omvat de aanduiding als beschermd monument Mijnkrater Caterpillar
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd monument Gedenksite Hill 60
Deze bescherming is geldig sinds
Twee grote mijnkraters zijn de restanten van ondergrondse explosies van tonnen springstop op grote diepte op 7 juni 1917, bij het uitbreken van de mijnenslag. Het zwaar geaccidenteerde terrein van Hill 60 herbergt nog meer sporen van mijnkraters uit 1914-17, maar door het grote aantal ontploffingen zijn die niet langer individueel herkenbaar.
De mijnkrater van de Caterpillar is onlosmakelijk verbonden met de historiek van de mijnenoorlog op Hill 60. Beiden ontstonden vanuit één zelfde tunnelsysteem. Hill 60 is de Engelse benaming voor een sector aan het front van de Eerste Wereldoorlog, waar de spoorweg Ieper-Kortrijk de midden West-Vlaamse heuvelrug ‘doorsnijdt’. Tijdens zijn aanleg kort voor 1854 werd het spoor hier in een bedding gelegd, zodat de trein de heuvelrug niet over moest, maar er doorheen reed. De opgedolven aarde werd aan beide zijden van de spoorlijn gedeponeerd. Daardoor ontstonden drie kunstmatige ophogingen, met name Hill 60 ten noorden van de spoorweg, de Caterpillar aan de zuidkant en de Dump. De site ontleent zijn naam aan de hoogte boven de waterspiegel (60m). De langwerpig golvende aarden hoop ten zuiden van de spoorweg deed de Britse oorlogscartografen dan weer aan een rups (caterpillar) denken. Omdat de locatie na de oorlog tot een toeristische site ontwikkelde kregen de Britse oorlogstoponiemen de kans wortel te schieten in de actuele plaatsnamen. Door zijn hogere ligging had men vanuit Hill 60 een goed zicht op het zuidoosten van Ieper. De site bevond zich op 4,3 km in vogelvlucht van de grote markt. Hill 60 lag pal op het front van 1914 tot midden 1917. In juni 1917 ontplofte hier de meest noordelijke dieptemijn.
De ondermijningsgeschiedenis op het front in Vlaanderen begon eind december 1914 met een explosie onder Hill 60. Franse troepen probeerden de heuvel in te nemen. Ook al slaagde de infanterie niet, misschien kon een ondermijningsoperatie de Duitse troepen wel van de heuvel verdrijven. De berm naast de spoorwegbrug was een uitgelezen plaats om de graafwerken te starten, zodat men meteen op de juiste diepte zat, dicht bij het front en uit het zicht van Duitse observaties. Op 29 december 1914 kwamen de twee Franse landmijnen tot ontploffing, de allereerste in Vlaanderen! Het effect was –behalve psychologisch- niet zo heel groot. De mijnen sloegen twee kraters van beperkte omvang in de rand van de kunstmatige ophoging die Hill 60 was. Het resultaat was dat de Duitsers hun bolwerk nog verder versterkten en eveneens aan het ondermijnen sloegen. De eerste Duitse tegenmijn ontplofte in februari 1915.
Toen de Britten begin februari 1915 dit stuk van het front van de Fransen overnamen, gingen zij verder op de ingeslagen weg. Ze recupereerden een stuk van de oude Franse mijningang bij de spoorwegbrug om van daaruit een kleine mijnlading te plaatsen onder de Duitse linie. Twee nieuwe schachten ten westen van de Zwarteleenstraat werden aangeboord, die beide op het einde vertakten. Op 17 april 1915 kwamen dan bij Hill 60 de eerste Britse mijnen op het front in Vlaanderen tot ontploffing. Het waren er meteen zes. Alleen de grootste mijnlading, verdeeld over twee kamers, veroorzaakte een krater van enige omvang (55 x 27m). De vijf dagen durende stormloop op het Duitse bolwerk dreef gedurende een korte periode de Duitse troepen van Hill 60. Volgend op nieuwe intense gevechten namen de Duitse troepen op 5 mei 1915 hun oude posities weer in. Na de eerste Franse, Duitse Britse ondermijningen ging de mijnenoorlog op Hill 60 nog enkele jaren door. Het resultaat was een wir war van mijnkraters bij Hill 60. De opeenstapeling van tientallen kraters op en naast elkaar bewijst hoe intens de tegenstanders elkaar op Hill 60 belaagden.
Intussen werkten de Britten actief verder aan hun ondergrondse tunnelsysteem. Het bestond uit een haast onontwarbaar kluwen van galerijen op verschillende dieptes. Vanuit de centrale tunnel parallel aan de spoorweg vertakten twee systemen: ondiepe galerijen tussen 5 à 12m en diepe tunnels tot 21m. Mijnschachten gaven vanuit de loopgraven toegang tot de galerijen. Het diepliggende systeem wilden de Britten angstvallig geheim houden. Daarom legden ze de diepe mijnschachten verder van het front af. De fronttroepen hadden immers de gewoonte ontwikkeld om nachtelijke patrouilles op de vijandelijke loopgraven af te sturen in de hoop informatie over mijningangen te verzamelen. Terwijl inbraken in elkaars tunnelsysteem af en toe voorkwamen, bleven die beperkt tot de ondiepe galerijen. In zekere zin dienden de ondermijningen vanuit het ondiepe systeem om het diepliggende te maskeren.
In augustus 1915 was de 175 Tunnelling Company aan de graafwerken van een lange, schuin aflopende gang (Berlin tunnel) ruim 300m achter het front begonnen. Halverwege plaatsten Canadese ingenieurs -die intussen de sector hadden overgenomen- een verticale, stalen schacht, de toegang tot de diepliggende galerijen. In enkele maanden tijd klaarden ze de klus: tegen augustus en oktober 1916 plaatsten ze de ladingen van ruim 24 en 31 ton vaten gevuld met ammonal in de afgewerkte mijnkamers. Hoewel eerst een spoedige ontploffing voorzien was, werden de diepe mijnen van Hill 60 en de Caterpillar mee ingeschakeld in het plan rond de mijnenslag, dat pas een jaar later werd uitgevoerd. Ondertussen moesten de galerijen, springlading en elektrische leidingen in conditie worden gehouden, het werk van Australische tunnellers. De Duitse troepen aan het front hadden geen idee van de omvang en het impact van het werk. Toch roken ze onraad. In het voorjaar van 1917 drongen ze het ondiepe tunnelsysteem van de Britten binnen, maar ontdekten het diepliggende systeem niet. Zelf waren de Duitse ingenieurs met een diepe ondermijning begonnen, uitgerekend boven de mijn van Hill 60. Het werd een race tegen de tijd. Toen de Britse dieptemijnen op 7 juni 1917 werden opgeblazen, kwam meteen een einde aan het ruim 2,5 jaar durende kat en muis spel onder Hill 60.
Het huidige Hill 60 is sterk verbonden met haar lot als pleisterplaats voor het slagveldtoerisme na 1918. Een oorlogsveteraan kocht de site aan en ontwikkelde ze tot een vaste waarde in toeristische rondritten. Bedoeling was precies om het als frontlandschap blijvend te laten getuigen van de militaire operaties die er tussen 1914-17 plaatsvonden. Maar tegelijk veranderde dat het karakter van de site. Gaandeweg werd voor de duidelijkheid of de toegankelijkheid één en ander opgesmukt, de lay-out van een loopgraaf veranderde, een pad aangelegd, een tunnelschacht opengesteld, de terreinen rond oorlogsgedenktekens geëffend. Van de tientallen mijnen die tussen eind 1914-midden 1917 nabij de Zwarteleenstraat ontploften, zijn de individuele kraters vervaagd tot één aaneengesloten lager gelegen gebied. De enige krater die wel nog goed herkenbaar is, is de krater van 7 juni 1917. Die ligt erbij als een brede (60m) gapende wonde. In vergelijking met andere kraters van dieptemijnen mist deze krater diepte en ligt hij daardoor ook boven het grondwaterpeil. Doorheen de jaren is de krater sterk geërodeerd (of deels opgevuld?). Erosie heeft vooral de diepte van de krater aangetast. Oorspronkelijk bedroeg die 12,5m.
De krater (83m doorsnede x 19m diep) van de Caterpillar aan de overzijde van de spoorweg is veel gaver bewaard. Deze krater heeft tot op vandaag een goed bewaarde kraterlip. Tot 2001 was de Caterpillar met vegetatie overgroeid. In de onmiddellijke omgeving zijn nog diverse (restanten van) betonconstructies terug te vinden. De krater ligt onder bos, wat vόόr de oorlog niet het geval was. Zowel Hill 60 als de kop van de Caterpillar lagen toen in open akkers. Toenemende begroeiing, maar ook uitbreiding van de woonkern rond Zwarteleen heeft de ruimtelijke situatie daar wel wat veranderd. Door lintbebouwing langs de Zwarteleenstraat is het zichtsveld op Ieper vanuit Hill 60 veel versmald.
Over de ligging van de Britse schachten en het tunnelsysteem, het archeologisch erfgoed bij deze mijnkraters, zijn we goed geïnformeerd. De aanzet van de tunnels bevindt zich onder een akker kort bij de spoorweg. In steeds diepere lagen ondergraaft het systeem de hele site van Hill 60 en de Caterpillar tot op een diepte van ruim 20m. De totale lengte van de galerij beloopt 420m. Er is geen informatie beschikbaar over de toestand van schachten en tunnels.
Auteurs: Verboven, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Gedenksite Hill 60
Is deel van
Ieperse vestingen en omgeving, bossen ten zuiden en heuvelrug Wijtschate-Mesen
Is gerelateerd aan
Betonnen militaire post Vierlingen 2
Is gerelateerd aan
Betonnen militaire post Vierlingen 3
Is gerelateerd aan
Betonnen militaire post Vierlingen 4
Is gerelateerd aan
Betonnen militaire post Vierlingen 6
Is gerelateerd aan
Betonnen militaire post Vierlingen 7
Is gerelateerd aan
Duitse militaire post
Is gerelateerd aan
Restanten betonnen militaire post Vierlingen 5
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Mijnkrater 7/6/1917 Caterpillar en Hill 60 [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/304319 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.