is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Couchezmolen
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Couchezmolen
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Couchezmolen, bakstenen stellingmolen van ca. 1870
Deze vaststelling was geldig van tot
De Couchemolen is een bakstenen stellingmolen, die vroeger fungeerde als olie- en korenmolen. Vandaag fungeert de molen enkel nog als korenwindmolen. In de molen is een gemeentelijk Molenmuseum ingericht. Samen met de op amper een kilometer afstand gelegen Wullepitmolen vormt de Couchezmolen een uitzonderlijke molenbiotoop.
Met de bouw van de huidige Couchezmolen werd gestart in 1869. In 1870 was deze – zoals een steen boven de toegangsdeur aangeeft – voltooid. Bouwheer was Barbara Vandamme, weduwe van Jan Couchez, die na diens dood samen met haar kinderen besloot tot de bouw van een stenen koren- en oliemolen bij een reeds bestaande woning in de Vlastraat (nu Zarren-Lindestraat) in Zarren. De molen moest het kleine dakmolentje vervangen dat Jan Couchez in 1845 op zijn pachthoeve in de Nieuwstraat (nu ook Zarren-Lindestraat) bovenop zijn tot olieslagerij verbouwde olierosmolen had geïnstalleerd. De olierosmolen zelf had hij in 1837 gebouwd om als vrij belangrijke producent van kool- en andere oliehoudende zaden zelf olie te slaan. Een aanduiding van deze molen is enkel terug te vinden op de Kaart van het Militair Cartografisch Instituut - opmeting 1861.
De nieuwe molen, voor het eerst aangeduid op de mutatieschets van 1872, werd een bakstenen stellingmolen met een 21,5 meter hoge romp, bestaande uit een benedenverdieping voor de olieslagerij en zeven zolders. Louis Tuytten, gehuwd met de dochter Sophia Couchez en zelf een molenaarszoon, werd er de eerste molenaar. Als knecht kwam Ivo Declerck uit Kortemark helpen, die in 1875 ook met een dochter Couchez huwde. Samen bemaalden beide schoonbroers verder de molen. Na de dood van Louis Tuytten in 1882 werd Charles Couchez hoofdmolenaar en kwam hij in het molenhuis wonen. Na de dood van Barbara Vandamme werd de molen met zowel "het staande als het draaiende werk" door erfenis eigendom van Ivo Declerck. In 1893 verkocht zijn weduwe Declerck-Couchez de molen aan haar schoonzoon en molenbouwer-op-rust Charles Decadt uit Staden. Omwille van de concurrentie van de stoommaalderijen werd in 1894 bij de molen een gebouw met een twintig meter hoge schoorsteen opgericht voor de plaatsing van een stoommachine. Dit machinegebouw is aangeduid op de mutatieschets van 1941. Voortaan kon ook bij windstilte graan gemalen of olie geslagen worden.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam de molen ongeschonden de woelige oktoberdagen van 1914 door. Na het overlijden van molenaar Charles Couchez aan tyfus werden zijn zonen Oscar en Ernest molenaar op de olie- en korenmolen over. Het malen gebeurde evenwel met verplichte hulp en onder toezicht van Duitse militairen-molenaars. Gebruik makend van de stoominstallatie van de olieslagerij bij de molen, plaatsten de Duitsers er een elektriciteitscentrale met accumulatorenbatterij. Die voorzag de dorpskom van Zarren, waar zeer veel militairen bij de burgers waren ingekwartierd, van elektriciteit. Vanaf 1916 werd het vuur onder de stoomketel onderhouden door Russische krijgsgevangenen die in een barak bij de molen waren ondergebracht. Op het einde van de oorlog doorstond de molen in oktober 1918 het bevrijdingsoffensief eveneens zonder noemenswaardige schade, wat voor de regio zeer uitzonderlijk was. In de eerste naoorlogse jaren waren de gebroeders Couchez dan ook de enige actieve molenaars in Zarren. De nieuwe Wullepitmolen kwam immers pas in bedrijf in 1923.
De molen, die in een tamelijk poreuze gele zogenaamde Nieuwpoortse baksteen was opgetrokken, vertoonde vooral aan de westkant vrij vlug problemen van vochtinfiltratie. Om daaraan enigszins te verhelpen werd de romp op het einde van de jaren 1920 boven de gaanderij aan de westkant gekaleid. Uiteindelijk werd ook het gedeelte onder de gaanderij als dusdanig behandeld. In 1932 werd de molen voor het eerst volledig witgekalkt.
Na het overlijden in 1927 van Romanie Couchez, de weduwe van Charles Decadt, kwam de molen door erfenis aan haar oudste zoon Arthur Decadt. De broers Oscar en Ernest Couchez bleven als pachters-molenaars de molen verder uitbaten tot aan het overlijden van Ernest in 1948. Met het afkraken van de binnenroede in 1944 werkte de windmolen met twee wieken echter nog enkel occasioneel. In 1949 werd de molen definitief buiten bedrijf gesteld. Oscar overleed in 1973. Intussen was de molen tijdens de Duitse bezetting op 14 april 1944 bij besluit van de secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs als monument beschermd.
Toen Charles Van Isacker in 1960 de molen kocht van Celina Dewinter, weduwe van Arthur Decadt, verkeerde de molen in een vrij slechte staat. De molenkap, die deels met teerpapier en deels met eiken schaliën was afgedekt, lag voor een deel open. In opdracht van de nieuwe eigenaar voerden de Gistelse molenbouwers Peel tussen augustus 1967 en maart 1968 dan ook enkele restauratiewerken uit. Deze werken beperkten zich echter vooral tot het exterieur met de bedoeling de molen opnieuw een mooi uitzicht te geven. Ze omvatten in het bijzonder een nieuwe molenkap, nieuwe wieken, een nieuwe ijzeren gaanderij, nieuw schrijnwerk, het cementeren van de romp en het wit schilderen ervan. Binnenin werden de vloeren vernieuwd en enkele balken verstevigd. Bij die gelegenheid werd de oliemolenuitrusting op de gelijkvloerse verdieping ontmanteld. Tijdens deze restauratiecampagne vond ook de sloop plaats van het ‘stoomkot’ met de 20 meter hoge schoorsteen, die symbool stond voor de evolutie van wind- op stoomkracht.
Na deze restauratie draaide de ‘witte molen’ diverse keren los, maar geleidelijk kwam de molen opnieuw in verval. Dit werd uiterlijk het eerst merkbaar aan de verticale roestbruine strepen onder de stelling, veroorzaakt door afdruipend roest van de stelling. De halve verdekkering van de roeden waaiden volledig af. Maar vooral de stenen kuip baarde zorgen: de afbrokkelende stenen vielen neer op de stelling. Neerslag kreeg vrij spel en drong door de poreuze muur naar binnen. Binnenin begonnen de plankenvloeren aan de westzijde te rotten, terwijl aan dezelfde kant de balkkoppen van enkele moerbalken eveneens wegrotten met als gevolg dat in de vroege jaren 1990 reeds twee zolders waren uitgezakt. Ook het Engels kruiwerk waarmee de molenkap naar de wind werd gekruid, was door jarenlange inactiviteit vastgeroest.
In 1995 kon voor het behoud van de Couchezmolen beroep gedaan worden op de West-Vlaamse Molenwacht, een tewerkstellingsproject van de toenmalige ministers Sauwens en Detiège. Met materiële hulp van de gemeente slaagde deze projectvereniging erin de bijzonderste schade binnenin te herstellen: de uitgezakte zoldermoerbalken werden voorzien van nieuwe consoles en de molen werd grondig uitgekuist. Enkele vloeren werden hersteld. Meer dan een (tijdige) noodoplossing was dit evenwel niet. 1997 zorgde echter voor een kentering, toen eigenaar Charles Van Isacker bereid gevonden werd om de windmolen voor 27 jaar in erfpacht te geven aan de gemeente Kortemark. In de erfpachtovereenkomst verbond de gemeente zich ertoe om de molen, gezien zijn zeer slechte toestand, zo snel mogelijk te laten restaureren. In 1998-1999 werd door de architecten Carlos Rabaut en Gino Weyne een restauratiedossier opgemaakt dat bestond uit bouwkundige werken, molentechnische werken en omgevingswerken. De bouwkundige restauratie omvatte onder meer werken aan de molenromp, de gaanderij, het voorzien van nieuwe vloerbalken, nieuwe houten vloeren en trappen, nieuw schrijn- en glaswerk, en het aanbrengen van een bliksemafleider en nutsleidingen. De molentechnische werken, die erop gericht waren de molen opnieuw windmaalvaardig te maken, voorzagen onder ander nieuwe geklinknagelde wieken, een nieuwe maaluitrusting, nieuw drijfwerk en nieuw binnen- en buitenkruiwerk. Tot de omgevingswerken behoorden het effenen, heraanleggen en inrichten van de erfpachtzone rond de molen met zitbanken, het aanleggen van een nieuwe aparte toegangsweg naar de molen en het inrichten van een kleine parking voor de molen. De werken werden tussen mei 2002 en september 2003 uitgevoerd door molenbouwer Wieme (Machelen) en de firma Aquastra (Wevelgem).
Nauwelijks een jaar later, op 4 april 2004, sloeg de vang, terwijl de molen op volle toeren draaide, bruusk toe. Als gevolg brak de askop (fabricaat Sabbe-Maselis, Roeselare) en sloeg ook één wiek tegen de molenromp. Doordat het gevlucht door de kraag van de askop achter de halssteen (‘banesteen’) bleef hangen, bleef de schade beperkt tot een geplooide roede, wat schade aan de molenkap en verfschade aan de romp. Twee dagen later werd het gevlucht afgenomen en de molenkap voorlopig gedicht. De molen bleef er evenwel gedurende twee jaar wiekenloos bij staan. Na de opmaak van een hersteldossier door Carlos Rabaut en Gino Weyne werd de molen begin 2006 hersteld door molenbouwer Wieme.
Omstreeks 2009 was de stellingmolen opnieuw aan onderhoudswerkzaamheden toe. Aan het door architecte Sabine Ockerse opgemaakte lastenboek werd uitvoering gegeven in 2011 door de firma Aquastra. De werkzaamheden betroffen in het bijzonder het reinigen en herschilderen (met twee lagen minerale verf) van de molenromp met inbegrip van het herstel van de buitenbepleistering, alsook retouches aan het binnenpleister- en schilderwerk. In 2016 verwijderde vrijwillig molenaar Sylvan Deseure alle mos op de molenromp en de molenkap. Tevens vernieuwde hij de windplanken en voorzomen, waarna ze door de technische dienst van de gemeente Kortemark werden geschilderd.
De Couchezmolen is een stenen stellingmolen van 25,5 meter hoog, de kap inbegrepen. Daarmee behoort deze bovenkruier samen met de Zandwegemolen in Sint-Pieters bij Brugge tot de hoogste windmolens in Vlaanderen. De gaanderij of stelling, van waarop het gevlucht bezeild en de molen gekruid kan worden, bevindt zich ter hoogte van de vierde zolder, de meelzolder.
De hoge conische romp heeft en hoogte van 21,6 meter en een diameter van 8,5 meter onderaan en 4 meter bovenaan. De muurdikte bedraagt onderaan 66 cm en verspringt tweemaal: vanaf de tweede zolder is die 53 cm, vanaf de steenzolder is de dikte nog 40 cm. Boven elkaar geplaatste spitsbogige muuropeningen doorbreken de massieve molenromp. Het houtwerk met grote roedeverdeling is vernieuwd naar oud model en blauwgeschilderd. Op de begane grond steekt een vleugeldeur met waaiervormig bovenlicht. Boven de deuropening geeft een kalkzandstenen jaarsteen "AUG./COUCHEZ/1870" (August was een zoon van Jan Couchez) de bouwdatum aan. Een getoogde deur is dichtgemetseld. Op de begane grond, vleugeldeur met waaiervormig bovenlicht. Een gemansardeerde kap met rechte voorwand, gedekt met kunststofleien, dekt de molenromp af.
De Couchezmolen heeft een benedenverdieping en zeven zolders. De benedenverdieping fungeerde tot aan de Eerste Wereldoorlog als olieslagerij en was daartoe uitgerust met een koppel pletstenen. Deze draaiden op een ligger, het zogenaamde doodsbed, waartussen oliehoudend zaad werd gestrooid om te pletten. Dit geplette zaad werd vervolgens opgewarmd, in linnen zakken gedaan, die op hun beurt in de slagbank werden gestoken. Verticale hamers bewogen op en neer en persten de olie uit de zakken. Aan de westkant, net onder de zolder is nog een steen te zien waarin de as van het slagwerk draaide. Tijdens de restauratiecampagne 1967-1968 werd de uitrusting van de oliemolen echter volledig weggebroken. Van de ligger en pletstenen die daarna jarenlang tegen de molenromp stonden, werd de ligger in 2003 opnieuw op zijn oorspronkelijke plaats op een sokkel gelegd. De originele pletstenen waren intussen verkocht. De sporen van de schoorsteenkokers in de romp aan de westkant, die aan de basis lagen van de langsscheuren in de romp, werden tijdens de restauratiecampagne 2002-2003 opgevuld. Bij het buiten bedrijf stellen van de olieslagerij werd deze benedenverdieping gebruikt als opslagruimte.
Op de eerste zolder bevindt zich de horizontale schijfloop (of spillewiel) die voor de aandrijving van de oliemolen zorgde. Deze schijfloop met 20 ijzeren staven zit onderaan de ijzeren koningsas die op deze zolder eindigt. De onderkant van de schijfloop is bezet met 25 houten kammen die een kamwieltje van 9 kammen in beweging brengt. Deze drijft één van de twee haverpletters aan die omstreeks 1966 in de molen aanwezig waren. Deze nog bewaarde haverpletter is van Belgische makelij en werd gefabriceerd – zoals het naamplaatje aangeeft – door het Brusselse constructieatelier M. Joseph & Cie. De in 1966 nog opgemerkte bonenbreker is evenwel verdwenen.
De tweede en derde zolder, twee lage zolders, deden dienst als opslagplaats voor graan en/of meel. Op de tweede zolder is de molenas weggenomen. Destijds was op deze zolder immers de mogelijkheid voorzien om de molenas te ontkoppelen indien er niet geplet werd.
De vierde zolder, de meelzolder, situeert zich ter hoogte van de ijzeren stelling (of gaanderij), van waarop de wieken worden bezeild, de molen gekruid en de vang bediend. Op de zolder bevinden zich de meelkokers en -bakken om het meel op te zakken. Tegen de zoldering bevinden zich de kamwielen die via de respectieve staakijzers de twee steenkoppels op de vijfde zolder aandrijven, alsook het lichtwerk. Om de ligger van de zuidwestelijke maalstoel te lichten bevindt de lichtboom van het respectieve lichtwerk zich evenwel boven de plankenvloer van de vijfde zolder. Een olmen spoorwiel van 52 kammen drijft op zijn beurt beide kamwielen (met 20 hagebeuken kammen) aan.
Op de vijfde zolder, de steenzolder, bevinden zich de twee koppels maalstenen, die door middel van het drijfwerk op de vierde zolder, in beweging worden gebracht. Tussen de twee maalstoelen staat de houten steengalg. Op deze zolder gaat de ijzeren benedenhelft van de koningsas over in een houten bovenhelft. Boven de plankenvloer bevindt zich de lichtboom van het lichtwerk van de maalstoel in het zuidwesten.
De zesde zolder of luizolder is uitgerust met het luiwerk, waarmee op de diverse verdiepingen de zakken door de met valluiken afgedekte openingen in elke zoldervloer worden opgetrokken. Door met het luitouw aan de wip het verticale kamwieltje in het horizontale te trekken kan het opwinden beginnen.
De zevende zolder vormt met zijn olmen vang- of bovenwiel (van 53 kammen, voorheen 44 kammen) op de molenas en het daarin hakend kroon- of kamwiel (van 27 hagebeuken kammen) op de koningsspil en zijn Engels rollenkruiwerk (gietijzeren rollen tussen een onder- en bovenrail) de kapzolder. Door de vangplaat rond het vangwiel aan te spannen of te lossen wordt de draaibeweging van de wieken er al dan niet afgeremd.
De geklinknagelde wieken hebben sinds 2003 een overmeten lengte van 23,4 meter. Voorheen had het gevlucht een lengte van circa 22,40 meter.
De gaanderij bevindt zich 11 meter boven het maaiveld, is 3 meter breed en is opgebouwd uit gelaste platijzeren liggers, schuine hoekijzeren stekers en leuning. Onderaan de staart en de schoren bevindt zich het kruiwerk met gietijzeren kamwielen en metalen kettingen.
Het perceel van de Couchezmolen is omhaagd met meidoorn. Rond de molen bevinden zich gekasseide paden en een grasveld. Ten oosten van de molen is de ruïneuze, bakstenen basis bewaard van de vierkante schouw van de machinekamer, waarin de stoommachine stond opgesteld. Op het terrein zijn twee oude molenroeden (vervangen bij de restauratie van 2003), tevens een geplooide molenroede en een molenas met een gebroken askop van de askopbreuk van april 2004 bewaard.
Ten noordwesten van de molen bevindt zich de molenaarshoeve uit het laatste kwart van de 19de eeuw (zie Zarren-Lindestraat nummer 51).
Auteurs: Becuwe, Frank; Vanneste, Pol; Baert, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Molenaarshoeve bij de Couchezmolen
Is deel van
Zarren-Lindestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Couchezmolen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/91467 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.