erfgoedobject

Sint-Annacollege

bouwkundig element
ID
42174
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42174

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sint-Annacollege
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Sint-Annacollege
    Deze bescherming is geldig sinds

  • omvat de aanduiding als beschermd monument Sint-Annacollege: plataan in de tuin
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sint-Annacollege
    Deze vaststelling was geldig van tot

Beschrijving

Historiek

Op dit perceel bevond zich eertijds het refugiehuis van de benedictijnenabdij van Affligem. Aan het eind van de 16de eeuw, meer bepaald in 1597, kochten de toenmalige provisoren van het Sint-Annacollege dit refugium om er hun 44-jarige stichting in onder te brengen. Het eerste college - dat hogerop in de Naam­sestraat was gelegen en in de wijkboeken bekendstond als "d ́Aude Sint-Anna" (nummer 45) - was op dat ogenblik immers erg bouwvallig: "item het huys van Sinte Anna College, geheel vervallen ende onbewoonbaer".

Het Sint-Annacollege werd in 1553 gesticht op vraag van Nicolaas Goblet, licentiaat in het canoniek recht en proost van het Onze-Lieve-Vrouwkapittel te Dinant. Hij liet bij zijn dood zijn huis na voor de oprichting van het college en schonk de stichting daarbij ook de nodige financiële middelen. De bedoeling was aan onbemiddelde studenten filosofie, theo­logie en rechten een toekomstig onder­komen te waarborgen én hun studiebeurzen toe te kennen. De naam van het Sint-Annacollege schrijven de meeste auteurs toe aan de bijzon­dere verering van deze heilige door de stichter. Daarnaast was de instelling echter ook bekend als het college van Namen, verwijzend naar de herkomst van de oprich­ter en van de meeste beursstudenten die er tot het begin van de 19de eeuw een onderkomen vonden.

Anderhalve eeuw nadat het Sint-Annacollege in het voormalig refugium was onder­gebracht, werd het in het midden van de 18de eeuw herbouwd. Volgens Van Even (1895) gebeurde dit in 1755. De ontwerper was volgens hem Jacobus-Antonis Hustin (1709-1787), destijds een toonaangevende architect. Hoewel de meeste auteurs de stelling van Van Even volgen, spreken eigentijdse kroniekschrijvers wat de bouw van het college betreft van 1744 (W. Leunckens) of 1745 (E. Reusens).

Aan het einde van de 18de eeuw kwam aan het bestaan van het college een einde. Na de opheffing van de Leuvense universiteit in 1797 werd op bevel van Napoleon vanaf 1806 overgegaan tot de geleidelijke inbeslagname van de universitaire eigen­dommen. Het Sint-Annacollege werd verkocht op 31 december 1806. Het gebouw werd vanaf dat moment eigendom van particulieren, zoals ook vandaag nog het geval is.

Beschrijving

Het gebouwencomplex is gelegen tussen de Naamsestraat en de Sint-Michielsstraat. Het gaat om een 18de-eeuws hoofdvolume dat van de Naamsestraat is afgesloten door middel van een ijzeren hekwerk en dat in de loop van de 19de en de 20ste eeuw is uitgebreid met een gesloten galerij (zijde Naamsestraat) en kleinere bijgebouwen aan de oostzijde (zijde Sint-Michielsstraat).

Het voormalige Sint-Annacollege is een gebouw met een L-vormig grondplan dat is opgetrokken uit baksteen, met verwerking van zandsteen. Het schilddak is met leien bedekt. Het pand telt drie bouwlagen en – met inbegrip van de licht achteruitwijken­de zuidelijke travee - zes traveeën boven een sokkelvormende onderbouw.

De voorgevel vormt een harmonieus evenwicht door het afwisselende gebruik van horizontale en verticale elementen. Meer bepaald zorgen de gevelhoge zandstenen hoekpilasters met lijstkapitelen en de vlakke middenpilasters met voluutkapitelen voor een verticaliserende belijning, terwijl de cordons – ter hoogte van de derde bouwlaag sterker geprofileerd – en de kroonlijst met modillons en schijfmotieven met drop ook voor een horizontale geleding zorgen.

De vensters – rechthoekig op de benedenverdieping en getoogd op de eerste en tweede verdieping – zijn vervat in een hardstenen, kwarthol geprofileerde omlijsting. Ter hoogte van de eerste bouwlaag is die omlijsting telkens voorzien van een vo­luutsleutel met acanthusblad. Opvallend is het ontbreken van een centrale ingang. Een trap uit 1957 leidt naar een zijdeur rechts.

Hoogstwaarschijnlijk bestond er aanvankelijk wel een centrale toe­gang. In de notariële akten van 1806 en 1850 komen bij de beschrijving van het gebouw respectievelijk de volgende zinnen voor: "...divisé au rez-de-chaussée en deux places sur la cour, l ́une à droite avec deux fenêtres et une porte..." en "...et son entrée avec beau perron...". Ook bouwsporen wijzen op een latere aanpassing van de gevelordonnantie ter hoogte van de benedenverdieping. Zo zijn de onderdor­pels in de uiterste vier traveeën meer verweerd dan die van de twee middelste vensters. Ook het metselverband van de ontlastingsbogen boven deze laatstgenoemde vensters verschilt van dat van de overige vier. Mogelijk dateert deze ordonnantie­wijziging van 1886. In dat jaar werd het pand immers in twee woongedeelten ver­deeld, waarbij rechts van en parallel met de voorgevel een trap werd geplaatst die toegang gaf tot de traphal, die vermoedelijk eveneens in 1886 werd opgetrokken. Het linkse woongedeelte was op dat moment al toegankelijk via de gesloten galerij.

De drie poorten in de onderbouw dateren van 1957. Toen werd, bij verbouwingswer­ken onder leiding van architect P. Stevens, het souterrain tot garages omgebouwd.

Haaks op het hoofdvolume bevindt zich de éénlaagse galerij, die op vraag van de familie Hollanders de Ouderaen in 1862 werd opgetrokken. Het eclectisch ont­werp - met neoclassicistische en neobarokke elementen - was van de toenmalige stadsarchitect Edouard Lavergne. Het gevelvlak aan de straatkant wordt benadrukt door de imitatiebanden, die uit­waaieren boven de rondbogige toegangspoort en die in de zijgevel worden herhaald in de rondboogarcade. Die arcade zorgt in de zijgevel voor een opvallend accent. De drie deuren zijn er vervat in een zandstenen rondboogomlijsting met hardstenen imposten. Het licht vooruitspringende gevelvlak dat deze omlijsting vervolgens omschrijft, bestaat uit een hoofdgestel met hardstenen diamantkopsleutels, dat wordt geschraagd door zware, geringde driekwartzuilen op polygonale basementen van hetzelfde materiaal. In de twee uiterste traveeën van de zijgevel zijn de steekboog­vormige vensters – boven een zandstenen plint – gevat in een kwarthol geprofileer­de, hardstenen omlijsting met diamantkopsleutels. Opmerkelijk is het fraai bewaarde houtwerk van vensters en deuren, dat op de panelen met geometrische motieven is versierd.

Het smeedijzeren hekwerk dat de koer voor het gebouwencomplex van de Naamsestraat afsluit, was eveneens in het ontwerp van 1862 opgenomen. Het wordt gevormd door pijl­punten en elegante, gegroefde colonnetten die uitlopen op loofwerkkapitelen en sierbollen met een klein stermotief. De zandstenen sokkel wordt beëindigd door een ezelsrug van hardsteen.

De achtergevel van het hoofdvolume is van baksteen, heeft een zandstenen plint en is wit beschilderd. Bovenop de reeds bestaande drie bouwlagen werd, eveneens in 1957, een extra verdieping geplaatst. Ter hoogte van de tweede en derde bouwlaag zijn verdiepte muurankers zichtbaar en boven de vensters van de tweede verdieping bevinden zich steigergaten.

In de zuidelijke traptravee, die hier overigens goed zichtbaar is, zijn de vensters rondboogvormig; het oorspronkelijke houtwerk is hier bewaard. In de overige tra­veeën zijn de vensteropeningen rechthoekig. De natuurstenen onderdorpels van de vensters op de eerste en tweede verdieping zijn doorgetrokken. Ook hier is – bij de ramen op de benedenverdieping – het 19de-eeuwse houtwerk bewaard. Het raam­werk van de overige vensters bestaat uit later gedateerd hout of uit kunststof.

De noordelijke, verankerde zijgevel is slechts gedeeltelijk zichtbaar. Het meest opmerkelijk zijn hier de vele gedichte vensters van verschillende grootte; bij één van deze vensters is onder de beschildering duidelijk een zandstenen omlijsting met hoek- en negblokken waarneembaar. Dwars op het hoofdvolume sluit aan de oostzijde een kleinere bouwvleugel aan. Het gaat om een tweelaagse, eveneens wit beschilderde bakstenen bouw van vier en twee traveeën onder een pannen schilddak. Bouwsporen – onder meer de onderling sterk verschillende ontlastingsbogen van de vensters op de beneden- en eerste ver­dieping – maken duidelijk dat dit pand aanvankelijk slechts uit één bouwlaag be­stond. De vensters hebben allemaal een rechthoekige vorm; aan de tuinzijde zijn twee ervan gedicht. Het is overigens niet zeker dat deze bijbouw eveneens uit het midden van de 18de eeuw dateert. De reeds geciteerde verkoopakte van 1806 om­schrijft het gebouw als "un pavillon" en spreekt niet uitdrukkelijk van een L-vormig grondplan. Wel toont de kadasterkaart die in 1813 is opgetekend aan dat de dwars­vleugel op dat moment reeds bestaat.

Alleszins geven de uittreksels van de kadastrale legger weer dat de dwarsvleugel in 1909 en 1922 werd uitgebreid. Van die tijd dateert de éénlaagse, bakstenen bijbouw onder een gebogen en afgeknot zinken dak met twee oeils-de-boeuf. De deur- en venstervormen zijn hier rechthoekig; aan de zuidgevel zijn de brede ramen onder een doorlopende I-balk met bouten geplaatst.

De resterende gebouwen op het oostelijk gedeelte van het perceel dateren uit de 19de of de 20ste eeuw.

De kleine woning in de noordhoek van het terrein werd gebouwd in 1922 en is onder andere via de Sint-Michielsstraat bereikbaar. Daar bevindt zich een blauw beschilderde houten deur met tweelicht die is gevat in een schouderboogvormige, kwarthol geprofileerde en rijkelijk met fijn uitgewerkte rocaillemotieven gedecoreer­de deuromlijsting van hardsteen op neuten. Een ontwerp dat bij een bouwvergunning van 1862 hoort, toont aan dat de omlijsting toen werd geplaatst en vervolgens als achterpoortje fungeerde. Mogelijk maakte deze omlijsting oorspronkelijk deel uit van de thans verdwenen centrale toegang in de voorgevel.

Het L-vormige, midden 19de-eeuwse bijgebouw dat aan de zuidzijde op het hoofd­pand aansluit, doet dienst als garage. Het werd verbouwd in 1957, het jaar waaruit ook de overige garages dateren. Toen werd eveneens de muur die het geheel van de Sint-Michielsstraat afsloot gedeeltelijk afgebroken en heropgebouwd.

Van de 19de-eeuwse tuinaanleg rest alleen de monumentale plataan (Platanus orientalis) achter het Sint-Annacollege.

Interieur

De inrichting van hoofdgebouw én galerij vormen kwaliteitsvolle voorbeelden van verfijnde interieurkunst uit de 19de eeuw. Voormalige salons en traphal vertonen telkens accenten in neorenaissancistische, Lodewijk XV- en Lodewijk XVI-stijl en tegelijk ook een eenheid tussen de verschillende interieuronderdelen. Dit komt onder meer tot uiting in het stuc- en lijstwerk van plafonds en muren, de gedifferentieerde ornamentiek van lambriseringen, schouwmantels en -boezems, houten deurvleugels en de marmeren vloeren in de traphalruimte en de door pilasters en zuilen geritmeerde galerij.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Vlaams-Brabant, Archief Monumenten en Landschappen: beschermingsdossier (08.12.2000).
  • Stadsarchief Leuven, Modern Archief, dossier 1267 (bouwvergunning 24.09.1842); dossier 3256 (bouwvergunning 01.08.1862); dossier 2929 (bouwvergunning 12.05.1862); dossier 45580 (bouwvergunning 11.10.1886); dossier 113351 (bouwvergunning 03.01.1957).
  • DE MAESSCHALCK E., Kollegestichtingen aan de universiteit te Leuven 1425-1530, Leuven, 1977.
  • HEIRMAN M., De Leuvense colleges, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Brussel, 1985.
  • LAMBERTS E. en J. ROEGIERS, De universiteit te Leuven 1425-1985, Leuven, 1988.
  • LAMEERE J.B., Aenteekeningen van merkweerdige geschiedenissen voorgevallen binnen Loven (en omliggende) 1784-1835. Jubileu­muitgave 1961-1986, Mededelingen voor de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, Leuven, 1986.
  • LEFEVER F. A., De herenhuizing: van Sint-Annacollege tot notariskantoor, in Tweehonderd jaar notariaat. Het kantoor Hollanders de Ouderaen te Leuven (1783-1983), z.p., z.d.
  • MEULEMANS A., Atlas van Oud-Leuven, Leuven, 1981.
  • MEULEMANS A., Oude Leuvense straten en huizen. De Naamsestraat, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voo­r Leuven en omgeving, 14 (3-4), Leuven, 1974, p. 150 en 151.
  • MOENS S., Het architecturale patrimonium van de Oude Universiteit in de acht­tiende eeuw. Beeld van de verlichting, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1985.
  • PAESMANS G., De 18de-eeuwse universitaire colleges te Leuven, in Monumenten en Landschappen, 11 (4), Brugge, 1992, p. 23-35.
  • PEETERS M., Gids voor oud Leuven, Antwerpen-Bussum, 1983.
  • REUSENS E., Documents relatifs à l ́histoire de l ́Université de Louvain, Leuven, 1881-1903, p. 243-256.
  • TRIAU O., Leuvense universiteitscolleges, Leuven, 1987.
  • UYTTERHOEVEN R., Leuven weleer 3. Langs de Oude Universiteit naar het Begijnhof: Grote en Oude Markt en de Naamsestraat, Leuven, 1987.
  • VAN DIEVOET G., De notarissen Hollanders te Leuven 1783-1983, in Acta Falconis 83/6, Antwerpen, 1983.
  • VAN EVEN E., Kronijk van Leuven van 1599 tot 1766, opgesteld door Willem Leuncken, in Geschiedenis van Leuven geschreven in de jaren 1593 en 1594 door Willem Boonen, Leuven, 1880.
  • VAN EVEN E., Vande Kercken, Godtshuyzen, Cloosters, Capellen ende Collegien binnen Loven, in Geschiedenis van Leuven geschreven in de jaren 1593 en 1594 door Willem Boonen, Leuven, 1880.
  • VAN EVEN E., Louvain dans le passé et dans le présent, Leu­ven, 1895.
  • VAN EVEN E., Louvain monumental, Leuven, 1860 550 jaar universiteit te Leuven 1425 – 1975 (tentoonstellingscatalogus), Leuven 31 januari – 25 april 1976.

Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aanvullende informatie

Van de 19de-eeuwse tuinaanleg van het Sint-Annacollege rest - sinds het verdwijnen van een dikke bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') rond 1990 - alleen de plataan achter het college. Deze vertoont opvallend veel kenmerken van de oosterse plataan (Platanus orientalis): diep ingesneden bladen, bloemhoofdjes drie-vijf bijeen), een determinatie die volgens sommigen aanvechtbaar is; de meeste hier te lande gekweekte oosterse platanen zouden 'hybridogeen' zijn.

Met een stamomtrek van 4,24 meter en een circa 30 meter hoog silhouet behoort dit exemplaar tot de dikste van België (zeventiende plaats volgens de kampioenenlijst in 'Bomen in Belgie', 1992).

  • BAUDOUIN J.-C., DE SPOELBERCH P. & VAN MEULDER J. 1992: Bomen in België. Dendrologische inventaris 1987-1992, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Sint-Annacollege of d' Aude Sint-Anna

  • Is deel van
    Naamsestraat


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Annacollege [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42174 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.