Leiegemeente van 958 ha en 3445 inwoners (1981). Palend ten noorden aan Gottem, ten oosten aan Machelen en Kruishoutem, ten zuiden aan Zulte en ten westen aan Oeselgem (West-Vlaanderen) en Gottem. De Oude Leie (noord en west), de Olsenebeek (ook Machelenbeek genoemd) (oost) en Zaubeek (zuid en west) vormen natuurlijke grenzen.
Gelegen in de Vlaamse Zandstreek met matig golvend reliëf, van 8 meter in de Leievallei tot 15 meter op een stuifzandrug, bewaard in het park van het kasteel van Olsene. Overwegend goed gedraineerde zand- en lemige zandbodems. De gemeente wordt in noordoostelijke – zuidwestelijke richting gedwarst door de steenweg Gent-Kortrijk (1939) en het Leikanaal (1972). Eerste rechttrekking van een aantal bochten in 1936-40.
Reeds vermeld in 814 als Olfsne in het Liber Traditionum van de Gentse Sint-Pietersabdij die er een hoeve en gronden bezat. In een akte van 1088 wordt een Willem van Olsene als getuige genoemd, meteen de eerst gekende eigenaar van de dorpsheerlijkheid. Eind 14de eeuw komt ze in het bezit van P. Van de Zijpe, ridder en eerste voorzitter van de Raad van Vlaanderen onder Filips de Stoute. Vanaf 1440 eigendom van de familie Quévin en via huwelijk van Jacoba Quévin met Pieter Lanchals; in het bezit van laatst genoemde familie tot 1727. Zetelvan de heerlijkheid was het zogenaamd "Hof ter Wallen" met omgrachte motte en uitgestrekt park. Laatste heer van Olsen was Fr. A. de Kerchove. Het kasteel zelf en talrijke gronden kwamen tot op heden aan de familie Piers.
De heerlijkheden Ten Dijke, Hemsrode, het Vlaandersche en de abdij van Drongen hadden belangrijke enclaves op het grondgebied.
Bestuurlijk-fiscaal behoorde Olsene tot de kasselrij Kortrijk, roede van Deinze, op kerkelijk gebied tot het bisdom Doornik, vanaf 1559 tot het bisdom Gent. Het patronaat bleef de kathedraal van Doornik toebehoren.
Door het toenemend belang van de nieuwe verkeerswegen, de steenweg en spoorweg Gent-Kortrijk in de 19de eeuw heeft het dorpscentrum zich verplaatst van de kerk met veer aan de Leie naar de vroegere Stationsstraat (thans Centrumstraat), de verbinding tussen de steenweg en het station. Nieuwe kerk, pastorie, gemeentehuis en school werden hier geconcentreerd. Talrijke herbergen aan de steenweg. Na de zware beschietingen van 1918 werd een poging tot heropbouw gedaan in een aangepaste regionale stijl. Overigens vrij verspreide landelijke bebouwing. Landbouw, en vanaf de 19de eeuw vlasteelt als belangrijkste inkomstenbron.
Begin 20ste eeuw waren nog minstens een 15-tal Leieloterijen op het grondgebied. Heden nog enkele vlassers en een roterij-zwingelarij in de wijk D’Hoye gevestigd.
Vanaf de 20ste eeuw ook beperkte industrie, onder meer textiel en lederwaren. Voornamelijk forenzenbevolking naar het Kortrijkse.
- DE POTTER F. - BROECKAERT J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks I, deel 6, Gent, 1864-1870.
- VANQUICKELBERGE D., Olsene, zo was t vroeger, Olsene, 1976.