Oppervlakte van 2.895 hectare en 14.901 inwoners (1/1/1997).
Bij gebrek aan archeologische vondsten, blijft de oudste geschiedenis van Heist-op-den-Berg vrij duister. Slechts de vondsten van enkele neolithische werktuigen als schrabbers en pijlpunten zouden kunnen wijzen op menselijke aanwezigheid in die periode. Het fragmentarisch karakter van de archeologica laat echter niet toe de omvang en de aard van de bewoning te achterhalen. Hetzelfde geldt voor de vage sporen uit de late bronstijd en de Gallo-Romeinse periode.
Voor het ontstaan van Heist zelf, bestaan twee stellingen in de literatuur: een eerste situeert de oudste parochiekerk in het huidige gehucht Lo, waar zich ook de eerste bevolkingskern ontwikkelde; bij de bouw van de Sint-Lambertuskerk in de 14de eeuw zou de kern geleidelijk verschoven zijn naar de "berg". Volgens een andere stelling zou de eerste kern van oudsher te situeren zijn op de "berg", een belangrijk argument in deze stelling is de structuur van het wegennet, dat een concentrisch patroon vertoont met de berg als middelpunt. De "berg" is met zijn 48 meter, na deze van Beerzel, het hoogste punt van de provincie Antwerpen.
Heist wordt voor de eerste maal vermeld in een oorkonde van 1008, uitgevaardigd door de Duitse keizer Hendrik II, aangaande de graasrechten van het "Waverwoud", die hij schonk aan de prins-bisschoppen van Luik; het Waverwoud kwam geografisch gezien overeen met het schaars bewoonde gebied tussen de Dijle en de Nete ten oosten van Mechelen, en omvatte bijgevolg ook Heist. Hieruit kan afgeleid worden dat Heist circa 1000 een afhankelijkheid was van het prinsbisdom Luik, dat inzake heerlijke rechten in conflict lag met de Mechelse Berthouts. Bij het ontstaan van het hertogdom Brabant, vormden de stad en het district Mechelen samen met het ressort Heist de heerlijkheid Mechelen, een Luikse enclave binnen het hertogdom. In 1333 verkocht de prins-bisschop van Luik zijn rechten op de heerlijkheid aan Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen. Door hun centralisatiepolitiek, werden de Bourgondische hertogen midden 15de eeuw de nieuwe heren. Bij de éénmaking der Nederlanden circa 1550 was de heerlijkheid Mechelen de kleinste van de Zeventien Provinciën; de heerlijkheid bestond uit de stad (binnen de omwalling), het district (de onmiddellijke omgeving) en het ressort, waartoe de heerlijkheden Heist en Gestel behoorden. De heerlijkheid Heist, zowat de helft in oppervlakte van de huidige fusie, was onderverdeeld in zeven "heerdgangen", in de betekenis van min of meer afzonderlijke leefgemeenschappen: Bergeraarde, Hallaer, Laer en Sonderschot, Boescot, Bosch en Achterheide, Bernum en Bruggeneinde, en Werft. Deze indeling bleef behouden tot de Franse Revolutie. Met uitzondering van Bergeraerde (de berg en het centrum van Heist) bleven de benamingen van de heerdgangen, die later evolueerden tot gehuchten, bewaard. De huidige deelgemeenten Itegem, Wiekevorst en Schriek waren Brabantse heerlijkheden en lagen buiten de invloedssfeer van Heist.
In 1559 verkocht Filips II Heist, dat tot dan verenigd was met Mechelen, aan Gaspar Schetz, een rijk Antwerps koopman; vanaf 1726 eigendom van de familie d'Ursel tot de val van het ancien régime. Vanaf 1630 is er sprake van het "Land ende Vrijheid van Heist", verwijzend naar het speciale statuut van Heist: het had een eigen schepenbank om recht te spreken en moest slechts naar Mechelen in gevallen van betwisting.
De Franse Revolutie maakte definitief een einde aan het bestaan van het Land en de Vrijheid van Heist en op 25 november 1795 werd het kanton Heist opgericht, dat bestond uit zes gemeenten: Heist-op-den-Berg, Hulshout, Houtvenne, Schriek met Grootlo, Beerzel en Wiekevorst. De gemeente bleef qua territorium nagenoeg hetzelfde, alleen Gestel werd afgescheiden en bij kanton Berlaar gevoegd. Ten tijde van Napoleon werd Heist hoofdplaats van een kanton met nieuwe grensomschrijving: Beerzel, Bevel, Itegem, Putte, Schriek en Wiekevorst. Booischot, dat van oudsher tot Heist behoorde, scheidde zich af in 1836 en ontwikkelde zich tot een zelfstandige gemeente. In 1876 scheidden de gehuchten Hallaar en Bernum zich af, respectievelijk gelegen ten noorden en ten noordoosten van Heist. Bernum werd aangehecht bij de gemeente Itegem. De oppervlakte van de gemeente verminderde hierdoor van 3.966 hectare naar 2.895 hectare.
Op kerkelijk gebied heeft Heist van oudsher behoord tot het bisdom Kamerijk, tot in 1559 bij het instellen van nieuwe bisdommen. De parochie van Heist kwam toen onder het bisdom Antwerpen.
In de loop van de 19de eeuw hadden algemene verbeteringen aan het wegennet, evenals de aanleg van de baan Lier-Aarschot en de spoorlijn Antwerpen-Aarschot (voltooid in 1864) een belangrijke impact op de economische ontwikkeling van het landelijke Heist. Vooral naar de eeuwwisseling toe werden meerdere nieuwe steenwegen aangelegd; zo werd in 1891 de steenweg voltooid die het centrum verbond met het gehucht Goor. Ook de andere gehuchten kregen een betere verbinding met het centrum. De Grote Nete werd in 1863 ingedijkt en gerecht tussen de Gestelbeek en de brug van Lodijk. De landbouwbedrijvigheid, tot de Tweede Wereld Oorlog de belangrijkste bron van inkomsten, verminderde naar het einde van 19de eeuw, een tendens die zich voortzette in de 20ste eeuw. Aanvankelijk werden vooral aardappelen verbouwd, waarvan de kweek een hoogtepunt kende tussen 1895 en 1935; de opkomst van de "vroege aardappelen", een typisch lokaal verschijnsel, had hierin een belangrijk aandeel. Na de landbouwcrisis van 1880 ging men zich vooral toeleggen op het kweken van groenten en fruit: bloemkool, tomaat, asperges, bonen en erwten, na 1930 ook witloof. Fruitkweek ontwikkelde zich vooral na de Tweede Wereldoorlog, terwijl ook de serrecultuur stelselmatig uitbreidde. Geleidelijk werd de landbouw drastisch gemoderniseerd met kwijnende werkgelegenheid als gevolg.
Door de aanwezigheid van kleilagen op de gehuchten Goor en Kwade Plas bestond aldaar in de 18de eeuw een relatief belangrijke steenbakkersbedrijvigheid, die echter volledig verdween in de loop van de 19de eeuw. In de 19de- en begin 20ste eeuw beperkte de industriële activiteit zich tot ambachtelijke bedrijvigheid, onder meer klompen maken en bezembinden. Daarnaast bestonden enkele brouwerijen, die circa 1910 alle gemechaniseerd waren. De 19de-eeuwse industriële revolutie uitte zich te Heist in een sterke demografische en urbanistische groei van bestaande woonkernen, in de eerste plaats in de omgeving van het station en de ontsluitingswegen. In de loop van de 20ste eeuw breidde de kernbebouwing zich voornamelijk uit naar het zuiden (zie rechtlijnig stratenpatroon in de Lodewijk Liekenswijk (jaren 1950) en de Schellevelden). De eertijds geïsoleerde historische domeinen, zoals het "Hof van Riemen", "Het Pelgrimhof" en het "Moretuskasteel" werden op die manier meer geïntegreerd.
Het huidige Heist, gelegen aan de Grote Nete met bewaarde beemdlandschappen (ten noordoosten van het centrum) en de spoorlijn Antwerpen-Aarschot, die de gemeente van noordwest naar zuidoost doorsnijdt, is nog steeds een landbouwdorp, maar vooral een woondorp met min of meer verstedelijkte kern, omgeven door een concentrisch stratenpatroon; als centrumgemeente bezit ze een volledig onderwijsprogramma, een volwaardig winkelcentrum, een tuinbouwveiling en verzorgingscentra. Het verstedelijkte centrum dat in het uiterste noorden van de gemeente ligt, beperkt zich in feite tot één langgerekte winkelstraat tussen het spoorwegstation en de ovale dorpskom op de berg, met name de Bergstraat en Stationsstraat. Ten zuiden van de kern doorsnijdt de spoorlijn Antwerpen-Aarschot de gemeente van noordoost naar zuidwest en parallel hiermee loopt de Liersesteenweg. In het kader van het "Ontwikkelingsprogramma voor de Zuiderkempen", besliste de Belgische regering tot de oprichting van een industriezone (Koninklijk Besluit van 3/4/1964) tussen de spoorweg en de genoemde steenweg, die werd uitgebreid in 1973. Een aantal grote ondernemingen uit de sectoren bouw, constructie, voeding, transport en farmacie zorgden zo voor vervangende tewerkstelling. De strook ten zuiden van beide assen en het gebied in het noordoosten van de gemeente bleven vrij landelijk.
Typisch voor Heist is het bestaan van talrijke gehuchten, die meestal hun oorsprong vinden in de voormalige heerdgangen (zie hoger): Achterheide in het zuidwesten en Bruggeneinde in het noordoosten wisten tot op heden hun landelijk karakter te bewaren met verspreide, typische langgevelhoevetjes en vochtige natuurgebieden, zoals de "Goren" (uiterste noordoosten), een natuurgebied van 3 hectare als overblijfsel van de vroegere "Goorheyde"; in Goor en Zonderschot, twee grotere gehuchten in het zuidoosten met een meer geconcentreerde bebouwing en een betere verkeerstechnische ontsluiting, neemt de woondruk toe en vermindert de agrarische activiteit. De deelgemeente Hallaar is door de toenemende lintbebouwing aan de Molenstraat en de Leopoldlei vergroeid met de noordzijde van de Heistse dorpskern.
- DIRIKEN P., Geogids Heist-op-den-Berg, sine loco, 1994.
- HERTELEER L., Geschiedenis van Heist-op-den-Berg 1795-1976, Heist-op-den-Berg, 1986.
- LAMBRECHTS R., Heist op den Berg in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1981.
- LIEKENS L., deel 1, Mechelen, 1897; deel 2, Heist-op-den-Berg, 1921; anastatische herdruk met inleiding door L. Herteleer, Gent, 1992.