Kleinste gemeente van de provincie met één van de hoogste bevolkingsdichtheden van het land, namelijk 9.694 inwoners (1976) op oppervlakte van 109,7 hectare. De oudste vermelding (Letha) klimt op tot 964. Gedurende het hele feodale tijdperk was Ledeberg een kerkelijk leen, namelijk een heerlijkheid toebehorende aan de Gentse Sint-Pietersabdij. Ressorteerde onder de kasselrij van het Land van Aalst. Ten westen en ten noordwesten grenzend aan de stad Gent, van de Sint-Lievenspoort tot de Keizerpoort. Aanvankelijk werd de scheiding gevormd door de Keizersvest, een doorsteek gegraven tussen Opper- en Nederschelde (1378-1384). Na de aanleg van de gebastionneerde Spaanse stadsversterkingen (1577) volgde de stadsgrens de kronkelingen van de ravelijnen. Tot in eerste helft 19de eeuw behield Ledeberg haar overheersend landbouwkarakter. Tevens vanouds gelegen tussen twee heerbanen vertrekkend van voornoemde stadspoorten: (noorden) de oude heerweg naar Aalst (huidige Oude Brusselseweg op grondgebied Gentbrugge) en (zuiden) de heerweg naar Geraardsbergen of de Hundelgemsesteenweg.
Ledeberg bewaarde ook lange tijd zijn twee oudste wooncentra. Een eerste was gelegen bij de vroegere zogenaamde Botermarkt. In de nabijheid bevond zich de Meierij of het oude hof van Ledeberg, een deels door de Rietgracht omwald goed aan de Schelde. Volgens prof. M. Gysseling was dit hof de oudste woonkern van Ledeberg die tevens aanleiding gaf tot het oprichten van de middeleeuwse Sint-Daniëlskapel, ten noorden van de meierij op de hoek van de Hundelgemsesteenweg en de vroegere Rodsche heerweg (naar Gontrode, heden Jozef Vervaenestraat). Een tweede woonkern vormde zich rondom een noorden gelegen grote Dries van waaruit in noordelijke en zuidelijke richting de belangrijkste verbindingswegen vertrokken naar de heerwegen en Gentse stadspoorten. De aanleg van de Brusselsesteenweg (1704- 1708) betekende een eerste verandering in de dorpsstructuur met verstrekkende gevolgen voor haar verdere ontwikkeling. De voor die tijd heel brede en rechte nieuwe steenweg sneed de Dries in twee ongelijke stukken waardoor die uiteindelijk verdween. Een groot deel van het westelijk grondgebied, voornamelijk waterzieke weiden, werd in 1837 in beslag genomen door de spoorlijn Gent-Zuid-Brussel. In de loop van de eerste helft van de 19de eeuw steeg het aantal vestigingen van kleine en grotere industriële bedrijven stelselmatig aan de stadsgrens en in de buurt van beide steenwegen. Uiteraard had dit zijn weerslag op de bevolkingsaangroei en de arbeidershuisvesting. Deze ontwikkeling kende een danige stroomversnelling vanaf midden 19de eeuw dat zich op korte tijd een volledige urbanisatie opdrong van het gebied tussen beide steenwegen. Tussen Dries en Botermarkt werd een nieuw gemeentecentrum gecreëerd: een rechthoekig kerkplein met nieuwe kerk van waaruit diverse rechte verbindingsstraten vertrokken. Reeds bestaande steegbeluiken met arbeidershuizen werden doorgetrokken tot verbindingen tussen hoofdassen als de Langestraat en de Ledebergstraat. De aanleg van vele meestal smalle rechte straten gepaard gaande met een sterke grondversnippering met het oog op een zo groot mogelijk aantal goedkope woningen, verhoogde in zulke mate de aantrekkingskracht van dit voorstedelijk gebied, dat de gemeente op vrijwel een paar decennia tijd volgebouwd was. De bebouwing kenmerkt zich dan ook door zeer eenvormige arbeiders- en burgerhuizen uit de tweede helft van de 19de eeuw. Alleen de Brusselsesteenweg bleef nog een tijdlang een groene as door de vele grote bloemisterijen die daar gevestigd waren. Het vroegere overstromingsgebied van de Schelde (westen en zuidwesten) verkreeg slechts veel later belangstelling als woonzone (confer de tuinwijk Belle-vue van circa 1925); ook voor een groot deel opgeslorpt voor de aanleg van de afritten van de autosnelweg E3.
DE POTTER F. en BROECKAERT J. 1864-1870: Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks I, deel 4, Gent.
GYSSELING M. 1978: Het hof te Zingem, bakermat van Sint-Amandsberg, Heemkundig nieuws, Heemkundige Kring "De Oost-Oudburg", 6.3, 7-9.
VAN WITTENBERCHE O. en WAEYTENS G. 1971: Gentbrugge en Ledeberg in het verleden, Beschouwingen bij oude kaarten, Jaarboek van het heemkundig genootschap Land van Rode , 86-96.
Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. 1982: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nd, Brussel - Gent. Auteurs: Verbeeck, Mieke Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)