is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Duinenabdij
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Duinenabdij
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Langerei en Potterierei met omgeving
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Langerei en Potterierei met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Duinenabdij
Deze vaststelling was geldig van tot
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Langerei en Potterierei met omgeving
Deze bescherming was geldig van tot
Groot Seminarie of zogenaamde "Duinenabdij".
Het geleidelijk aan gebouwd complex beslaat een ruime oppervlakte tussen de Peterseliestraat, de Potterierei en de Oliebaan.
3 mei 1627: de monniken verhuizen van de Duinenabdij in Koksijde naar het toevluchtsoord van Ter Doest aan de Potterierei te Brugge. De oude Duinenabdij was in 1128 gesticht. Door het gevoel van onveiligheid verlieten de monniken het platteland.
Eind april 1628-1642: begin van de eerste en voornaamste bouwperiode van de nieuwe Duinenabdij. De verschillende gebouwen worden opgetrokken achter een lange omheiningsmuur die de abdij van de Potterierei scheidt. Tot deze fase horen de grote kloostergang met vierkant atrium: op het zuidelijk pand zijn van west naar oost volgende vertrekken geënt: het abtskwartier, het refectorium, het calefactorium en de "monnikenzaal". In het oostelijk pand komen de kapittelzaal, de bibliotheek en de trap uit leidend naar het dormitorium op bovenverdieping. De zuidelijk vleugel wordt aan de oostelijke zijde verlengd met één pand van de zogenaamde kleine kloostergang; aan de zuidelijke zijde worden achtereenvolgens ondergebracht: de woonplaats van de novicen en de prior, twee kamers van de senioren, en de infirmerie met een merkwaardige georiënteerde kapel. Door de aankoop van aanpalende huizen en gronden wordt eveneens een grote tuinoppervlakte verworven en afgesloten met een omheiningsmuur. In het tweede kwart van de 17de eeuw plant men een boomgaard met onder meer walnoten en tamme kastanje aan. Daarnaast herbergt het terrein een hovenierswoning en boomkwekerij die plantgoed levert voor dreven, bossen en dijken.
1642-1796: oprichting van het gastenkwartier, volgens idealiserende gravure uit A. Sanderus ten zuiden van de refter. De tuin is op deze gravure langs de ganse zuidzijde ingericht als moestuin. Een eerste moestuin opgedeeld in vier omhaagde perken aan de Potterierei en een achterliggende grote groentetuin met verhoogde bedden. In de boomgaard wordt een langwerpig oost-west georiënteerd kanaal afgebeeld dat als visvijver en waterberging werd gebruikt. De wateraanvoer komt van de vestingen, de afvoer gebeurd via een gemetst ondergronds kanaal naar de Potterierei.
1775-1788: oprichting van de huidige georiënteerde kerk naar ontwerp van Emmanuel van Speybrouck-Coutteau op een ruim terrein gelegen ten noorden van de abdij, dat oorspronkelijk werd ingenomen door stukken grond en straatjes. Voor de bouw van de huidige kerk vonden de religieuze diensten plaats in een kleine kerk.
9 april 1796: sekwestratie van de abdij, en opeenvolgende herbestemmingen als nationaal goed. De kerk wordt eerst als foerageplaats gebruikt van het Brugs garnizoen, daarna als depot voor de aangeslagen nationale goederen. Het klooster wordt omgevormd tot Ecole Centrale. Elk departement was vanaf 1795 verplicht om een dergelijke school in te richten. Vermits in dit type onderwijs de nadruk op natuurwetenschappen lag, diende naast een bibliotheek ook een natuurwetenschappelijke collectie, labo en een plantentuin aanwezig te zijn. In 1798 werd de Brugse arts Joseph Devaux aangenomen als leerkracht natuurwetenschappen. Onder zijn leiding wordt een botanische tuin, ingedeeld volgens het classificatiesysteem van Linnaeus, met kweekbedden, een verwarmde serre en een orangerie ingericht. Een tweede, omvangrijker deel van de tuin wordt ingericht als ontspanningstuin. Al snel werd dit type onderwijs omwille van de hoge kosten omgevormd tot “Lycées Imperiale”, waarbij de bijhorende musea, laboratoria, tuinen en bibliotheken aan de plaatselijke overheid worden overgedragen. Vanaf 1811 is de abdij dan ook stadseigendom.
1814-1818: herbestemming van de abdijkerk als gereformeerd bedehuis. De school wordt gesloten en vanaf 1815 verpacht de stad de tuinen en boomgaard.
1818: nieuwe inwijding van de kerk ten behoeve van de Rooms katholieke godsdienst. De boomkwekerij wordt door de stad beheerd. In 1827 zijn op het terrein nog een orangerie, verwarmde en gewone serre aanwezig. In 1830 wordt voor de komst van een heelkundige studierichting opnieuw een botanische tuin aangelegd in de oude moestuin. Deze tuin, vermoedelijk deels ingericht als kruidentuin, bleef tot in de tweede helft van de 19de eeuw bewaard. Een zekere Bruno Drubbele, eigenaar van een grote plantencollectie en kleine tuin, gebruikte tijdens de winter de lokalen van de voormalige lekenvleugel als orangerie. Mogelijk werd uit zijn collectie geput voor de inrichting van de botanische tuin.
1 oktober 1833: inrichting als Groot Seminarie en uitvoering hiertoe van allerlei aanpassings- en herstellingswerken in de abdij: de ruime slaapzalen van de paters worden geplitst in afzonderlijke studentenkamers, plafonds, ramen en deuren worden vernieuwd; vloeren herlegd; gangen doorgetrokken. De belangrijkste verbouwing onder leiding van Mgr. Boussen was de bouw van de nieuwe westelijke vleugel vooraan in plaats van een laag voorgebouwtje. Circa 1837 wordt de voortuin in gemengde stijl aangelegd waarbij bestaande bomen in het nieuwe ontwerp geïncorporeerd worden. De aanleg bestaat uit een centraal half cirkelvormig gazon met plantenbedden en heestergroepen en struiken- en bomenborders langs beide zijden. In de voortuin wordt ook een Mariabeeld met begeleidende heestergroep opgericht.
1840: bouw van het belvedèretorentje naar Franse smaak op de zuidwestelijke uithoek. Circa 1840 en vermoedelijk samen met de aanleg van de tuinen in het Groot seminarie, wordt het pandhof aangelegd. Rondom een centraal rond bloemperk liggen vier grasperken met uitgeronde hoeken gescheiden door een kruisvormig pad. Langsheen de gevels liggen eveneens bloembedden met grasboorden. In de grasperken stonden enkele solitairen. Op oude foto’s van rond 1905 zijn nog de kruinen van vermoedelijk Italiaanse populieren zichtbaar.
De achtertuin wordt ingericht als ontspanningstuin in gemengde stijl met hoogstammige bomen gecombineerd met geometrische rozen- en bloembedden en slingerende dolomietpaden. De aanwezige heesters bestonden bijna uitsluitend uit cultuurvariëteiten van Japanse camelia, mogelijk afkomstig uit van de verzameling van Bruno Drubbele die zich specialiseerde in de kweek van Camellia japonica. In de tweede helft van de 19de eeuw was Brugge, naast Gent en Luik, het centrum van de cameliateelt.
20ste eeuw: de botanische tuin met bloemenrijke perken in gemengde stijl degradeerde in de 20ste eeuw naar een monotoon gazon. Eenzelfde lot zouden ook de andere tuinen van het Grootseminarie ondergaan.
Jaren 1920: afbraak van het belvedèretorentje.
1935: bouw van nieuwe klaslokalen in interbellumarchitectuur aan de noordzijde van het groot pand. Bij de aanleg van de bijhorende speelplaats achter de kerk verdwijnt (deels) de historische tuin van plaisantie.
1939: bouwen van het klooster voor de zusters.
1948-1951: afbraak van de bouwvallige gevel van de westelijke vleugel en oprichting van een pseudo-18de-eeuwse gevel.
1959: oprichting van de vleugel voor de afdeling filosofie naar ontwerp van architect L. Viérin (Brugge). Ook veranderingswerken in de bibliotheek. In de boomgaard wordt de vijver gedempt voor de bouw van garageboxen naast de nieuwe boerterij en in de tuin legt men asfaltwegen tussen de poorten aan de Peterseliestraat en de Potterierei aan. Rond 1959 wordt de achtertuin naar een ontwerp van C. Demeyere heringericht met rechthoekige borders met behoud van de aanwezige oude bomen uit de vroegere ontspanningstuin. De tussenmuur met de boomgaard wordt verlaagd tot op borsthoogte.
1991: inrichting van de pandhof naar ontwerp van de toenmalige landschapsarchitect van het Provinciebestuur, Jozef Deruyter. Aanplanting van een laagstamboomgaard in de jaren 1990 ter hoogte van de vroegere moestuin.
Het gebouwencomplex behoudt nagenoeg zijn historisch gegroeide aanleg met de laatclassicistische kerk (1) in het noorden aan de Potterierei. In het oosten aansluitend op het koor van de kerk ligt de grote kloostergang (2) waarrond de verschillende vleugels uit de tweede helft van de 17de eeuw met vertrekken van de abdij zijn gegroepeerd.
In het oosten de zogenaamde kleine kloostergang (3) en recentere bijgebouwen.
Aan de Potterie is het ensemble afgesloten door een verankerde bakstenen muur; ook geblokte barokdeuromlijsting van natuursteen bekroond door een medaillon met Maria en Kind onder schouderboog. Voorts korfboogpoort in natuurstenen omlijsting met afgeschuinde dagkanten. De vooruitspringende kerk staat ten noorden hiervan, met voorgevel aan de Potterierei en is vandaar uit rechtstreeks toegankelijk.
Ruime, georiënteerde laatclassicistische kerk van 1775-1788. De plattegrond en de ordonnantie sluiten enigszins aan bij het barokpatroon maar wijkt ervan af door de versoberde en minder plastische vormgeving.
De plattegrond ontvouwt: een driebeukig schip met hoge middenbeuk en lage zijbeuken van vijf traveeën en koor van vier traveeën met diepe apsis. Zijbeuken met gebogen sluiting met in het verlengde hiervan de pandgang. In de as van het koor, en ook naar baroktraditie, aanleunende oostelijke toren op vierkante plattegrond. Materialen. Baksteenbouw met gebruik van blauwe hardsteen voor het volledige westelijk gevelparement; steenhouwersmerken van J.F. Trigalet en A. Mondron (Arquennes). Geheel onder leien zadeldaken.
Kerk toegankelijk via vijf trappen geflankeerd door twee ronde schamppalen. Westelijke gevel geordonneerd in drie gemarkeerde registers: hoge onderbouw van drie traveeën, hoger opgetrokken middentravee en topbekroning. Onderbouw geritmeerd door gekoppelde hoekpilasters en pilasters aan weerszijde van de middentraveeën, telkens met geprofileerde basementen en Ionische kapitelen; aflijnend gekornist entablement met centraal driehoekig fronton voorzien van sterk verweerde wapenschilden. Hoger opgetrokken middentraveeën met pilastergevel volgens de Corinthische orde; boven de zijtraveeën flankerende balustraden die de gebruikelijke barokvoluten vervangen. Tweeledige bekroning gemarkeerd door siervazen, bolornamenten en kruis. Centrale rechthoekige deur onder kroonlijst rustend op gegroefde consoles. Rondboognis ingeschreven in een geprofileerde omlijsting met oren in de zijtravee en steekbogig bovenvenster opgenomen in een geriemde omlijsting onder een halfrond fronton op gegroefde consoles.
Bakstenen zijgevels opengewerkt met segmentboogvormige vensters in natuurstenen geprofileerde omlijsting. Rechthoekige toren boven het dak opengewerkt met gekoppelde galmgaten in spitsboognissen. Bekronende, omlopende balustrade.
Interieur. Schip met tweeledige opstand: rondboogarcade op pijlers voorzien van composietkapiteel. Boven de versneden architraaf, segmentboogvensters in geprofileerde omlijsting met op de borstwering paneel in gelijkaardige omlijsting. Tongewelf geritmeerd door gordelbogen en een zware sluitsteen met bladmotieven in het midden van elk veld. Koor met segmentboogvensters met uitgewerkte sluitsteen geflankeerd door pilasters met composiet kapitelen, erboven fries met onder meer acanthusbladeren, en versneden architraaf.
Mobilair. Diverse schilderijen uit verschillende periodes. Altaren. 18de-eeuws altaar van marmer of van gemarmerd hout naar ontwerp van architect H. Dumortier. Meubilair. Classicistische orgeltribune van rijke marmersoorten, op uitzondering van het gemarmerde houten hoofdgestel en de balustrade. Orgel van Dominicus Berger. Twee eikenhouten predikstoelen uit de 17de eeuw. Eikenhouten koorgestoelte.
Het ensemble van de abdijgebouwen opklimmend tot het tweede kwart van de 17de eeuw getuigt van een zekere eenvormigheid qua materiaalgebruik en vormgeving met duidelijke lokale barokinslag in de afwerking van onder meer de muuropeningen, omlijstingen enzomeer.
Kloostergang aangelegd rondom een vierkant binnenhof en bestaande uit vier panden van twee bouwlagen en negen traveeën aangebouwd tegen de vleugels van drie bouwlagen onder leien schilddak; drie barokke dakvensters en houten dakkapellen. Verankerde baksteenbouw op natuurstenen plint. Getoogde benedenvensters in geprofileerde omlijsting met oren en geprofileerde kroonlijst, rechthoekige bovenvensters in soortgelijke omlijsting. In de zuidoostelijke hoek belvedèretorentje met leien klokvormige torenhelm.
Interieur. Begane grond overkluisd door middel van graatgewelven gescheiden door gordelbogen. Segmentboogvensters in geprofileerde omlijsting. Rijk uitgewerkte barokke deuromlijstingen verlenen toegang tot het calefactorium, de refter en de kapittelzaal. Reeks van monumentale landschappen, vervaardigd tussen 1669 en 1689 en opgenomen in rondboognissen.
2. a. Westelijke vleugel met onder meer ontvangstkamers.
Hoofdvleugel van zestien traveeën en drie bouwlagen onder leien schilddak met zes dakkapellen. Verankerde bakstenen lijstgevel van 1948-1951 met gebruik van zandsteen voor kordonvormende lekdrempels, kozijnconstructies, venster- en deuromlijstingen. Opstand en bouwonderdelen leunen aan, met de nodige verfraaiing, bij de lokale architectuur. Het gebruikelijke patroon van de kruiskozijnen wordt hier geplaatst in stenen omlijstingen met oren en neuten onder druiplijst en op de benedenverdieping uitvergroot met dubbele bovenlichten. Barok wordt hertaald in de rechthoekige en rondboogdeuren. Markante, centrale neo- barokpoort opgenomen in een Dorische portiektravee onder ietwat uitgelengd hoofdgestel. De ornamenten in de zwikken, flankerende voluten van de nis met Heilige Donatius zijn eerder vrije interpretaties van historische voorbeelden. Hetzelfde geldt voor de dakkapellen opgevat als neobarokke aediculae.
Interieur. Volledig onderkelderd met tongewelven. Links tweebeukige kelder met tongewelven rustend op omgekeerde Doornikse zuilen voorzien van klauwstukken, vermoedelijk recuperatie. Inkom onder graatgewelfje in stervorm. Rechts, doorgang naar abstkwartier in de zuidelijke vleugel. Geprofileerde deuromlijsting van natuursteen voorzien van oren en hoofdgestel bestaande uit een gebroken fronton en nis met Mariabeeld en Kind. Links toegang tot enfilade van drie salons van circa 1837 met marmeren schouwen en rozet. IJzeren vakwerkspant.
2.b. Abstkapel Georiënteerde éénbeukige kapel met halfronde apsis geënt op de oostelijke pandgang. Bepleisterde graatgewelven gescheiden door natuurstenen gordelbogen aanzettend op uitgewerkte consoles. Segmentboogvensters in geprofileerde omlijsting met oren en voetstukken en sluitsteen met engelenkopje. Apsis verlicht door vensters in barokomlijsting van natuursteen. Glas-in-lood ramen onder meer van H. Dobbelaere.
2.c. Zuidelijke vleugel: abstkwartier, refter, calefactorium en monikenzaal Zuidelijke vleugel van tien traveeën en drie bouwlagen onder leien zadeldak. Bakstenen lijstgevel waarvan de ordonnantie deze van de westelijke gevel inspireerde. Refter ondergebracht in vleugel loodrecht op zuidelijke vleugel.
Interieur. Volledig onderkelderde vleugel met tongewelf. Bewaarde dakconstructie bestaande uit dubbel schaargebinte met nokbalk.
Abstkwartier. In het klein salon, imposante schouw met geprofileerde haardbalkschouwbalk opgevangen door volutevormige consoles op marmeren zuilen. Moer- en kinderbalken waartussen spreidsel. Groot salon heraangekleed in 1949 cf. jaarcartouche in neobarokstijl: samengestelde houten balklaag met spreidsel tussen de moer-en kinderbalken. Consoles onder meer met wapenschild van Ter Duinen en Ter Doest. Neobarokschouw met hergebruikte zuilen en gemarmerde haardbalk Rechthoekige deuren in natuurstenen omlijsting met oren flankeren de imposante schouw. Op de bovenverdieping salon aangekleed in rococostijl met lambrisering, bepleisterde plafonds. Barokschouw van zwarte marmer met geschilderd portret op de schouwboezem ingewerkt in een rococo-omlijsting onder een ouder haardgewelf (17de eeuw?). Vleugel- en paneeldeuren met onder meer opgesmukte zwikken en landschapstaferelen in de deurstukken. Calefactorium toegankelijk via een rechthoekige deur in barokomlijsting. Overdekking door middel van graatgewelven tussen gordelbogen rustend op twee Dorische zuilen. Barokschouw voorzien van de wapenschilden van Ter Doest en Ter Duinen in rijk uitgewerkte sluitsteen met bladmotieven. In het verlengde hiervan een gelijkaardige ruimte.
Refter toegankelijk via een atrium. Op het einde van de refter beeldnis met driehoekige frontonbekroning bekroond door cartouche met jaartal 1634 geflankeerd door hoorn des overvloeds. Mariabeeld met Kind gevat in een geprofileerde rondboognis opgesmukt door guirlandes, voluten en engelenkopje. Vernieuwd plafond.
2.d. oostelijke vleugel: kapittelzaal en spreekkamer van de prior Oostelijke zijde afgewerkt met verankerde bakstenen lijstgevel van tien traveeën en twee bouwlagen; onder leien zadeldak. Ter hoogte van de kapittelzaal uitsprong van één travee. Segmentboogvormige muuropeningen met natuurstenen bol- en kruiskozijn; bijkomende geprofileerde omlijsting van natuursteen met oren en neuten op de benedenverdieping; gewone rechthoekige geprofileerde omlijstingen op de bovenverdieping. Deur in geprofileerde omlijsting met segmentbogig bovenlicht met glas-in-lood. Kapittelzaal overdekt met bepleisterde graatgewelven voorzien van rijk uitgewerkte sluitstenen gevat tussen natuurstenen gordelbogen opgevangen door zandstenen zuilen op vierkante basis. Segmentboogvormige muuropeningen in geprofileerde omlijsting van natuursteen. Links en rechts ruimten onder bepleisterde graatgewelven tussen gordelbogen van natuursteen rustend op Dorische zuilen van arduin.
In feite bestaande uit een soort van afgesloten galerij ondergebracht in een gebouw in het verlengde van de zuidelijke vleugel: één bouwlaag en elf traveeën aanleunend tegen een constructie van twee bouwlagen onder leien zadeldak; zes barokke dakvensters. Oorspronkelijk met zadeldak gevat tussen twee puntgevels, nu met blinde muuropeningen in geblokte omlijsting en rondbogig topvenster. Verankerde bakstenen lijstgevel met steigergaten en segmentbogige muuropeningen in vlakke natuurstenen omlijsting met oren en voetstukken. Aan oostelijke zijde aanbouw van één travee afgewerkt met halfrond apsis onder leien zadeldak. Segmentboogvenster in natuurstenen omlijsting met oren en neuten.
Interieur. Toegankelijk via ruime hal onder graatgewelven met uitgewerkte sluitstenen tussen gordelbogen aanzettend op natuurstenen pilasters. Segmentboogvensters in natuurstenen omlijsting met voetstukken en glas-in-lood. Rechthoekige deuren in natuurstenen omlijsting onder eenvoudige kroonlijst, - sommige met beeldnis geflankeerd door voluten en bekroond door driehoekig fronton - verlenen toegang tot voormalige ziekenkamers (?) in enfilade. Voormalige ziekenkamers met bewaarde samengestelde balklagen waarvan de moerbalken rusten op natuurstenen consoles. Barokschouw met natuurstenen rechtstanden en houten schouwbalk. Op het einde van de gang kapel met halfronde apsis afgelijnd door een geprofileerde lijst van arduin eindigend bij twee pilasters.
In de voortuin met bewaarde indeling staan nog enkele bomen, vermoedelijk als relict van de aanplantingen in gemengde stijl uit ca. 1840. Naast een omvangrijke paardenkastanje staan hier ook nog Hollandse lindes (Tilia x vulgaris) en Floridaesdoorns (Acer barbatum) die rond 1860-1870 aangeplant werden. Verder bleef ook één taxus uit een oorspronkelijke groep van drie, aangeplant in 1877, bewaard.
In de in 1959 heraangelegde achtertuin staan nog bomen aangeplant in de tweede helft van de 19de eeuw bij de inrichting van een ontspanningstuin. Vermeldenswaardig is een monumentale tulpenboom (Liriodendron tulipifera), vermoedelijk in 1875 aangeplant en met een stamomtrek van 400 cm (standaard gemeten op 1,5 m hoogte). In voor- en achtertuin werden volgende bomen met erfgoedwaarde genoteerd: beuk (Fagus sylvatica), ceder (Cedrus libani ‘Atlantica’), Californische cypres (Chameacyparis lawsoniana), zomereik (Quercus robur), gewone es (Fraxinus excelsior), hulst (Ilex aquifolium), plataan (Platanus x hispanica), steeneik (Quercus ilex) en vijg (Ficus carica).
Ter hoogte van de voormalige moestuin zijn een laagstamboomgaard, sportvelden en openluchtklassen aangelegd. Enkel een opspansysteem voor leifruit verwijst nog naar de vroegere functie van dit terrein. Tussen de boomgaard en de vroegere grote moestuin staat nog een smeedijzeren poort uit de jaren 1930.
De begin 17de eeuw aangelegde en tot op heden begraasde boomgaard vertoont vandaag veel uitval en is beplant met moderne fruitvariëteiten van peer en kers, één moerbei en een aantal sierappelaars. De voormalige langgerekte vijver is, na afsluiting van de wateraanvoer in de jaren 1960, gedegradeerd tot een ondiepe depressie. Het ondergrondse kanaal in de voortuin doet vandaag nog dienst als regenwaterafvoer.
Op de omheiningsmuren is een rijke muurvegetatie aanwezig. Naast de laagstamboomgaard staat een rij jonge gekandelaarde lindes.
Auteurs: Gilté, Stefanie; Vanwalleghem, Aagje; Van Vlaenderen, Patricia; Michiels, Marijke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)