is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Langerei en Potterierei met omgeving
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Langerei en Potterierei met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
De Lange Rei maakt deel uit van het voormalig havengebied van de stad Brugge. Via de Lange Rei voeren hier schepen de stad binnen. Reeds in de IJzer- en Romeinse tijd was er een havenfunctie ter hoogte van het Dampoortcomplex. Circa 1900 werden een boot en sporen van een nederzetting opgegraven ter hoogte van Fort Lapin. De Lange Rei sluit aan bij het zogenaamde Sint-Gilliskwartier en het Seminariekwartier.
Binnen het stadgezicht "Lange Rei en omgeving" zijn verschillende types van architectuur te onderscheiden. Vanaf de 13de-14de eeuw is het de religieuze architectuur die getuigt van het bouwen in de middeleeuwse stadsuitbreiding. De verbinding met de oudste omgrachte kern gebeurt via de houten bruggen van de stadspoorten en andere bruggen, die ook houten constructies zijn.
De kaart van Marcus Gerards geeft een goed beeld van de bebouwing langsheen de Lange Rei circa 1562. Niet alleen de verhouding tussen bebouwde en ongebouwde omgeving komt goed tot uiting op de deze kaart, maar ook de lokalisatie en de detaillering van de monumentale openbare burgerlijke en religieuze gebouwen en van belangrijke semi-publieke en privé-constructies. Daarbuiten komen ook de verschillende huizentypes en hun verspreiding tot hun recht, waardoor de kaart een interessant, algemeen basisdocument is.
Van de oorspronkelijke militaire architectuur blijft niet veel bewaard. Van de tweede omwalling (1297) resten in het noordelijke stadsdeel twee van de poorten die in de loop van de 14de en het begin van de 15de eeuw zijn herbouwd. Oorspronkelijk sluit de Ezelpoort het einde van de Ezelstraat af; de Kruispoort op het uiteinde van de Langestraat verzekert de verbinding met Sint-Kruis. Sinds 1871 rest van het uiterst noordelijke poortencomplex slechts een halfronde muurtoren van de Dampoort ter hoogte van het huidige Sasplein nummer 2.
In de loop van de 14de eeuw komen ter vervanging van de houten bruggen robuuste één- of meerledige boogbruggen, opgetrokken uit zandsteen in combinatie met Doornikse kalksteen voor de overwelving en de bogen. Stenen banken horen er meestal bij en eventueel ook een steektrapje naar het water. Aan de Lange- en de Potterierei zijn de oorspronkelijke bruggen tot in 1975 aangepast of vervangen (confer Carmersbrug, Snaggaertbrug,...).
Bij het Dampoortcomplex bestond vermoedelijk reeds voor 1297 een houten brug die er gebouwd is naar aanleiding van het aanleggen van een sas in 1291; ze zal worden versteend in 1399. De huidige Leonardsstuwbrug, tussen Potterie en Sasplein, dateert van 1875.
Het hospitaal “Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie” (Potterierei nummers 78-79) is een goed voorbeeld van een evoluerend complex. De ziekenzaal, die teruggaat tot het laatste kwart van de 13de eeuw, was oorspronkelijk opgevat als een grote zaal met kap waarvan de essentiële onderdelen door dendrochronologisch onderzoek in 1276-1296 zijn gedateerd. Lichaamsverzorging gaat dan gepaard met zielenzorg; vandaar dat aan de zuidkant in 1303 een kapel wordt gebouwd die in het midden van de 14de eeuw zal worden vervangen door een driebeukige kerk van drie traveeën met een vijfzijdige sluiting. Typisch zijn de behouden, nu deels ingemuurde zuilen van kalkzandsteen en arduin met knoppenkapitelen onder de gedichte spitsbogige arcade, die aan de noordzijde overblijven nadat de zijbeuk in 1529 verdwenen is. Beide bakstenen gebouwen onder een hoog zadeldak, het hospitaal met een schoorsteenschacht, de kerk met een dakruiter, staan haaks op de Potterierei. De bouwnaden van hun puntgevels wijzen op talrijke wijzigingen die weggerestaureerd zijn in 1880 door architect K. Verschelde om de “historische” opstand met een groot westelijk spitsboogvenster naar gotisch patroon te herstellen. In de 17de eeuw wordt de zuidelijke vleugel omgebouwd tot kapel van Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie. Bij de historiserende restauratie van 1880 heeft K. Verschelde de muuropeningen in neogotische stijl aangepast. Kenmerkend is nog de overkluizing met een bepleisterd tongewelf met brede en smalle ribben.
De classicistische invloed is duidelijk merkbaar in de georiënteerde nieuwe kerk van de Duinenabdij (1775-1788) en dit hoewel de plattegrond en de ordonnantie nog aansluiten bij het barokpatroon. De plattegrond neemt de traditionele longitudinale, driebeukige aanleg over met een ondiep koor en een aanleunende oosttoren zoals in de oudere Sint-Walburgakerk. De westgevel met hardstenen parement vertoont nog steeds een drieledige opstand; de superpositie van de Ionische en Korinthische orde is echter strakker, de lijsten tussen de eerste en de tweede geleding meer uitgesproken, terwijl flankerende balustraden de gebruikelijke vleugelstukken vervangen. Ook de bekroning is recht afgelijnd met postamenten en sobere siervazen die een strenge indruk wekken. De kloostergebouwen zelf sluiten qua opbouw en structuur mutatis mutandis aan bij de doorsneearchitectuur zoals aangetoond in de 17de- begin 18de-eeuwse vleugels van het Engels klooster met kruiskozijnen en samengestelde balklagen. Afwerking en decoratie zijn soms wel meer stijlgebonden. Zowel buiten als binnen kunnen venster-, deur- en poortvormen en omlijstingen wel aansluiten bij de in zwang zijnde barok, zoals onder meer de typische segmentboogvormige omlijstingen van muuropeningen in de Duinenabdij. In de algemene aanleg spelen de kloostergangen een bepalende rol als circulaties waarop essentiële bestanddelen zoals kapittelzaal, calefactorium en refter zijn geënt. Pandgangen zijn doorgaans overkluisd met de toen gebruikelijke graatgewelven, al dan niet gescheiden door soms geornamenteerde gordelbogen die worden opgevangen door dito consoles zoals in de westelijke pandgang van het klooster van de ongeschoeide karmelieten. De verschillende aansluitende ruimten bewaren vaak hun barokke deuromlijstingen, of dito schouwen zoals het calefactorium en de refter van de Duinenabij.
De invloed van de Lodewijk XV-stijl is duidelijk merkbaar bij het poortgebouw van 1748-1753, horend bij de Berg van Barmhartigheid, of "De Woeker", die aan de Langerei nummer 7 in 1573 werd gesticht en in 1774 werd verbouwd. Zowel het gebruikte arduin voor het gevelparement, met steenhouwersmerken van P.C. Trigalet (Arquennes) als de drieledige ordonnantie en het gemansardeerde schilddak verrijkt met siervazen, sluiten nauw aan bij de toenmalige Lodewijk XV-architectuur; stijlvol zijn eveneens de rocailleversiering en bijkomende verrijkende reliëfs in het boogveld van de centrale poort.
15de-17de eeuw
Langsheen de Lange Rei situeren zich ook enkele complexe huizen, waartoe residenties, patriciërswoningen en sommige gildehuizen kunnen worden gerekend. Deze prestigieuze woningen horen bij de eerste vormen van verstening en sluiten ook het dichtst aan bij de evoluerende stijlarchitectuur. In de stadsuitbreiding zijn ze van het begin af minder talrijk dan in de oudste kern en ook het aantal bewaarde voorbeelden is navenant; sommige van deze “hoven” zijn immers in de 17de eeuw betrokken en aangepast door religieuzen zoals het voormalige “Hof Saint Pol” (Langerei nummer 26) herbestemd tot Sareptaklooster.
Langs de Lange Rei zijn heel wat voorbeelden gekend van vrij eenvoudige bakstenen trapgevels uit de 16de-17de eeuw confer Langerei nummer 30, Langerei nummer 33 vervangt in 1667 een houten gevel. Een gelijkaardig voorbeeld is het pand Potterierei nummer 36. Dit pand vervangt in 1684 een houten gevel, doch met behoud van de oudere kern. In de loop van de 19de en de 20ste eeuw volgden nog enkele wijzigingen. Potterierei nummer 39 en nummer 43 zijn beiden panden uit de 17de eeuw met behouden dakconstructie en balkenlagen. Potterierei nummer 47 is een voorbeeld van een 17de-eeuwse trapgevel met aangepaste rechthoekige muuropeningen oorspronkelijk voorzien van imitatienegblokken. Gelijkaardige panden zijn onder meer Potterierei nummer 54, nummer 55 en nummer 56. De panden Potterierei nummer 40 en nummer 41, zijn beiden een diephuis met vrij eenvoudige bakstenen puntgevel, die dateren uit de 16de eeuw.
Traditionele trapgevels met barokinslag
Net zoals voor de renaissance kan de nieuwe barokvormgeving, zeker in de eerste helft van de 17de eeuw, niet opwegen tegen de ingewortelde traditionele gevelopbouw. Tuit- en trapgevels blijven enerzijds schering en inslag; anderzijds dringen zich een paar barokornamenten op, zoals sluit- en aanzetstenen van ontlastingsbogen die ofwel geblokt zijn ofwel voorzien van mascarons; in de boogvelden van de ingeschreven muuropeningen vervangen decoratieve of uitbeeldende cartouches het laatgotische maaswerk. Geveltoppen krijgen ook een meer plastische behandeling: centrale of gekoppelde zolderluiken worden opgenomen in geblokte omlijstingen en al dan niet geflankeerd en eventueel bekroond met oculi. Voorbeelden hiervan zijn onder meer Langerei nummer 12, getypeerd door de barokke cartouches. Langerei nummer 35, een voorbeeld van een “Brugse barokgevel” was oorspronkelijk voorzien van een centrale trap- en krulgevelbekroning. Nu verwijzen na de aanpassingen in de loop van de 19de eeuw enkel nog de geblokte omlijstingen van de vensters en de deuromlijsting naar de barok. Langerei nummers 67-68 is een dubbelhuis bestaande uit twee 17de-eeuwse trapgevels met neobarokke inslag zie geblokte ontlastingsbogen, negblokken en geblokte omlijsting van de rondboogvensters.
Langerei nummer 48, een trapgevel met een 17de-eeuws uitzicht gekenmerkt door rechthoekige muuropeningen met imitatie negblokken, geblokte ontlastingsbogen en horizontaal belijnende banden. Een gelijkaardig voorbeeld is Potterierei nummer 1. Langerei nummer 82 is een voorbeeld van een breedhuis uit de 16de – 17de eeuw voorzien van een dakvenster met korfboognis met afgeschuinde dagkanten. Hierbij dient aangestipt dat in vele gevallen het huidige, "barokgetinte" uitzicht resulteert van een verfraaiende 19de- of 20ste-eeuwse "Kunstige Herstelling" zoals onder meer bij Langerei nummers 2, 4.
Eerder stijlgebonden is de uitzonderlijke, in 1716 gedateerde gevel van het diephuis “De Claversine” aan de Langerei nummer 13. Deze sinds de restauratie van 1977 opnieuw in ossenbloed rood en wit geschilderde halsgevel vervangt begin 18de eeuw nog een houten gevel. Opvallend is de ordonnantie van de geveltop met opsmukkende klauwstukken, voluten op leeuwenfiguren en flankerende siervazen die ook voorkomen aan weerzijden van het pseudo-fronton; het groot zoldervenster gevat tussen drie oculi wijkt af van het gebruikelijke patroon door zijn heel wat grotere afmetingen, door zijn bijzondere stenen omlijsting onder driehoekig fronton en door zijn plastisch uitgewerkte muurdam.
Meer stijlgebonden topgevels zijn hier nu relatief zeldzaam en lijken deels weggewerkt te zijn uit het stadsbeeld tijdens de 19de eeuw, zoals blijkt uit een aantal bouwvergunningen.
Eind 17de eeuw – begin 18de eeuw: de classicerende barok en Lodewijk XIV-stijl.
Vanaf het einde van de 17de- begin van de 18de eeuw neemt Frankrijk de prominente rol over van Italië en wordt het de voortrekker in de stijlevolutie die wereldwijd zal worden verspreid. Behoudens architecten als H. Pulinx senior en H. Pulinx junior (1724-1787), die in Brugge Noord respectievelijk tekenden voor het ontwerp van de kerk van het Engels klooster (1736-1739) en de verbouwing van het inmiddels verdwenen hoofdgebouw van de Berg van Barmhartigheid aan de Langerei nummer 7 (1774), zijn voor dit stadsgedeelte geen architectennamen gekend.
De classicerende barok en de Lodewijk XIV-stijl worden sporadisch ingevoerd vanaf het einde van de 17de- begin van de 18de eeuw en worden vanaf circa 1740 tot circa 1770 vervangen door de meer zwierige Lodewijk XV-stijl die dan later wordt verdrongen door de strengere en meer "klassiek" geïnspireerde Lodewijk XVI-stijl. Invloeden van de empirestijl bij de overgang van de 18de naar de 19de eeuw blijven gering en vaak beperkt tot de vormgeving van de vensters in de uiterst vlakke en sober behandelde gevels. In de Brugse stadsuitbreiding speelt voornamelijk de privé-architecuur in deze context een bepalende rol.
Trap- en tuitgevels blijven in zwang, zoals bijvoorbeeld bij Langerei nummer 91, een gedateerd pand van "1775". De invloed van de stijlarchitectuur beperkt blijft tot de horizontaliserende registerindeling en de segmentboogvormige muuropeningen die al dan niet worden opgenomen in een vlakke omlijsting met gestrekte druiplijst, een vorm die ook wordt toegepast voor de centrale zolderluiken of -vensters. Hoewel het aantal voorbeelden beperkt is resten toch interessante exemplaren. Het hoekpand aan de Langerei nummer 1 en de Gouden Handrei is een diephuis opklimmend tot eind 15de- begin 16de eeuw; de hoge trapgevel draagt echter het jaartal 1763 en vertoont de vermelde typische elementen met inbegrip van de rocaille segmentboogdeuromlijsting van arduin met steenhouwersmerken van N. Paternotte (Arquennes). Bij het pand Langerei nummer 4 blijft de invloed van rococostijl beperkt tot de arduinen deuromlijsting met ovaal bovenlicht en steenhouwersmerken te identificeren met P.C. Trigalet.
Laatclassicisme (eerste helft 19de eeuw)
Naar het einde van de 18de eeuw en tijdens de eerste helft van de 19de eeuw en soms later treedt een algemene vereenvoudiging bij de gevels op. De vrij vlakke, bepleisterde en witgeschilderde lijstgevel, aanvankelijk, met horizontaliserende registerindeling, geniet nu de voorkeur: veel formele aanpassingen gebeuren in die zin terwijl meer verregaande verbouwingen leiden tot schaalvergroting in de hoogte en in de breedte. Bij diephuizen sneuvelen nu tal van geveltoppen aan de straatzijde; het steile zadeldak wordt aan die zijde volledig of gedeeltelijk afgesnuit terwijl de punt- of trapgevel aan de achterzijde wordt behouden. Voorbeelden hiervan zijn onder meer Langerei nummer 3 met een 19de-eeuwse schermgevel met behouden oude kern vermoedelijk uit de 17de eeuw onder meer af te lezen van de bewaarde achtergevel. Bij breedhuizen blijven de oude zijgevels bewaard zoals onder meer bij Langerei nummer 14, een pand met een aangepaste voorgevel uit de 19de eeuw en een behouden zijgevel afgewerkt met vlechtingen die wijzen op een oude kern vermoedelijk opklimmend tot de 16de eeuw. Aangepaste zoldervensters worden in sommige gevallen geflankeerd door blinde vensters in een soort van schermgevel met die bijkomende mezzanino, zoals in de verbouwing van 1852 aan de Potterierei nummers 21-22. Het pand Potterierei nummer 57, een eenvoudige bakstenen beschilderde lijstgevel verschuilt een oudere kern onder meer af te lezen van de afgeschuinde dagkanten van de bovenvensters. Opvallend zijn de talrijke resterende trap- en tuitgevels waarvan alleen de muuropeningen en het houtwerk zijn aangepast en de gevels bepleisterd en gewit; de zolderluiken en -vensters zijn vaak onaangetast gebleven waardoor de behouden geveltoppen nog hun verschillende types van ordonnanties vertonen.
Lijstgevels van breedhuizen met een 16de-17de-eeuwse kern worden ook gemoderniseerd en eveneens verhoogd waarvoor de dakhelling moet worden aangepast. Interessant in dit opzicht zijn de voor deze periode bewaarde bouwvergunningen waarin de oude en de nieuwe toestand van de gevel opgetekend zijn om ter goedkeuring aan Stad te worden voorgelegd. Bij breedhuizen worden soms de haast gevelbrede of centrale top weggewerkt evenals de gebruikelijke dakvensters. Elders en zeer vaak gaat het gewoon om het aanpassen en vergroten van vensters, het verwijderen van oude tussendorpels en -stijlen en het aanbrengen van lekdrempels van arduin. Daarnaast vervangen grote roedeverdelingen de vroegere kleine in de ramen met gedeelde bovenlichten. De modieuze witgeschilderde gevelbepleistering verbergt ook hier bouwnaden en sporen van de aanpassingen. Enkele voorbeelden van eenvoudige lijstgevels zijn onder meer Langerei nummmer 18, een pand met een eenvoudige bakstenen lijstgevel met een behouden oude kern uit de 16de-17de eeuw onder meer af te lezen van de bewaarde dakconstructie en de bewaarde moer- en kinderbalken. De deur zit gevat in een omlijsting mogelijk van 1865. Een gelijkaardig voorbeeld is het pand Langerei nummer 19 met een oudere 16de-17de-eeuwse kern en een arduinen deuromlijsting.
Langerei nummer 34 is een herenhuis met een monumentale laatclassicistische gevel uit het eerste kwart van de 19de eeuw, oorspronkelijk bekroond met een driehoekig fronton. De begane grond is voorzien van kenmerkende imitatievoegen uitstralend boven de rondboogvensters. Het hoofdgestel is voorzien van trigliefen en een kroonlijst op klossen. Potterierei nummers 21, 22 en 24 bewaren een oudere kern. De eenvoudige bepleisterde en beschilderde lijstgevels vervangen een oudere trapgevel. Kenmerkend zijn de blindramen die het oorspronkelijke topvenster flankeren. Potterierei nummer 34, het voormalig woonhuis van dichter Julius Sabbe vervangt in 1840 een trapgevel met behoud van een oudere kern. Het buurpand nummer 35 bewaart eveneens een oudere kern.
Het samenvoegen van smalle panden tot een ruimer herenhuis, een proces dat wordt ingezet in de loop van de 18de eeuw, is populair gedurende de 19de eeuw. Een kenmerkend voorbeeld is het pand Langerei nummer 31. Op de kaart van Marcus Gerards (1562) worden drie panden weergegeven die na samenvoeging één imposant herenhuis vormen. Langerei nummer 57 is het resultaat van het samenvoegen van twee panden en werd in 1851 verhoogd met een bouwlaag. Vermoedelijk is Langerei nummers 59-60 eveneens het resutlaat van het samenvoegen van twee oudere panden. Langerei nummer 64 is ook het resultaat van het samenvoegen van verschillende panden, hierdoor is een imposante gevel ontstaan van tien traveeën. Langerei nummers 71-73 is tot stand gekomen na het samenvoegen van twee oudere constructies en een 17de-eeuwse dwarsvleugel.
Een paar voorbeelden geven goed de overgang weer van laat- naar neoclassicisme. Potterierei nummer 45, het huidig uitzicht is het resultaat van een verbouwing in 1845 van een gotisch pand met puntgevel getypeerd door Brugse traveeën met gekoppelde rondboognissen aanzettend op kraagstenen.
In de nieuwbouw evolueren in de loop van de 19de eeuw langzamerhand ook de bouwwijze, dakvorm en -constructie: samengestelde balklagen worden vervangen door enkelvoudige waarbij een reeks van identieke en gelijklopende balken de vloer schragen; in de constructie van zadeldaken met een tot circa 45° gereduceerde helling wordt dankzij de nu toegepaste gordingen aan materiaalbesparing gedaan. Voorbeelden hiervan zijn onder meer Langerei nummer 54 en nummer 55. Langerei nr. 70 gebouwd in 1845 en voorzien van een winkelpui in 1903.
Historiserende neostijlen (tweede kwart 19de eeuw - eerste helft 20ste eeuw)
Onder het liberaal bewind van burgemeester J. Boyaval (1814-1879) heeft Brugge een voorliefde voor de eclectische architectuur. Als men op nationaal vlak in 1860 de octrooiwetten afschaft, worden de stadspoorten overbodig. Verschillende stadspoorten verdwijnen dan ook uit het stadsbeeld, waaronder ook de Dampoort in 1877, gelegen op het einde van de Lange Rei. Dat gebeurt duidelijk met de bedoeling de stad uit haar middeleeuwse keurslijf te halen, het toenmalige verkeer naar en in de stad te vergemakkelijken en vooral de stad een modern en open uitzicht te geven. Onder het bestuur van Boyaval en met stadsarchitect J.B. Rudd (1792-1870) zetten tekenaars zich aan het werk om een nieuw en moderner stratenpatroon te ontwerpen. Met nieuwe rooilijnen wil men de meeste straten met enkele meters verbreden, werkt men de grilligheid van het straatbeeld weg, zonder echter rekening te houden met het nog gave nog middeleeuwse karakter van de stad. Men bouwt bepleisterde lijstgevels één of twee meter achter de oude straatwand, met de bedoeling heel de straat te verbreden. Het 17de-eeuwse huisje Langerei nummer 53 duidt nog de oude situatie aan tussen de twee lijstgevels op de nieuwe rooilijn. Vertegenwoordigers van de neoclassicistische stijl in Brugge zijn de stadsarchitect J.B. Rudd en architect I. Alleweireldt.
Tijdens de 19de eeuw grijpen architecten bewust terug naar vormen van de voorbije eeuwen. Ze zullen ze al dan niet getrouw volgen en inpassen in “traditionele” of meer eigentijdse programma’s. Ze bouwen met gebruikelijke, regionale materialen zonder de nieuwe uit te sluiten voor onder meer constructieve onderdelen als dakkappen en doen een beroep op ingevoerde natuursteen zoals Euvillesteen of later kunststeen voor ornamenten. Sommige neostijlen krijgen een symbolische connotatie en refereren duidelijk aan een bepaalde levensbeschouwing zoals in de duidelijke tegenstelling "liberaal" neoclassicisme en "katholieke" neogotiek. Naar het einde van de 19de- begin van de 20ste eeuw wordt meer en meer eclectische gewerkt: ontwerpers putten rijkelijk uit het arsenaal van de vormentaal uit verschillende periodes en vermengen ze samen in “nieuwe” of meer gebruikelijke gevelopstanden. Deze lijn wordt ook wel doorgetrokken in het binnenhuis: vaak krijgen binnen dezelfde woning verschillende neostijlen apart de voorkeur en dit naargelang van de bestemming van het vertrek.
In het laatste kwart van de 19de eeuw wordt het toepassen van de lokale laatgotische bouwtrant voor huizenbouw of huisgevelrestauraties als enige artistieke verantwoorde oplossing beschouwd. Vertegenwoordigers van de neogotische stijl zijn Louis Delacenserie en Charles de Wulf.
Neoclassicisme
Vanaf het tweede kwart van de 19de eeuw worden in de gevelopbouw een meer monumentaal karakter nagestreefd en een meer uitdrukkelijke, zwaardere ornamenten aangebracht die bewust teruggaat tot het strenge classicisme. De ontwikkeling van het neoclassicisme kan ook in dit stadsdeel het best worden geïllustreerd met enkele voorbeelden van grote herenhuizen: in hun plattegrond spelen componenten als een koetsdoorrit, een licht verhoogde vestibule, een trappenhuis en enfilades van salons en andere vertrekken naar laat-18de-eeuwse traditie een bepalende rol. De ornamentatiek krijgt de overhand zowel in het exterieur als in het meer kleurrijke interieur waarin ook ornamenten zullen worden ontleend aan de laat- en second empire of de neorococogetinte Louis Philippestijl. Stijlgebonden en zelfs vooruitstrevend zijn de zeldzame gevels van grotere burgerhuizen ontworpen door of toegeschreven aan bekende architecten zoals I. Alleweireldt en L. Delacenserie. Langerei nummers 62-63 zijn bel-etagewoningen in eclectische stijl van circa 1904 naar ontwerp van architect L. Delacenserie.
Binnen het stadsgezicht “Lange Rei en omgeving” zijn tal van voorbeelden van het neoclassicisme te situeren. Langerei nummers 5-6 is een voorbeeld van een pand met een rijk uitgewerkte neoclassicistische gevel van 1900 naar ontwerp van architect E. Timmery. Langerei nummer 38, een pand van 1893 ter vervanging van een oudere tuitgevel. De gevel vertoont de typische kenmerken zoals onder meer de belijnende imitatievoegen, de muuropeningen in geprofileerde omlijstng, de onderdorpels op gegroefde S-consoles, versierd paneelwerk. Langerei nummer 46, illustreert het sober neoclassicisme. Langerei nummer 52 wordt getypeerd door segmentboogvormige muuropeningen in geprofileerde omlijsting met uitgewerkte sluitsteen en kroonlijst op modillons. Langerei nummer 58 werd gebouwd circa 1877 volgens de nieuwe rooilijn. Het pand heeft een rijk uitgewerkte lijstgevel gekenmerkt door rechthoekige muuropeningen in geprofileerde omlijstingen, imitatievoegen op de begane grond en horizontale belijnende banden ter hoogte van de onder- en de bovendorpels. Langerei nummers 83-85 verschuilt achter de neoclassicistische lijstgevel een oude kern. De imposante gevel wordt onder meer gekenmerkt door de driehoekige frontonbekroning. Langerei nummer 88 is eveneens een neoclassicistisch voorbeeld van een pand met kenmerkende elementen zoals onder meer de kroonlijst op modillons, de uitgewerkte sluitstenen, de horizontale en verticale belijning van de gevel.
In doorsneerijhuizen wordt in de tweede helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw de invloed van het neoclassicisme in de bepleisterde en witgeschilderde lijstgevels met enkel- of dubbelhuisopstand - en mogelijk ook in resterende topgevels - herleid tot volgende elementen: imitatievoegen voor het verlevendigen van de begane grond, en verder geriemde omlijstingen met vaak in serie geproduceerde sluitstenen voor de rechthoekige of getoogde muuropeningen, steigergatvullingen en een uitgesproken, eventueel gekorniste kroonlijst. Grote roedeverdelingen blijven in zwang maar gelijklopend met de vooruitgang van de glasproductie zal worden overgeschakeld op T-ramen, een evolutie die ook merkbaar is in de bouwvergunningen voor bijvoorbeeld de verbouwing in 1888 van het huis nummer 101 aan de Langerei. Meteen blijkt hieruit dat toen nog “traditionele” breedhuizen worden verbouwd en dat, in tegenstelling met voorbeelden in andere steden, de mezzanino voortleeft. Naar het einde van de eeuw toe zullen de bouwlagen nagenoeg op dezelfde hoogte worden gebracht, zoals in het typerende voorbeeld van het neoclassicistische dubbelhuis van 1897 aan de Beenhouwersstraat 15, dat twee lage woningen vervangt. Langsheen de Langerei en de Potterierei situeren zich talrijke voorbeelden van eenvoudige bepleisterde en beschilderde lijstgevels uit de tweede helft van de 19de eeuw. Voorbeelden hiervan zijn onder meer Langerei nummer 17, nummer 21, nummer 22, nummer 29, nummer 32.
Neogotiek en neo-Brugse stijl
Hoewel “creatieve” belangstelling voor de middeleeuwse architectuur reeds omstreeks het midden van de 19de eeuw in Brugge wordt uitgedragen door architecten als de Engelse T.H. King (1822-1892), leerling van A.W.N. Pugin (1812-1852) en J. (de) Béthune (1821-1901), zal de neogotiek en de ermee verbonden neo-Brugse stijl pas echt doorbreken vanaf de jaren 1870-1875: de wissel van liberaal naar katholiek stadsbestuur, de groeiende belangstelling voor de historische architectura minor, de toename van het toerisme en de ermee gepaard gaande en gekoesterde mythevorming rond "Bruges la Morte" zijn hiervoor bepalende factoren. In de eerste fase leunt deze stijl nog grotendeels aan bij de "algemene" neogotiek waarin wel al kleine varianten van de regionale baksteenarchitectuur te bespeuren zijn: de Heilige Catharina en Magdalenakerk die opgericht wordt tussen 1851 en 1856 naar een ontwerp van T.H. King is hiervan een prominent voorbeeld. In een tweede fase, vanaf de jaren 1870, zal de meer en meer bestudeerde lokale baksteengotiek geleidelijk de overhand krijgen in de openbare gebouwen. Leidinggevende architecten als L. Delacenserie (1838-1909) op stedelijk niveau en R. Buyck (1850-1923) op het provinciale, zijn hiervan de voortrekkers en de voornaamste ontwerpers. Beiden zijn in de oudste kern van Brugge betrokken bij het nieuwbouwproject van de oostzijde van de Markt na de brand van 1873: het Provinciaal Hof (vanaf 1885) met zijn natuurstenen parement is een soort van interpretatie van de gevel van het gotische stadhuis aan de Burg, terwijl het aanpalende Postgebouw (1885-1891), met zijn bakstenen gevel met ingevoegde natuursteen, een uitgesproken neo-Brugs karakter vertoont. Architecten Rene Buyck en Oscar De Pauw zijn eveneens belangrijke vertegenwoordigers van de neostijlen. De toepassing van neostijlen is vooral terug te vinden bij de zogenaamde "Kunstige Herstellingen".
Voorbeelden hiervan zijn onder meer langsheen de Lange Rei te situeren. Heel wat neobarokke gevels, die het resultaat zijn van een "Kunstige Herstelling" terug te vinden. Voorbeelden zijn onder meer Potterierei nummers 27-31, Langerei nummer 2, Langerei nummer 4. Bij Langerei nummer 47 wordt de oorspronkelijk vrij sobere bakstenen trapgevel opgesmukt met cartouches in de boogvelden en geblokte omlijstingen. Langerei nummer 89 werd gebouwd als “Kunstige Herstelling” in 1930 naar ontwerp van architect A. De Pauw. Potterierei nummers 44, 48 en nummer 49 illustreren eveneens een neobarokke stijl met kenmerkende overkragende bovenbouw, de geblokte ontlastingsbogen. Een zeer mooi uitgewerkt voorbeeld van neobarokke stijl is terug te vinden bij het pand Potterierei nummer 50. Hier valt de gevel op door het overvloedig gebruik van natuursteen voor het verfraaien van de gevel. Bij de godshuizen "Heilige Moeder Anna" (Potterierie nummers 51-53), gebouwd in 1901, zijn de neobarokke trapgevels voorzien van uitgewerkte muurankers en werd er natuursteen gebruikt voor onder meer de verschillende ornamenten.
Nieuwbouw
De historiserende architectuurstijlen blijven verder doorleven. Voor de jaren 1950-1960 zijn heel wat voorbeelden gekend zoals onder meer Langerei nummers 8-9. Langerei nummer 10, een breedhuis van 1939 is eveneens opgetrokken in een historiserende stijl met elementen die verwijzen naar de Lodewijk XV-stijl. Een meer uitgesproken voorbeeld van een pand in historiserende stijl is Langerei nummer 15, gebouwd als “Kunstige Herstelling” in 1963 naar ontwerp van architect J. Lauwereyns.
Langerei nummer 37 werd gebouwd in 1947 in historiserende stijl met neobarokke elementen zoals onder meer de kozijnconstructies en de cartouches in de boogvelden. Potterierei 5, drie huizen, gebouwd in 1904 en gebaseerd op de oorspronkelijk barokke panden gedateerd door middel van muurankers “1659”. Een typisch voorbeeld van de toepassing van de historiserende bouwstijlen in de jaren 1950 is het complex van Spermalie. Hier wordt het bestaande neogotische pand vervangen door een grootschalige nieuwbouw in historiserende stijl (Potterierei nummer 46). Het scholencomplex Sint-Leo is fasegewijs tot stand gekomen. In de jaren 1950 werd een gebouw in historiserende stijl opgetrokken. Dit werd in de jaren 1980 uitgebreid met een klassen- en internaatsvleugel naar ontwerp van groep Planning (Potterierei nummers 8-13). De toepassing van de historiserende bouwstijl blijft doorleven tot ver in de jaren 1960-1970.
Enkele uitzonderingen op de historiserende stijl. Zijn onder meer Langerei nummer 66, een ontwerp van Arthur Degeyter van 1977 ter vervanging van twee bepleisterde lijstgevels. Langerei nummer 6, een typisch voorbeeld van het postmodernisme naar ontwerp van architect Eric van Biervliet. Op het einde van de Langerei ter hoogte van de Wulpenstraat, een eenheidsbebouwing in post-modernistische stijl.
Er zijn weinig voorbeelden bekend van vroegere bedrijfsgebouwen. Een voorbeeld van een pakhuis is te situeren achter het pand Langerei nummer 5. Hier bevindt zich een laat-17de-eeuws pakhuis op de binnenplaats van het pand Langerei nummer 5. Dit pakhuis is niet zichtbaar van aan de Langerei.
De herstelde verbinding met de zee en de aanleg van de Coupure (1751-1752), die een vlotte doorvaart naar Gent verzekert, stimuleert de commerciële scheepsvaart die nu ook op een hogere tonnenmaat kan rekenen en nood heeft aan pakhuizen (zie Komvest nummers 43-45) om de waren tijdelijk onder te brengen. In de tweede helft van de 18de eeuw worden er drie aan de Handelskom opgetrokken, respectievelijk in 1757, 1772 en 1782. Na de sloop in 1961 is alleen het laatste bewaard dat gedurende 19de eeuw uitgebreid. Het laat 18de-eeuwse gedeelte getuigt van een zorgvuldige vormgeving die met haar benadrukt, gewit poortrisaliet in zekere zin aansluit bij de strenge stijlarchitectuur van het laatste kwart van de 18de eeuw. De aanpalende lange 19de-eeuwse vleugel met middendoorgang is, als voorbeeld van de toenmalige utiliteitsbouw, heel wat soberder uitgewerkt. Net zoals bij de oudere gevallen zijn in beide pakhuizen de structuur, de vloeren en de dakconstructie nog van eikenhout.
Op het einde van de Langerei, ter hoogte van de Wulpenstraat stonden de gebouwen van de Gistfabriek. In 1985 werden ze gesloopt en werd op de vrijgekomen gronden een groenplantsoen aangelegd.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.02/31005/926.1, Brugge, Lange Rei en omgeving
Auteurs: Gilté, Stefanie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Café De Snaggaard
Omvat
Duinenabdij
Omvat
Herenhuis
Omvat
Herenhuis
Omvat
Herenhuis
Omvat
Herenhuis
Omvat
Hoekhuis De Torre
Omvat
Huis De Claversine
Omvat
Klooster van Sarepta
Omvat
Pakhuizencomplex
Omvat
Potterierei
Omvat
Sasplein
Omvat
Stadswoning
Omvat
Stadswoning
Omvat
Stadswoning
Omvat
Stadswoning
Omvat
Stadswoning
Omvat
Stadswoning
Omvat
Stadswoning
Omvat
Stadswoningen
Omvat
Twee stadswoningen
Omvat
Winkel
Is deel van
Seminariekwartier
Is deel van
Sint-Gilliskwartier
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Langerei en Potterierei met omgeving [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/301903 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.