erfgoedobject

Historische stadskern van Vilvoorde

archeologisch geheel
ID
140042
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140042

Juridische gevolgen

Beschrijving

Algemene Beschrijving

De historische stadskern van Vilvoorde ligt in de Brabantse leemstreek en ligt grotendeels op zandleembodems, die zelf rusten op meerdere zandige substraten van tertiaire oorsprong. Het zuidoostelijke deel van de historische stadskern ligt in de alluviale vlakte van de Zenne (12,50 m TAW) terwijl het noordoostelijk deel gelegen is op het zuidelijk deel de uitloper van een iets hogere rug van een plateau (18,50 m TAW). De Romeinse heirbaan Asse-Elewijt, buiten de stad nog bekend als Romeinse Steenweg, doorkruiste de stad en heeft waarschijnlijk een rol gespeeld bij het ontstaan van de nederzetting. De oude kern ligt op de rechteroever van de Zenne. De rivier ontvangt er ook de Woluwe- en Trawoolbeek. De kerk staat excentrisch op de zuidwestelijke rand van de middeleeuwse stad, die zelf zuidoost/noordwest georiënteerd is. Op het gewestplan staat het grootste deel van de historische stadskern van Vilvoorde ingevuld als woongebied. Twee lanen in het noorden en het Hanssenspark zijn ingekleurd als parkgebieden en het noordelijk deel langs het Zeekanaal Brussel-Schelde als bufferzone. Het gebied rond het voormalige tuchthuis is woongebied met cultureel, historisch en/of esthetische waarde en het gebied ten westen ervan, het zuidelijk deel langs het zeekanaal Brussel-Schelde, is gebied voor stedelijke ontwikkeling. Rond het ziekenhuis is er een inkleuring als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut. Ten noorden van de Stationlei wordt het terrein ingevuld als ambachtelijke bedrijven en kmo’s.

Archeologische nota

De archeologische kennis van Vilvoorde is zeer beperkt. Uit de prehistorie en de Gallo-Romeinse periode zijn binnen de stadskern tot op heden geen meldingen. In de omgeving van Vilvoorde werden er wel enkele vondsten gedaan uit de bronstijd en de Romeinse periode en dan vooral langs de as Koningslo-Houtem (Sevenants 1987; In ’t Ven e.a. 2005; Driesen e.a. 2012). Het archeologische onderzoek in Vilvoorde is tot nu toe kleinschalig gebleven. Vanaf 2008 gebeurden er een paar noodinterventies naar aanleiding van restauratiewerken en nieuwbouw in enkele historische panden (De Vriendt 2010; Reygel e.a. 2012; Wesemael 2013) en de melding van twee toevalsvondsten (Pauwels 2010; Vynckier 2013).

Officieel is er voor het eerst sprake van Vilvoorde als Filfurdo in Bragbando (779), in een document waarin verwezen wordt naar de schenking van Vilvoorde als koninklijk Karolingisch fiscusdomein of belastingsgebied, door Pepijn van Herstal (die leefde van 635 tot 714, grootgrondbezitter was en hofmeier werd van Austrasië, het noordoostelijke deel van het Merovingische koninkrijk), aan de abdij van Chèvremont bij Luik. Deze abdij nam een vooraanstaande plaats in Neder-Lotharingen maar was steeds een doorn in het oog van de Luikse prinsbisschoppen. Bevestigingen van deze schenking zijn terug te vinden in akten van 844 als in pago Bracbatense Filfurdo (Longlier), van 947 als Fillefort (Chèvremont) en in 972 wanneer de abdij van Chèvremont met al haar voorrechten en ook Vilvoorde werd overgedragen aan het keizerlijke, Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Aken. In de akte van 947 is trouwens voor de eerste keer uitdrukkelijk sprake van een ecclesia. Etymologisch zou de naam te verklaren zijn als een waternaam van een beek/rivier (Fil) en een doorwaadbare plaats (furdo/vorde/voorde) (Gysseling 1960).

Later kreeg de abdij van Ter Kameren er de rechten. De aftakeling van het keizerlijke gezag liet op termijn de hertogen van Leuven toe hun macht tot aan de Zenne uit te breiden, wat leidde tot conflicten met de machtige tak van de Berthouts, een oud riddergeslacht uit de 11de eeuw uit de heerlijkheid Grimbergen, die op de andere oever van de rivier een actieve expansiepolitiek voerden (met de Grimbergse oorlog in 1139-1159 als apotheose). De nederlaag van de Berthouts zetten de hertogen van Brabant in 1192 er toe aan Vilvoorde de vrijheidskeure toe te kennen om op die manier hun westgrens te beveiligen. Vilvoorde kon zich van dan af ook politiek en economisch ontwikkelen. De loop van bijrivieren van de Zenne werden omgelegd om molens van water te voorzien en vanaf 1357 werd een stadsversterking opgericht met 25 torens en 4 stadspoorten (de Mechelse Poort richting noorden, de Leuvense Poort richting oosten, de Brusselse of Koepoort richting zuiden en de Vlaamse Poort richting westen). De omwalling werd vanaf 1851 geslecht. Tijdens het archeologisch begeleiden van rioleringswerken in de Koepoortstraat werden mogelijks de opgevulde gracht en restanten van de poort aangesneden (Wesemael 2013). Het tracé van de stadswallen, mooi aangegeven op het plan van Jacob van Deventer, is nog in het stratenplan te volgen: vooral langs de noordkant is het verloop van wal en gracht nog te merken aan de brede aanleg van de Franklin Rooseveltlaan.

De kern van de verdediging was de imposante burcht die vanaf 1375 onder impuls van hertog Wenceslas opgetrokken werd op de plaats van een oudere versterking op de rechteroever van de Zenne, vlak tegenover de kerk. De burcht die de verbindingen met Brussel, Mechelen en Leuven controleerde, deed vooral dienst als hertogelijke staatsgevangenis. De onstabiliteit van de ondergrond leidde tot meerdere consolidatiewerken. Na een laatste restauratie in 1713 werd ze in 1774/5 afgebroken. Een voor de ontmanteling opgemaakt grondplan toont de rechthoekige burcht met torens en brug, omgeven door een brede gracht en voorzien van puntige bastions in Vauban-stijl op de 4 hoeken (Nuytten 2006). De afbraak van de stadswallen en –muren volgden in 1782. Al in 1773 besliste Keizerin Maria-Theresia tot de bouw van een nieuw ‘tuchthuis’, dat uiteindelijk gerealiseerd werd op de linkeroever van de Zenne tegenover de plek van het geslechte kasteel. Het complex fungeerde achtereenvolgens als gevangenis, kazerne, landloperskolonie, militair lazaret en opnieuw gevangenis. Begin 20ste eeuw werd het complex ingericht als kazerne, tijdens de Eerste Wereldoorlog opnieuw als gevangenis en daarna weer als kazerne en dit tot in 1974. Een explosie in een buskruitfabriek blies in 1919 een aantal vleugels weg. Naar aanleiding van een toevalsvondst bij het aanleggen van een liftkoker werden twee robuuste funderingsmuren in baksteen met kalkstenen parament aangetroffen die waarschijnlijk behoorden tot een vroegere indeling van het tuchthuis (Vynckier 2013).

Economisch steunde Vilvoorde lange tijd op de lakenhandel, geweven met Engelse wol. De voornaamste aanvoerlijn liep over de Zenne, die vele eeuwen de enige verbinding met de Schelde en de zee was. Conflicten over de nadelige tolheffingen op de Zenne, eerst door Mechelen en later ook door Antwerpen op de Schelde verzwakten het economisch leven. Uiteindelijk mengde Brussel zich ook in het commerciële conflict. Brussel zou de bevaarbaarheid van de Zenne hebben gesaboteerd om op die manier de aanleg van een nieuwe waterweg af te dwingen: de zgn. Willebroekse vaart tussen Brussel en de Schelde. Dat Brussel de eigen rechten op het vervoer te water wilde monopoliseren, leidde tot spanningen. In 1477 kwam men overeen de werken uit te voeren op voorwaarde dat beide oevers binnen Brabant zouden liggen. Dit laatste om Mechelen te dwarsbomen. De graafwerken duurden van 1550 tot 1561. Eind 19de eeuw werd besloten de vaart aan te passen voor de zeevaart en werd de zone tussen Vilvoorde en Brussel zeehaven, waar hoofdzakelijk hout uit de Baltische regio aangevoerd werd.

De stadskerk, Onze-Lieve-Vrouw-van-Goede-Hoop, is zonder twijfel de opvolger van de eerste al in 947 vermelde Karolingische ecclesia waarvan we het patrocinium niet kennen. Deze stadskerk had diverse bouwfasen. Van de romaanse kerk is nog een stukje zichtbaar in het noordelijk deel van de latere gotische bouw. Tegenover de kerk groeide in de loop van de 12de eeuw een begijnhof, dat vanaf 1230 verrijkt werd met een infirmerie en vanaf 1254 met een kerk. Financieel wanbeheer leidde in de 16de eeuw tot bisschoppelijk toezicht. Het begijnhof doorliep meerdere woelige perioden, werd in de 17de eeuw ingenomen door huurlegers en takelde verder af onder het Frans en Hollands bewind. In 1844 werden de gebouwen openbaar verkocht en later zelfs grotendeels afgebroken om plaats te maken voor een openbaar plein. Van het begijnhof zijn nog delen van een toegangspoort en delen van de huizen in de kern van het huidige stadskwartier bewaard.

In 1623 kocht de dominicaner orde uit Brussel een privépand in de Lange Molenstraat (Moelenstraat), een aankoop die met nog andere panden in de directe buurt wordt uitgebreid. Meermaals werd het kloosterleven verstoord door opeisingen voor de legering van militairen. In 1791 werd het klooster afgeschaft. Van dan was het achtereenvolgens kazerne, katoenfabriek, brouwerij, opslagplaats en mandenmakerij, een functie die leidde tot de alom bekende benaming Mattenkot. Nadien werd het een technische school. Na restauratie, waarbij een deel van het gebouw instortte, herbergt het de stedelijke administratieve diensten. Een proefsleuvenonderzoek (Deceuninck e.a. 2008) en een aansluitende opgraving (Reygel e.a. 2012) naar aanleiding van restauratiewerken leverden belangrijke informatie op over de bouwhistorie en het bodemarchief van het kloostercomplex.

Na de vernieling van het convent der karmelietessen in Steenvoort (Peutie) kreeg deze orde in 1586 de beschikking over de vervallen gebouwen van het Sint-Niklaasgasthuis op de Meer (Leuvensestraat). Tussen 1641 en 1665 werd aan de nieuwe Onze-Lieve-Vrouw-van-Troostkerk gebouwd, die tenslotte in 1671 ingewijd werd. Bij het klooster hoorde ook een internaat. De kloosterorde werd tijdens de Franse revolutie ontbonden en de gebouwen werden deels verkocht en deels ingericht als kazerne. Begin 19de eeuw kon de orde de gebouwen terugkopen en er zich opnieuw vestigen. In 2009 voerde men een noodonderzoek uit in de kloosterkerk naar aanleiding van de restauratiewerken. Dit onderzoek leverde restanten van oudere vloerniveaus, funderingensporen, een stookvloertje, een kasseien wegeltje en enkele graven op. Het ingezamelde archeologisch vondstenmateriaal dateerde vooral uit de 14de tot de 16de eeuw (De Vriendt 2010). In 2010 werden in dezelfde kerk naar aanleiding van een toevalsvondst nog twee graven geregistreerd (Pauwels 2010).

Naast het al vermelde Sint-Niklaashospitaal bezat de stad ook een Onze-Lieve-Vrouwehospitaal, in het begin van de 13de eeuw gesticht door de Duitse Ridderorde. Langs de Vlaanderenstraat rest van dit complex, sinds 1238 beheerd door zusters augustinessen, enkel de kapel uit het einde van de 17de eeuw.

Evaluatie van de bewaringstoestand en motivatie voor de afbakening

De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naar gelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een oude burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.

Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.

Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.

Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.

Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdende met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimtes tussen de bebouwde kern en strategische elementen zoals de rivieroever worden mee opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).

Bibliografie

Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.

Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.

BIESEMANS L. 2006: 800 jaar Begijnen en Karmelietessen van Onze-Lieve-Vrouw ten Troost te Vilvoorde, Vilvoorde.

DECEUNINCK M., VANHOLME N. & VERDONCK A. 2008: Voormalig Dominicanenklooster site “Mattenkot” proefsleuvenonderzoek, Examino CVBA, Wevelgem.

DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen 2n, Brussel-Gent.

DE PUE P. s.d.: Geschiedenis van het oud Dominikanen klooster en college te Vilvoorde, Gent.

DE STOBBELEIR D. 1980: Vilvoorde, in HASQUIN H. (ed.), Gemeenten van België. Geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek 2 (met de medew. Van Van Uytven R. & Duvosquel J.-M., Brussel, 1138-1141.

DE VRIENDT B. 2010: Archeologisch noodonderzoek in de Basiliek OLV van Troost te Vilvoorde, AS-Rapportage 2009 31, Mechelen.

DOPERÉ F. 2007: Micro-analyse van middeleeuwse bouwwerven. De steenhouwchronologie toegepast op de kerken van Anderlecht en Vilvoorde (Br. en Vl.-Brabant), Archaeologia Mediaevalis 30, Brussel, 187-191.

DRIESEN P., VAN DE STAEY I. & STEEGMANS J. 2012: Het archeologisch onderzoek in het kader van de DN1000 aardgasvervoersleiding VTN2. Lot 1 en 2: Deeltraject Opwijk-Voeren, Aron bvba Rapport 170, Sint-Truiden, 37-42.

GYSSELING M. 1960: Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (voor 1226) II , 1015.

IN 'T VEN I., WOUTERS W., DE BRUYNE T., VAN BELLINGEN S. & COOREMANS B. 2005: Een Gallo-Romeinse rurale nederzetting aan het Houtemveld in Houtem (Vilvoorde-Steenokkerzeel, prov. Vlaams-Brabant), in INGRID IN ‘T VEN & DECLERCQ W. (eds.): Een lijn door het landschap. Archeologie en het VTN-project 1997-1998, Deel II, Archeologie in Vlaanderen, Monografie 5, 259-269.

KENNES H. & STEYAERT R. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie Vlaams-Brabant. Gemeente Vilvoorde, Deelgemeenten Vilvoorde en Peutie, Bouwen door de eeuwen heen VLB1, (onuitgegeven werkdocumenten), Brussel.

MARIËN M.-E. 1957: La région bruxelloise avant 700, Cahiers Bruxellois II, 1.

NAUWELAERS J. 1941 & 1950: Histoire de la Ville de Vilvorde, 2 vols., Paris – Bruxelles – Courtrai.

NOPPEN C. 1950: Historiek en Artistiek van Onze-Lieve-Vrouwkerk te Vilvoorde, Vilvoorde.

NUYTTEN D. 2006: “Un immense bâtiment, d’aspect sinistre, posé au bord du canal”: het voormalige tuchthuis van Vilvoorde, M&L 25.1, 6-28.

PAUWELS D. 2010: Vilvoorde – OLV van Troost basiliek (prov. Vlaams-Brabant), Rapportage vondstmelding 27 augustus 2010, Tongeren.

PEETERMANS H. & VAN GRUNDERBEEK W. 1976: Geschiedenis van Vilvoorde tot begin 20e eeuw. Het onuitgegeven handschrift “Geschiedenis van Vilvoorde” door E. Verschueren, Vilvoorde.

PEETERS J.-P. 1971: Bloei en verval van de middeleeuwse stadsvrijheid Vilvoorde, Eigen Schoon en de Brabander 54, 1-26 & 135-144.

PEETERS J.-P. 1975: Bloei en verval van de middeleeuwse stadsvrijheid Vilvoorde, Tielt.

POUMON E. s.d.: Vilvoorde, zijn ontstaan, zijn geschiedenis, s.l.

REYGEL P. & ERCOSKUN P. 2012: Archeologische opgraving aan de Lange Molenstraat te Vilvoorde (site Mattenkot), Aron bvba Rapport 160, Sint-Truiden.

SEVENANTS W. 1987: Een archeologische inventaris van de kaarten N.G.I 23/3-4, 23/7-8 en 31/3-4. Nota’s ten behoeve van een streekbeschrijving, onuitgegeven licentiaatsthesis Katholieke Universiteit Leuven.

TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-Rapport 5, Brussel.

VERBESSELT J. 1950: Het ontstaan en de ontwikkeling van de stad Vilvoorde, Eigen Schoon en de Brabander 33, 1-28.

VYNCKIER G. 2013: Muren, muren, muren en nog eens muren: archeologische toevalsvondsten in Vlaams-Brabant in 2013. Archeologie 2013. Recent archeologisch onderzoek in Vlaams-Brabant, 26-27.

WESEMAEL E. 2013: Prospectie met ingreep in de bodem en archeologische opgraving aan de Koepoortstraat te Vilvoorde, Aron bvba Rapport 185, Sint-Truiden.

http://www.vilvoorde.be/product.aspx?id=367; (geraadpleegd op 9 oktober 2014).

http://nl.wikipedia.org/wiki/Vilvoorde; (geraadpleegd op 9 oktober 2014).

KENNES H. 2005: Vilvoorde [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/21868; (geraadpleegd op 9 oktober 2014).

KENNES H. 2005: Vilvoorde [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/20266; (geraadpleegd op 9 oktober 2014).


Bron: AZ-dossier
Auteurs: Van Impe, Luc; Vynckier, Geert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Vilvoorde [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140042 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.