementen versieren de muurzone tussen de vensteropeningen. De gevel van de hoofdvleugel heeft een rijkere uitvoering met poort- en vensterlijsten, kroonlijsten en balustrades in blauwe hardsteen. De poort- en vensterlijsten zijn in rustica; de vensters van de middentravee zijn voorzien van een brede middenstijl en balustrades. Het venster van de tweede verdieping wordt bekroond door een verglaasd rondboogtimpaan met een geblokte omlijsting. Boven de vensters in de tweede verdieping van de linker en rechter travee zijn cartouches aangebracht. Het hoofdgestel van de gevel bevat een attiek met een klein fronton ter bekroning van de middentravee. De attiek en de afsluitende balustrade worden geflankeerd door voluutconsoles. Naast de poort aan de Oude Markt herinnert een gedenkplaat aan slachtoffers gevallen tijdens de Eerste Wereldoorlog.
De voormalige conciërgewoning aan de Krakenstraat is twee bouwlagen hoog onder een schilddak. Het bakstenen metselwerk van de gevels wordt geleed door een kolossaalorde van vlakke pilasters in kalkzandsteen die zonder onderbreking overlopen in het hoofdgestel. De vensters van de twee bouwlagen zijn verenigd in een kalkzandstenen omlijsting. Spiegels tooien het parement tussen de vensters.
De gelijkvloerse verdieping van de universiteitshal wordt in twee zalen verdeeld door een middengang, overspannen door een na de Eerste Wereldoorlog heropgebouwd kruisribgewelf. De ribben, sluitstenen en ongeprofileerde consoles zijn in kalkzandsteen, de gewelfkappen in baksteen. De meest westelijke travee heeft een segmentbogig gewelf in kalkzandsteen. In de noord- en zuidmuur van de middengang geven telkens twee rechthoekige doorgangen toegang tot de noordelijke en zuidelijke zaal van de gelijkvloerse verdieping. De vier andere doorgangen in de noordmuur zijn gedicht. In de zuidmuur is een 18de-eeuwse gedenksteen ingemetseld uit het vroegere huis van de Spaanse humanist Juan Luis Vives in de Diestsestraat. Op het einde van de gang, bij het trappenhuis van de Regavleugel, herinnert een gedenkplaat aan tijdens de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde en terechtgestelde professoren en studenten. Het metselwerk in kalkzandsteen van de gelijkvloerse verdieping bevat verspreid banden in ijzerzandsteen, deels ingebracht tijdens de restauratie na de Eerste Wereldoorlog. In de vier hoeken van de gelijkvloerse verdieping bevinden zich toegangen tot de wenteltrappen. De bevloering van de begane grond is in tegels van wit en zwart marmer. De na de Eerste Wereldoorlog in beton gereconstrueerde balkenzolderingen van de noordelijke en zuidelijke zaal worden gedragen door rondbogen op zuilen. Segmentbogen overspannen de doorbrekingen in de wanden naar de straat. De vensters worden afgesloten door neogotische dubbele binnenluiken, de deur- en poortopeningen door opgeklampte deuren op duimen. Beide zalen bewaren nog verschillende 14de-eeuwse bouwelementen: de geprofileerde scheibogen, de kapitelen en kraagstenen van de arcaden, en consoles met gebeeldhouwde plantenmotieven en dieren- en mensenfiguren. De onderdelen die werden vervangen tijdens de restauratie van 1922-1928 zijn onbewerkt gelaten.
De eerste verdieping van de universiteitshal wordt ingenomen door de jubileumzaal, toegankelijk vanuit het trappenhuis langs een doorgang met neobarokke omlijsting in zwart marmer. De onderste geleding van de arcaden behoort tot de aanleg van de 14de-eeuwse lakenhal, de hoge rondboogopeningen erboven werden toegevoegd bij de verhoging van de universiteitshal in 1680-1690. De onderste bogenrij bestaat uit segmentbogen op ronde zuilen in kalkzandsteen. Enkele scheibogen vertonen nog sporen van polychromie. De rondboogarcade van de bovenste geleding is in kalkzandsteen en is deels bepleisterd. Twee dwarsmuren in kalkzandsteen, elk met twee segmentbogige doorgangen, verdelen de jubileumzaal in drie delen. De kruisribgewelven van de jubileumzaal worden tegen de wanden en de pijlers van de arcaden geschraagd door geprofileerde consoles. De consoles, gordelbogen, ribben en sluitstenen zijn in kalkzandsteen, de gewelfvakken in baksteen. Het metselwerk van de wanden in kalkzandsteen is onderaan zichtbaar gelaten, en bovenaan bepleisterd. De toegangen tot de stenen spiltrappen in de vier hoeken van de jubileumzaal worden afgesloten door eikenhouten neogotische deuren. De zwarte en grijze vloertegels zijn aangelegd volgens een geometrisch motief. In de westelijke wand van de jubileumzaal zijn drie gerecupereerde eerste stenen uit 1680 ingemetseld. De dakverdieping van de universiteitshal met kantoren en vergaderzalen is volledig vernieuwd.
De onderste bouwlaag van de Regavleugel wordt grotendeels ingenomen door een diepe, tweebeukige kelderverdieping met kruisgewelven, gedragen door Toscaanse zuilen en consoles in blauwe hardsteen. De gewelven en wanden zijn wit bepleisterd, de hardstenen zuilen en consoles zijn zichtbaar gelaten. De vloer is in zwarte natuursteen. De inscriptie van de gedenksteen in de oostmuur ('H.L.P.R.D. D.L. GHION') herinnert aan de kanunnik en professor kerkelijk recht Lambert Ghion (1660-1739), die zijn bibliotheek aan de universiteit schonk. Aan de westkant geeft de kelder uit op een hal van drie traveeën breed, overdekt door bakstenen hangkoepeltjes op gedrukte gordelbogen in bleke natuursteen. Het trappenhuis in de zuidelijke aanbouw van de Regavleugel dateert uit het interbellum. De tweede bouwlaag van de Regavleugel worden bediend door een middengang die in het westen uitloopt op de vestibule van de rectorale salons. De wanden van de gang en de vestibule zijn bepleisterd en bezet met een houten lambrisering. De vloer bestaat uit witte, groene en rode cementtegels. De drie 20ste-eeuwse rectorale salons aan de Oude Markt werden uitgewerkt als 18de-eeuwse stijlkamers met parketvloeren en meubelstukken uit verschillende stijlperiodes. Het centrale groene salon is Lodewijk XVI getint, onder meer door de kamerhoge lambrisering, de plafonds met eenvoudige stuclijsten en het meubilair.
Het zuidelijke gele salon heeft een sobere aankleding met lage lambriseringen en vlakke stucplafonds; de wanden van het noordelijke salon zijn bekleed met kamerhoge lambriseringen. De schoorsteenmantels zijn in beide salons met roodgrijs marmer en een spiegel.
Het oostelijke uiteinde van de Regavleugel wordt ingenomen door het neobarokke trappenhuis, toegevoegd tijdens de wederopbouw van 1922-1926. De bevloering van het trappenhuis bestaat uit tegels van wit en rood geaderd marmer. Van de staatsietrap zijn de handlijst en de piëdestallen tussen de balusters in zwart marmer; de balusters zijn in rood geaderd marmer. De natuurstenen wanden in bossage langs de trap worden afgedekt door een zwart marmeren lijst. Muurdammen met Ionische pilasters geleden de wanden van de eerste verdieping. De kalkzandstenen muurdammen en pilasters zijn versierd met banden en worden afgedekt door een verkropt hoofdgestel. Hoge getoogde vensters doorbreken de noord- en zuidwand. De westelijke en oostelijke wand bevatten grote rechthoekige openingen die door een doorlopend hoofdgestel worden gescheiden van rondboogopeningen. De doorbrekingen van de oostelijke wand, uitkijkend op de eerste verdieping van de universiteitshal ernaast, zijn verglaasd: de westelijke wand fungeert als arcade van de vestibule die toegang verleent tot de promotiezaal. De twee doorgangen naar de promotiezaal hebben een omlijsting in zwart marmer met banden in rood geaderd marmer. De medaillons in de timpanen van de segmentfrontons dragen een reliëf met de Sedes Sapientiae van de Leuvense universiteit. Tussen de twee doorgangen bevindt zich een grote gedenksteen voor de Eerste Wereldoorlog. Het trappenhuis wordt overdekt door een kloostergewelf met steekkappen.
De promotiezaal is ingericht in de vroegere, tijdens de Eerste Wereldoorlog verwoeste bibliotheekruimte. Het oostelijke uiteinde wordt ingenomen door het neobarokke houten spreekgestoelte, met tochtportalen in de linker en rechterhoek. De muurdammen van de promotiezaal zijn bezet met kamerhoge lambriseringen waarboven het met neobarok stucwerk versierde tongewelf aanzet. De westzijde van de zaal wordt ingenomen door een balkon met zittribune. Tussen de pilasters van de lambriseringen op de muurdammen hangen portretten van universiteitsrectoren en van kardinaal Désiré-Joseph Mercier.
Auteurs: Van den Mooter, Maarten; Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Naamsestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Universiteitshal [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42151 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.