Hoofdweg van Zuienkerke, die het grondgebied van de gemeente van west naar oost doorkruist en grosso modo in twee deelt, lopende van de Brugse Steenweg op grondgebied van Houtave tot aan de Blankenbergse Steenweg. Gaat terug op een middeleeuwse "heerweg" of schapenweg, die onverhard was tot in de tweede helft van de 18de eeuw. In 1723 wordt op initiatief van het Oostenrijks bewind ten oosten van het dorp de Blankenbergse Steenweg aangelegd, grosso modo volgens het tracé van de oude Dulleweg. In 1760-1765 verbindt men het dorp met deze steenweg door de doortrekking en de verharding van "den heerweg naer de Helle", een oude benaming (1690) van de weg van het dorp naar herberg "De Helle", op de hoek met de Blankenbergse Dijk Zuid. In 1837 vraagt het gemeentebestuur de verharding aan van het westelijke gedeelte van de weg van het dorp over de Zielebrug naar Nieuwmunster; dit wordt toegelaten in 1840 en uitgevoerd in 1841. De naam "Nieuwe Steenweg" voor het gehele tracé duikt pas op in 1915; voordien waren gedeeltes van de weg bekend als Dorpsstraat, Kerkstraat (tussen dorp en hoeve "De Draaiboom"), Brug- of Zieleweg (tussen Zielebrug en Brugse Steenweg), Zuienkerkse Steenweg enzovoort.
De Nieuwe Steenweg wordt getypeerd door de historische dorpskern rond de Sint-Michielskerk en enkele verspreide hoeves, allemaal met een ver terug reikende geschiedenis, waarvan de belangrijkste de hoeve met kasteel, het "Hof Cleyhem" (nummers 3 en 5).
De dorpskern van Zuienkerke bevindt zich centraal langs de weg, ten westen van de Blankenbergse Dijk. De bewoningskern ontwikkelde zich in de 8ste-9de eeuw op een terp of vluchtheuvel in het nieuw ontgonnen poldergebied (Oudland). Een andere terp bevond zich eveneens langs het tracé van de huidige steenweg, namelijk net buiten de Blankenbergse Dijk, aan de zuidkant van de steenweg. Waarschijnlijk bestond Zuienkerke in de 10de eeuw al als zelfstandige parochie, met een eenvoudige bidplaats op de terp langs de heerweg die nu de Nieuwe Steenweg is. In 1108 wordt de kerk voor het eerst vermeld, op het einde van de 12de-begin 13de eeuw wordt ze vervangen door een laatromaanse constructie, toegewijd aan Sint-Michiel. Daarvan is nu nog de toren overgebleven waarvan in de vierkante voet de oorspronkelijke moerpijlers van veldsteen nog te zien zijn. De kerk, nu nog steeds centrum van het dorp, is beschermd als monument bij Ministerieel Besluit van 19/01/93 (uitbreiding van bescherming van oude gedeeltes in 1937). De dorpskern zelf is beschermd als dorpsgezicht bij Ministerieel Besluit van 19/01/93, met uitbreiding bij Ministerieel Besluit van 18/10/95. Het dorpsgezicht omvat een gedeelte van de aaneengesloten rij dorpswoningen (nummers 52-64), de kerk met kerkhof, de pastorij (zie nummer 41) en twee historische hoeves die zich sinds eeuwen vlakbij de kerk bevinden, namelijk de "Polderhoeve" (nummer 56) en de "hoeve Willaert" (zie nummer 39).
De aanleg van de Blankenbergse Steenweg (1723) en het kasseien van de oude heerweg door het dorp veranderen aanvankelijk weinig aan het bewoningspatroon van de gemeente. De bebouwing is geconcentreerd rond de kerk, in de huidige Kerkstraat en op het kruispunt met de Blankenbergse Dijk. Slechts enkele huizen worden voor het midden van de 19de eeuw buiten de dorpskom langs de nieuwe steenwegen gebouwd.
In deze dorpskern waren de nijverheden gevestigd die aan de landbouw waren verbonden. De "Stenen Molen" (1844-1927), één van de drie molens in de 19de eeuw, bevond zich tussen de Nieuwe Steenweg en een zuidelijk gelegen restant van de oude heerweg (zie kaart Vander Maelen (circa 1845) en kaart ICM van 1871). Op de hoek met de Blankenbergse Dijk bevond zich sinds de 17de eeuw een smidse met recht ertegenover een wagenmakerij. In verschillende huizen waren herbergen ondergebracht, die ook soms als gemeentehuis dienst deden, voorbeeld 18de-eeuwse herberg "Sint-Hubert", in een huis op de hoek van de Kerkstraat (nummer 43) en het 19de-eeuwse café "De Lettenburg" (gesloopt in 2000).
Rond 1900 gaat men meer en meer buiten de oude dorpskom bouwen. De bouw van scholen vormt hierbij een stimulans. Langs de oostkant van het dorp liet het gemeentebestuur in 1871 een jongensschool optrekken De Zusters laten in 1898 langs de westkant van het dorp een nieuw kloostergebouw met meisjesschool optrekken dat een beeldbepalend element werd in het "Nieuwdorp" dat er zich kort voor de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde. Met de eeuwwisseling profiteerde Zuienkerke mee van de algemene vooruitgang, de agrarische depressie was toen ondertussen overwonnen. Groeiende welstand in het polderdorp uitte zich eerst in de woningbouw, voorbeeld heropbouw in 1906 van herberg "Sint-Hubert", vergaderplaats voor het gemeentebestuur en bureel van belastingen, anno 2002 omgebouwd tot appartementen (nummer 43/ Kerkstraat), het huis er recht tegenover werd in dezelfde tijd gebouwd door de koster (zie nummer 64).
Na de Eerste Wereldoorlog werd de bestaande rij dorpswoningen aan een heel laag tempo aangevuld of vervangen door een nieuwere woning (of gevel), voorbeeld ook de pastorij (zie nummer 41). Structurele veranderingen gebeurden echter niet, waardoor het beeld van de Nieuwe Steenweg in de dorpskern in het begin van de 21ste eeuw nog steeds wordt bepaald door dorpswoningen van twee bouwlagen en twee à drie traveeën, met gecementeerde of bakstenen lijstgevels. Voorbeeld nummers 25-29, nummer 42, nummer 45, nummers 47-51 en nummers 68-70. Pas in 1982 wordt een halt toegeroepen aan de vlucht van jonge mensen uit het dorp, met een verkaveling van 55 sociale woningen in de zuidelijke hoek van de Nieuwe Steenweg met de Meetkerkestraat. Op het einde van de 20ste eeuw werd in de dorpskern ook een groot gebouw voor openbare functies, zoals de bibliotheek en gemeenteschool, opgetrokken (nummer 37), op de plaats van de voormalige gemeenteschool van 1879.
- BOTERBERGHE R., Zuienkerke. Geschiedenis van een polderdorp, Zuienkerke, 1992.