is aangeduid als unesco werelderfgoed kernzone Begijnhof van Hoogstraten
Deze aanduiding is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Begijnhof van Hoogstraten
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Begijnhof van Hoogstraten
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Begijnhof van Hoogstraten
Deze vaststelling is geldig sinds
Het begijnhof van Hoogstraten is een langwerpig pleinbegijnhof dat zich vanaf de Vrijheid oostwaarts uitstrekt. Twee rijen huizen omsluiten het plein dat gedomineerd wordt door de kerk die met de westgevel naar de hoofdingang aan de Vrijheid is gericht. Een derde rij huizen, parallel met de twee eerste, begrenst het begijnhof aan de zuidzijde.
De eerste vermelding van een begijnhof in Hoogstraten vinden we in een oorkonde van 3 maart 1380. Gezien de specificatie "nieuw begijnhof", mag men aannemen dat de begijnen zich kort voordien op de actuele locatie hadden gevestigd.
Op 8 juli 1381 schonk Jan III van Kuik, heer van Hoogstraten aan de begijnen "de volle eigendom van de woonstede welke ze tot dan toe van de voorzaten van genoemde heer erfrechtelijk hadden bezeten tegen een jaarlijkse cijns". De bedoelde woonstede was de infirmerie waar de begijnen oorspronkelijk met andere vrouwen samenwoonden. Ook liet hij toe een kapel te bouwen en een kerkhof aan te leggen. Op 16 oktober 1382 kregen de begijnen, toen dertien in getal, de gelegenheid afzonderlijk te gaan wonen in een convent, dankzij de gift van hun medezuster Catharina van Kuik. Aldus groeide de infirmerie met haar omgeving geleidelijk uit tot een echt begijnhof. In 1415 is er sprake van de vergroting van het hof. In 1432 was de onafhankelijkheid van de begijnenparochie ten opzicht van de hoofdparochie een feit. Vrijstelling van beden en belastingen werd herhaaldelijk doch niet steeds met succes afgedongen.
Tot aan het uitbreken van de Tachtigjarige oorlog (1567) kende het begijnhof een gestadige groei. De nadelige gevolgen van de oorlog lieten ook het begijnhof niet onberoerd, zodat er in 1604 nog slechts twee begijnen binnen de muren van het hof verbleven. Na de instelling van het Twaalfjarig bestand (1609) keerde de rust weer. In 1619 waren er tweeëntachtig begijnen, tegen het einde van de 17de eeuw was hun aantal tot honderdzestig gestegen. Het aantal gebouwen diende in evenredigheid toe te nemen, namelijk van veertien huizen in 1553 tot tweeënzestig (inclusief kerk, convent, infirmerie en poorthuis) tussen 1626 en 1724. Deze uitbreiding was mogelijk door de toevoeging omstreeks 1635 van de voormalige gersthof aan de zuidzijde van het bestaande begijnhof. Op dit "nieuwe erf" werd, wellicht in 1660, ook een nieuwe blijk aangelegd. In 1670 werd een deel van de gronden van de pastorie aangehecht. De kerk werd opgetrokken tussen 1640 en 1687. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw was er een geleidelijke terugval. In 1768 verleende de bisschop van Antwerpen de toelating de leegstaande huizen aan wereldlijke personen te verhuren. Er waren toen nog negenentachtig begijnen.
Na de Franse revolutie raakte het begijnhof in verval. In 1796 werden alle goederen aangeslagen. Het hof met de huizen werd in 1800 overgedragen aan het Bestuur der burgerlijke godshuizen, de kerk werd gedegradeerd tot hooimagazijn. Op 2 oktober 1823 werd de kerk (terug) als bijkerk, afhankelijk van de parochiekerk van Hoogstraten erkend, in 1836 als hulpkerk. In 1826 werden nog achtentwintig begijnen geregistreerd en negenenvijftig huizen. In 1832 werden acht vervallen woningen, gelegen voor de kerk ten noorden van de centrale ingang gesloopt. In 1899 werd besloten tot afbraak van een tiental bouwvallige huizen ten zuiden van de centrale ingang, in 1670-1680 op grond van de pastorie gebouwd als aanzet van het nieuwe erf. Deze huizen stonden in haakvorm ten oosten van de pastorie tot aan het kapelleke van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten. Met het afbraakmateriaal werd een materialen- of kalkhuis gebouwd, later gebruikt als magazijn of schuur, momenteel atelier van beeldhouwer J. Martens. Op 28 oktober 1899 diende architect E. Pelgrims een plan in voor de bouw op dezelfde plaats van dertien nieuwe huizen, dat nooit werd gerealiseerd.
Na de Tweede Wereldoorlog beijverden J.L. Stynen en J. Schellekens zich om herstel en behoud van het Hoogstratense begijnhof. Op 13 april 1953 werd de kerk als monument beschermd, op 27 mei 1971 het hele begijnhof en de pastorie met bijgebouwen als landschap en monument. Het laatste begijntje overleed in 1972. In 1979 werd door het OCMW een eerste restauratiedossier opgestart, echter zonder resultaat. Op 26 september 1984 werd de wijk "Begijnhof" erkend als herwaarderingsgebied. Op 16 mei 1988 besliste de gemeenteraad het begijnhof over te kopen. Verschillende erfpachtvoorstellen en restauratieprojecten gingen een voor een de mist in terwijl de toestand van het begijnhof zienderogen verslechterde. ‘Het Convent’, dat zich op 27 februari 1992 kandidaat stelde voor de restauratie, bracht de ultieme oplossing. De doelstellingen kregen vaste vorm in de statuten van een v.z.w. en in een voorstel van erfpacht. Elk van de vierendertig leden van het Convent verbond zich ertoe één woning te restaureren en samen stonden ze borg voor de restauratie van de gemeenschappelijke delen zoals de muur, de pompen en kapellen, de groenvoorziening en de restauratie van de woningen met huisnummers 9, 10 en 11 die als museum ter beschikking zouden worden gesteld van het stadsbestuur om er onder meer de Alfred Ostcollectie onder te brengen. Een "Bijzonder Fonds" werd opgericht om de gemeenschappelijke delen te financieren. Elk lid betaalde een eenmalig "instaprecht" en stond een deel van de door de overheid verleende subsidie af aan dit fonds. De toewijzing aan het Convent gebeurde op 29 juni 1992.
De woningen kwamen volgens de erfpachtschikkingen enkel in aanmerking voor bewoning. Er werd gekozen voor een zachte restauratie met behoud van eigen karakter en waardevolle elementen voor elke woning, zonder het monument in die toestand te bevriezen. Zorgvuldig herstel van authentieke interieurelementen (zoals plafonds en vloeren, schouwen en haarden, deuren en ramen, muurkasten en gootstenen, nog aanwezige bornputten, enzovoort) werd op een weloverwogen wijze met de inbreng van meer eigentijdse elementen gecombineerd. De algehele restauratie werd gecoördineerd door architect H. Adriaensens. In 1997 kreeg ‘het Convent’ de Vlaamse Monumentenprijs en in 1998 de Henry Ford European Conservation Award. Op 2 december 1998 werd het begijnhof van Hoogstraten samen met twaalf andere Vlaamse begijnhoven, ingeschreven op de lijst van het werelderfgoed. De plechtige inhuldiging van het volledig gerestaureerde en heringerichte begijnhof vond plaats op 2 mei 1999.
Het begijnhof van Hoogstraten, ten westen begrensd door de Vrijheid, ten noorden door 's Bosch- en Gustaaf Segersstraat, is van het pleintype bestaande uit twee met huizen omzoomde pleinen (zogenaamd het "oude" en het "nieuwe erf"), volledig omringd door een bakstenen muur met hoofdingang ter hoogte van de Vrijheid. De huizen zijn te situeren aan weerszijden van het oude erf (nummers 1 tot 16 en 17 tot 27) en het nieuwe erf (nummers 28-29 en nummers 30 tot 36). De schuur (nummer 38) ligt ten westen van het binnenstraatje dat langs de zijgevels van de nummers 27, 28 en 36 en de circa 1900 gesloopte westelijke huizenrij loopt. De huisjes onmiddellijk links van de ingang zijn annexen van de pastorie. De kerk, ingeplant op het oude erf, bevindt zich tegenover de hoofdingang.
De oppervlakte van het oude begijnhof besloeg ongeveer de helft van het huidige; ten westen werd het begrensd door de vroegere Achterstraat, de verbinding tussen de nog bestaande Peper- en Leemstraat parallel met de Vrijheid; een spoor daarvan vinden we terug in de servitudeweg, die in het verlengde van de Peperstraat doorloopt tot in de hof van de pastorie. Ten zuiden liep de begijnhofmuur achter de turfhuisjes van de nummers 17 tot 27. De oorspronkelijke ingang bevond zich aan 's Boschstraat, tussen de huidige huisnummers 8 en 9. De uitbreiding met het "nieuwe erf" dateert van circa 1635. In 1670 werd een deel van de gronden van de pastorie aangehecht.
In 1550 (of 1530?) werd door toedoen van Elisabeth van Culemborg de noordelijke muur herbouwd en mogelijk ook uitgebreid. In 1533 is er voor de eerste maal sprake van de nieuwe poort aan de Vrijheid. In 1635 wordt de noordelijke muur drie voet (circa 1 meter) naar buiten gebracht en in westelijke richting verlengd. Duidelijke sporen van de eerste, heden heropende poort, werden in dit gedeelte van de muur teruggevonden. De oude zuidelijke muur loopt achter de turfhuisjes van de nummers 17 tot 27. De westelijke muur achter de pastorie dateert van 1676, zie jaarcijfers van gesinterde baksteen in de tuinmuur. De huidige afsluitingsmuur ter hoogte van de Vrijheid is van 1922 en werd iets achteruit gebracht op dezelfde lijn als de huizen op de hoek met 's Boschstraat, doch uitgevoerd op dezelfde breedte als de bestaande muur en voorzien van een eenvoudige ijzeren poort. De poortpijlers zijn bekroond met gietijzeren siervazen. Behalve de hoofdingang aan de Vrijheid en de toegang aan 's Boschstraat, zijn er twee doorgangen aangebracht naar de parking in de oostelijke muur. De bakstenen muur aan de Vrijheid is met spaarvelden en gele baksteen verlevendigd, de overige begijnhofmuren zijn gekaleid en met steunberen of lisenen versterkt.
De oostelijke muur achteraan het oude erf is voorzien van een Sint-Jozefkapelletje uit het begin van de 18de eeuw dat opgevat is als een beschilderd barok portiekaltaar met buikige Dorische zuilen onder een driehoekig fronton. Achter de beglaasde rondboognis staat een witgeschilderd terracottabeeldje en het kappelletje wordt geflankeerd door knotlinden.
Aan de zuidelijke muur van het nieuwe erf staat een kapelletje ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten, eveneens uit het begin van de 18de eeuw en geflankeerd door twee oude lindebomen. De puntgevel met afdak waartegen een polychroom beschilderd, barok portiekaltaar (entablement met Ionische zuiltjes onder driehoekig fronton)is aangebracht, is voorzien van een omlijste, beglaasde rondboognis met gepolychromeerd houten Onze-Lieve-Vrouwebeeld uit de 19de eeuw, aangebracht ter vervanging van het in mei 1996 gestolen originele.
Een met leilinden afgezoomde dreef verbindt de hoofdingang aan de Vrijheid en de kerk. Als "blijken" (bleekweiden) ingerichte pleinen afgezoomd met beuken- en buxushagen zijn gesitueerd achter de kerk (oosten) en in het zuiden als centrum van de recentere uitbreiding. Op het plein achter het koor van de kerk staan acht zeer oude taxusbomen en enkele treuressen flankeren het schip. Op het nieuwe erf zijn jonge hoogstamfruitbomen en kweeperen aangeplant. De wegen zijn licht verhard met ternairzand, de smalle stoepen langsheen de huizen uitgevoerd in baksteen. Het oud erf met gemetselde waterput met houten putmik en putzwing en monumentale, arduinen 17de-eeuwse pomp (1662?) bevindt zich naast de sacristie en een hermetselde pomp leunt aan tegen de oostmuur. Op het nieuw erf de 17de-eeuwse arduinen pomp vóór de nummers 28-29 en een Lourdesgrot met inscriptie: "Gift van de Z.E. Moeder Overste G. Wallebroek 19-8-1937."
Dank zij nauwgezet archivalisch, bouwhistorisch en bouwfysisch onderzoek konden de belangrijkste bouwfasen van de begijnhofhuizen worden vastgesteld. Vanaf het Oudhuis (ter hoogte van het huidige Convent) werden naar het westen en het oosten toe huizen bijgebouwd. Van de 14de-eeuwse of 15de-eeuwse bouwactiviteiten is nog zeer weinig terug te vinden. Vier zware branden teisterden het begijnhof (in 1506, 1559 en tweemaal in 1563), waarbij zowel talrijke huizen als het hofboek (in 1506) en vele oude geschriften verloren gingen. Van de heden bestaande huizen dateert een achttal grotendeels uit de 16de eeuw, de meeste huizen kwamen in het tweede kwart en de tweede helft van de 17de eeuw tot stand, een viertal dateert uit het eerste en het derde kwart van de 18de eeuw. De eerste huizen waren vakwerkbouwen gedekt met stro. Nummer 7 is een versteend model van dit type. Zowel tussen de nummers 19 en 20, 25 en 26 als in het Convent (nummer 9) zijn sporen van oorspronkelijke vakwerkbouw teruggevonden. In de 17de eeuw kreeg het begijnhof grosso modo het uitzicht zoals we het nu kennen. De bestaande huizen werden versteend, de nieuwe opgetrokken in baksteen, met in de gevels verankerde balklagen. De veelal manke zadeldaken (nok parallel aan de binnenstraten) werden met Vlaamse pannen, aanvankelijk ook leien, gedekt. Later werden ze bepleisterd of gekaleid en witgeschilderd om de talrijke verbouwingssporen weg te werken en werden de plinten gepikt. Overwegend later aangepaste rechthoekige muuropeningen. Het met zorg gerestaureerde of naar oud patroon gereconstrueerd houtwerk vertoont doorgaans witgeschilderde ramen, grijsgeschilderde lateien en/of omlijstingen, donkergroene deuren, raamomkastingen en luiken. De onderdorpels zijn meestal van arduin, de bovendorpels in de regel van hout. Evenals op andere begijnhoven draagt elk huis de naam van een heilige. Elk huis beschikt over een achterliggende tuin en een turfhuisje.
Een groot deel van de woningen van het oude erf kende, wat indeling en uitbouw betreft, een zelfde evolutie. De huidige binnenmuur parallel aan de voorgevel was de oorspronkelijke achtergevel. Aanvankelijk telden de huizen slechts twee kleine kamers en een zolder, bereikbaar via een ladder. Later werd het achterdakvlak verhoogd en verlengd waardoor een keuken, een kelder met daarboven een opkamer en een trap naar de zolder konden worden toegevoegd.
Van elk huis of huizengroep worden bijkomend in volgende items de bouwdatum en de belangrijkste karakteristieken opgesomd, waarvoor gebaseerd werd op de studie onder leiding van H. Adriaensens.
Dubbelhuis van vier traveeën en twee bouwlagen, opgetrokken circa 1651. Van 1972 tot 1993 samen met nummer 2 ingericht als Ostmuseum.
Oorspronkelijke bouwbreedte en een later toegevoegde tweede bouwlaag beëindigd met een bolrond geprofileerde daklijst en een houten kroonlijst. De kordonvormende arduinen band ter hoogte van de lekdrempels op de bovenverdieping geeft vermoedelijk de oorspronkelijke daklijsthoogte aan. De huidige bouwdiepte gaat terug op originele hoofdvorm, inclusief afdak met daaronder een halfondergrondse kelder en grote haard.
Een bewaarde samengestelde balklaag op de begane grond, rechts achteraan een opkamer boven een kelder met de aanzet van een tongewelf (parallel aan de voorgevel) en links een achterkamer met originele grote haard.
Dubbelhuis van vijf traveeën en anderhalve bouwlaag opgetrokken circa 1648. Van 1972 tot 1993 samen met nummer 1 ingericht als Ostmuseum.
Oorspronkelijke bouwbreedte, daklijst- en nokhoogte. Een zolderverdieping met (later ingebrachte) ingekaste, half beluikte bolkozijnen onder een vertande bakstenen daklijst. Verhoogd achterdakvlak, zie de nadien gebouwde achterbouw (op de begane grond met bewaarde anker in oorspronkelijke buitenmuur, op de zolderverdieping met nog aanwezige muurplaat op dezelfde buitenmuur). Er is een ingekast en beluikt opkamervenster aanwezig.
Voorste kamers met moerbalk; rechts kamer met schoorsteen uit de eerste helft van de 19de eeuw met zwart- en witmarmeren mantel en bepleisterde boezem met lijstwerk, pilasters, guirlandes. Keuken met eenvoudige haard uit dezelfde periode, geflankeerd door kasten. Opkamer boven kelder met aanzetsporen van tongewelf (parallel aan de voorgevel). Dakkap met opbouwspanten op de moerbalken.
Dubbelhuis van vijf traveeën en anderhalve bouwlaag, opgetrokken circa 1643. De oorspronkelijke bouwbreedte, daklijst- en nokhoogte bleven bewaard, inclusief de zolderverdieping met (later heropende) ingekaste, half beluikte bolkozijnen onder een vertande bakstenen daklijst. Later werd boven de (oorspronkelijke) opkamer een verlengd dakvlak aangebracht. Het interieur met samengestelde balklaag en dakconstructie met originele spanten, gordingen en nok bevat ook een later uitgebouwde gang met bepleisterd plafond met rozet.
Dubbelhuis van vier traveeën en anderhalve bouwlaag, opgetrokken circa 1637. Oorspronkelijke bouwbreedte, daklijst- (voorgevel) en nokhoogte bleef bewaard, evenals de zolderverdieping met (later heropend) ingekast, half beluikt bolkozijn onder vertande bakstenen daklijst. Het achterdakvlak werd wel verhoogd. Links bevindt zich een voorkamer met bepleisterd plafond met rozet, rechts een voorkamer met samengestelde balklaag. De gangmuren werden later ingebracht of verbouwd en de zoldertrap verplaatst. De kelder met tongewelf (parallel aan de voorgevel) en de opkamer behoren tot de oorspronkelijke toestand. De dakkap bestaat uit één origineel opbouw- en één later integraal spant.
Dubbelhuis van vier traveeën en anderhalve bouwlaag, als één geheel met de nummers 6, 7 en 8 opgetrokken in 1564.
Oorspronkelijke bouwbreedte, daklijst- en nokhoogte bewaard. Het verhoogde achterdakvlak werd doorgetrokken over de volledige achterbouw. Deels bewaarde samengestelde balklaag, de oorspronkelijke, centrale schouwconstructie met haarden werd later afgebroken, de haarden en schouwen verplaatst naar de zijmuren. Binnenmuren werden later ingebracht. De kelder met tongewelf (parallel aan de voorgevel), opkamer en achtergevel behoren tot de oorspronkelijke toestand, zie het opkamerraam in de achtergevel. Dakkap met één origineel opbouwspant rechts en een integrale constructie links.
Dubbelhuis van vier traveeën en één bouwlaag, als één geheel met de nummers 5, 7 en 8 opgetrokken in 1564.
Oorspronkelijke bouwbreedte, daklijst- en nokhoogte werd bewaard. Het verhoogd achterdakvlak werd doorgetrokken over de later uitgebouwde achterbouw. In de rechter voorkamer bleef de samengestelde balklaag bewaard, in de linker voorkamer en gang bevindt zich een bepleisterd plafond. In oorsprong waren er vermoedelijk centrale schouwconstructies aanwezig, de binnenmuren zijn van latere datum.
Dubbelhuis van drie traveeën en één bouwlaag, als één geheel met de nummers 5, 6 en 8 opgetrokken in 1564.
Versteend model van een vroegere vakwerkbouw. Oorspronkelijke bouwbreedte bewaard met bestaande voorgevel en parallelle binnenmuur als achtergevel, met daarachter de kelder en een overdekte opkamer. Centraal schouwmassief en deels bewaarde samengestelde balklaag en spantconstructie. Latere uitbouw van de achtergevel waardoor het achterdakvlak werd verhoogd. Later ingebrachte inkomhal.
Dubbelhuis van vier traveeën en anderhalve bouwlaag, als één geheel met de nummers 5, 6 en 7 opgetrokken in 1564.
Oorspronkelijke bouwbreedte, daklijst- en nokhoogte. Aangepaste muuropeningen in de voorgevel, met boven de deur korfboognis met gepolychromeerd Onze-Lieve-Vrouwebeeldje. Vergrote achterbouw. Verhoogd achterdakvlak. Vrijstaande zijpuntgevel met aandak, schouderstukken en vlechtingen. Deels bewaarde samengestelde balklaag, met in oorsprong een centrale schouwconstructie, de binnenmuren zijn van latere datum.
Tussen de begijnenhuizen met nummers 8 en 9 bevindt zich de voormalige hoofdingang en doorgang naar de oude moestuin. Deze is aan de hofzijde afgesloten met een bakstenen muur waarin een korfboogpoortje is aangebracht.
Gemeenschapshuis voor dertien begijnen in 1382 ontstaan uit een schenking door Catharina van Kuik, sedert 1425 door Jan IV van Kuik alleen bestemd voor arme begijnen. De dertien begijnen, bij gebrek aan woonlokalen met andere hulpbehoevende vrouwen samenwonend, werden vermoedelijk in 1381 door Jan III van Kuik in het bezit gesteld van de infirmerie, die in 1563 in de vlammen opging maar onmiddellijk werd herbouwd. Tot 1667 vormden infirmerie en convent een twee-eenheid, bestuurd door de conventmeesteres. In 1532 werd, los van het Oudhuis, elders op het begijnhof wellicht nog een tweede infirmerie opgericht. In 1667 werd het convent verbouwd en uitgebreid. De infirmerie werd losgekoppeld en in 1668 heropgericht (naar alle waarschijnlijkheid ter hoogte van de sinds de 19de eeuw gesloopte begijnhofhuizen en mogelijk te beschouwen als uitbreiding van het 16de-eeuwse "sieckhuijsken" in de gersthof); circa 1692-1694 werd ze vervangen door de fundatie van Steenbeeck.
Samen met nummers 10 en 11 ingericht als museum paalt dit halfvrijstaande gebouw aan het zijstraatje naar de ingang in de ’s Boschstraat. Het gebouw bestaat uit een voorhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (nok parallel aan de straat), een lager achterhuis van twee traveeën en één bouwlaag en een nog lagere uitbouw van twee traveeën in het verlengde van laatstgenoemde, beide eveneens onder zadeldak (nok parallel aan de zijstraat). Het in kern tot de tweede helft van de 14de eeuw opklimmend achterhuis en het linker gedeelte van het voorhuis zijn geconstrueerd als vakwerkbouw doch later versteend (zie onder meer gemetselde stijlen ter plaatse van oorspronkelijke houten of gleuf in balkslof), en hadden hun oorspronkelijke voorgevel aan het zijstraatje. Bij de verstening kreeg het hoofdgebouw een topgevel, pas daarna werd de tweede bouwlaag toegevoegd, waardoor de dakconstructie volledig werd aangepast. Het vrij homogeen rechter gedeelte stamt uit het derde kwart van de 17de eeuw. Er is een 17de-eeuwse deuropening, waarboven een segmentboognis met beeldje van de Heilige Begga van 1685, aanwezig.
Het achterhuis bewaart de oorspronkelijke spanten, opkamer en kelder, in de uitbouw een grote schouw waarin een fornuis als overgang van open haard naar kachel en daarnaast de toegang tot de kelder. Het voorhuis heeft nieuwe overspanningen en kapconstructie en ook een vernieuwd interieur.
Dubbel- en enkelhuisje van drie en twee traveeën en anderhalve bouwlaag, samen opgetrokken circa 1643. De achterbouwen dateren uit het eerste kwart van de 20ste eeuw.
Nummer 10 bevat een tot de oorspronkelijke toestand behorende kelder met een daarna opgetrokken gebouw waarvan de voorgevel parallel aan de binnenmuur en overeenkomend met de reeds bestaande gevels werd opgetrokken. Verder een later herbouwde achtergevel, ingebrachte gangmuren en een gewijzigde dakstructuur. De voorkamer rechts bevat een 18de-eeuwse schouw en originele rode en enkele zwarte vloertegels.
Nummer 11 behield ook zijn oorspronkelijke bouwbreedte, daklijst- en nokhoogte, maar heeft wel een latere achtergevel en verhoogd achterdakvlak voor de inbreng van een opkamer (nu met sanitair). Er zijn geen sporen van inwendige verbouwingen te zien.
Dubbelhuis van vier traveeën en anderhalve bouwlaag opgetrokken circa 1647. Gevel met geprofileerde daklijst en opmerkelijke sierankers. De achtergevel bevat ramen en deuren in originele kozijnen; er is een origineel deurblad, een kruiskozijn met opendraaiende ondervleugels en er zijn diefijzers ter hoogte van de keuken.
De oorspronkelijke toestand komt overeen met de bestaande en het geheel bestaat van bij het begin uit een hoofd- en achtergebouw, enkel met latere gangmuren en keukenmuur. Samengestelde balklaag. Achterbouw met bewaarde spiltrap met achtzijdige spil, keukenhaard, kelder met tongewelf en opkamer. Bepleisterde schouw met lijstwerk (18de eeuw) in linker voorkamer.
Dubbelhuis van vier traveeën en anderhalve bouwlaag opgetrokken circa 1659. De bestaande toestand benadert zeer dicht de oorspronkelijke, zowel wat bouwbreedte en -diepte, als daklijst- en nokhoogte betreft. Kelder, keuken en opkamer behoorden tot de oorspronkelijke toestand. Het achterdakvlak werd later verhoogd en de indeling van de voorplaatsen met een gang gaat mogelijk terug op een latere verbouwing.
Samen met nummers 15 en 16 zijn dit enkelhuizen van twee traveeën en anderhalve of twee (nummer 16) bouwlagen, opgetrokken als één geheel circa 1661.
De voorgevel heeft een origineel klooster- en kruiskozijn met luiken voor de benedenhelft en een korfboogdeur met bekronend nisje. De achtergevel zonder verbouwingssporen bevat bol- en kruiskozijnen en de westelijke zijpuntgevel heeft vlechtingen achteraan.
Er bleef een opmerkelijke, zeer oorspronkelijke toestand bewaard, zowel wat bouwbreedte, -diepte en -hoogte als interne organisatie betreft. Deze omvat onder andere een bewaarde samengestelde balklaag, ook in de kelder, een verbrede hal links met spiltrap uit de bouwperiode, rechts kamers op verschillend niveau, een voorkamer met aangepaste, originele schouw en een opkamer met originele haardconstructie met brandvlak uitgewerkt op een schelp in de kelder.
Samen met nummers 14 en 16 zijn dit enkelhuizen van twee traveeën en anderhalve of twee (nummer 16) bouwlagen, opgetrokken als één geheel circa 1661.
Onder de later aangepaste muuropeningen bevinden zich onder meer sporen van een gedichte korfboogdeur. De oorspronkelijke toestand wat bouwdiepte, -breedte en -hoogte betreft, bleef bewaard en het gebouw heeft een gelijkaardige plattegrond als bij nummer 14 evenals een bewaarde samengestelde balklaag, ook in de kelder.
Samen met nummers 145 en 15 zijn dit enkelhuizen van twee traveeën en anderhalve of twee (nummer 16) bouwlagen, opgetrokken als één geheel circa 1661.
Later aangepaste muuropeningen bevinden zich naast een ingekast houten kruiskozijn en rechts in de oostelijke zijpuntgevel met aandak, schouderstukken, vlechtingen en steunberen. De achtermuur van de opkamer valt samen met de begijnhofmuur. De oorspronkelijke toestand wat bouwbreedte, -diepte en -hoogte betreft wordt gecompleteerd door een later gewijzigde interne organisatie, latere balklagen en een kelder met tongewelf.
Samen met huisnummer 18 in spiegelbeeld gebouwde, halfvrijstaande dubbelhuizen van drie traveeën en twee bouwlagen, opgetrokken als één geheel circa 1666. Beide huizen kennen overschilderde speklagen en zijpuntgevels met aandak, schouderstukken en vlechtingen.
De korfboog boven het rechter venster duidt hier een verplaatste voordeur aan; boven de huidige deur bevindt zich een rondboognisje met Sint-Jozefbeeldje. De zijmuren van hoofd- en bijgebouw zijn geplaatst op de bestaande begijnhofmuren, zie de aanwezige steunberen en de top heeft een beluikt bolkozijn.
Het oorspronkelijk hoofdvolume was aanvankelijk een eenkamerwoning zowel op het gelijkvloers als op de bovenverdieping en had een spiltrap in de hoek. Dit volume vertoont echter een grondig verstoorde interne organisatie en een vergrote achterbouw. De spiltrap met ronde spil tussen bovenverdieping en zolder evenals de kelder met interessante gewelfstructuur, gebouwd op een bestaande drinkwaterput, bleven wel bewaard.
Samen met huisnummer 17 in spiegelbeeld gebouwde, halfvrijstaande dubbelhuizen van drie traveeën en twee bouwlagen, opgetrokken als één geheel circa 1666. Beide huizen kennen overschilderde speklagen en zijpuntgevels met aandak, schouderstukken en vlechtingen.
Dit gebouw, met ontlastingsboog boven de voordeur, bestaat uit het oorspronkelijk hoofdvolume met kelder, geplaatst over een bestaande waterput (in de rechter voorkamer) en een later uitgevoerde en nadien vergrote achterbouw. Het geheel heeft een gewijzigde interne organisatie.
Beide dubbelhuizen van drie traveeën en één bouwlaag werden reeds vóór 1511 samen opgetrokken en tussen 1623 en 1642 opgedeeld in twee zelfstandige woningen. Het gaat om versteende vakkwerkbouwen, zoals blijkt uit bewaarde stijlen in de zij- en achtergevel en de gangmuur en de lemen constructies in de scheimuur. De oorspronkelijke bouwbreedte en -diepte (ter hoogte van huidige achterkamers) bleef samen met de later verhoogde dakvlakken en de samengestelde balklagen bewaard. De oorspronkelijke centrale haard tussen beide panden bestaat in nummer 19 uit een zwaar schouwmassief met vooruitkomende haard met concaaf brandvlak en mooie bepleisterde schouw in de rechter voorkamer. De dakconstructie bestaat in nummer 19 uit opbouw- en – in nummer 20- uit integrale spanten en doorlopende gordingen van rond masthout. Ten aanzien van de aan de noordzijde gelegen huizen komt hier een afwijkend plantype voor met kelder (zie keldergat) en opkamer respectievelijk links en rechts vooraan, die pas bij de verstening werden uitgevoerd, samen met de gangmuren. Nummer 19 heeft een later uitgebouwde keuken en nummer 20 een bijgebouwd pomphuis. Nummer 19 bevat ook binnendeuren met zware kozijnkaders en een niet beschilderde, vrijstaande zijpuntgevel met aandak, schouderstukken, vlechtingen en ingekast glas-in-loodraam.
Dubbelhuis van vier traveeën en één bouwlaag, samen met nummer 22 opgetrokken circa 1647.
Het gebouw bewaart zijn oorspronkelijke bouwbreedte, daklijst- en nokhoogte, maar heeft een later verhoogde achtergording. De oorspronkelijke kelder met tongewelf bevindt zich parallel aan de voorgevel en er is een aangepaste haard in rechtse voorkamer, een latere trap met alkoofkast en een vergrote opkamer aanwezig. De keuken heeft een deur in een zwaar kozijn en een origineel 17de-eeuws raam.
Dubbelhuis van vier traveeën en één bouwlaag, samen met nummer 21 opgetrokken circa 1647.
De voordeur in zwaar kozijn behield het origineel slot. De bestaande toestand komt overeen met de oorspronkelijke, ook wat betreft de interne organisatie met een wijziging aan de trap naar de zolderverdieping. Er is een samengestelde balklaag in de linkse voorkamer en de gang aanwezig en vooraan links een bepleisterde schouw met profileringen. De kelder heeft een tongewelf en er zijn integrale dakspanten aanwezig.
Het zogenaamde Kerkhuis is een dubbelhuis van vier traveeën en één bouwlaag, met een groot klimmend dakvenster, in kern opklimmend tot vóór 1506, en heropgebouwd met gewijzigde voorgevellijn in 1680-1687 als huis voor de kerkmeesteres.
Er is een deels bewaarde samengestelde balklaag aanwezig, evenals aangepaste spantconstructies en de achtergevel werd recent herbouwd met oudere raam- en deurkozijnen.
Het halfvrijstaand dubbelhuis van vier traveeën en twee bouwlagen klimt in kern op tot vóór 1506 en werd heropgebouwd in 1769. Er zijn kleinere bovenvensters, een gevelafsluiting met overhoekse baksteenfries en houten kroonlijst aanwezig. De segmentboogdeur wordt bekroond met een omlijst nisje met een gepolychromeerd beeldje van de Heilige Johannes de Doper. De westelijke zijpuntgevel vertoont sporen van de oorspronkelijke dakhelling. Tussen de huizen met nummers 24 en 25 is een brandgang aanwezig met een rechthoekige doorgang onder een houten latei.
De oorspronkelijke bouwbreedte en –diepte bleef bewaard, evenwel met een later bijgebouwde bovenverdieping. De plattegrond vertoont een opkamer en kelder vooraan rechts, een latere uitbouw van de gang en een gewijzigde relatie tussen achter- en opkamer. Tegen de achtergevel leunt een berghok aan. Er is een samengestelde balklaag op de begane grond en een kelder met tongewelf (voorgevel) aanwezig.
Dit halfvrijstaand enkelhuisje van twee traveeën en één bouwlaag maakte deel uit van nummer 26, opgetrokken circa 1662. De oostelijke zijpuntgevel heeft een aandak, schouderstukken en vlechtingen en daarnaast nog een ingekast houten zolderluikje en een getralied keldervenster. Bouwdiepte, kroonlijsthoogte en dakhelling komen overeen met de oorspronkelijke toestand, de oorspronkelijke bouwbreedte verschilt van de huidige. De later uitgebouwde keuken bevat een gerecupereerd moneelraam. Er is een samengestelde balklaag en een kelder met tongewelf (parallel aan de voorgevel) aanwezig.
Dubbelhuis van vijf traveeën en één bouwlaag dat in kern opklimt tot vóór 1506 en (gedeeltelijk?) herbouwd werd circa 1653 en 1662, respectievelijk bij de bouw van de nummers 25 en 27. De muuropeningen zijn voorzien van strekse bogen en de gevelafsluiting is afgewerkt met een overhoekse baksteenfries. De westelijke zijpuntgevel heeft een aandak, schouderstukken en vlechtingen. Bouwdiepte, kroonlijsthoogte en dakhellingen komen overeen met de toestand in 1662 (?), evenals de vloer- en dakconstructie van het linker gedeelte. Er zijn samengestelde balklagen aanwezig en het linker gedeelte heeft een plafondbepleistering met geprofileerde lijsten. Schouw, haard en kastjes in de keuken vormen een geheel en het keukenraam behield zijn oorspronkelijk kozijn. Het rechter gedeelte werd sterk verbouwd, maar heeft in de achterkamer nog originele geschrankte vloertegels.
Halfvrijstaand dubbelhuis van drie op twee traveeën en één bouwlaag, maakte deel uit van nummer 26, en werd opgetrokken circa 1653. In 1866 werden voor- en zijgevel heropgemetseld. De muuropeningen zijn voorzien van strekse bogen en er is een blind raam in de derde travee. De zijgevel heeft geen vlechtingen en in de achtergevel is een keukenraam in een origineel kozijnkader en een achterdeur met houten latei en kalf aanwezig. De uitbouw is loodrecht achter het hoofdvolume gelegen. De oorspronkelijke bouw had een bouwbreedte en -diepte die overeenkomen met de bestaande. Er werden latere gangmuren en trap ingebracht, mogelijk was er in oorsprong een centraal schouwmassief aanwezig, zie de latere haarden. De dakconstructie is van latere datum. Er is een samengestelde balklaag en een originele kelder met tongewelf (parallel aan de voorgevel) aanwezig.
Vormt samen met nummer 29 twee halfvrijstaande dubbelhuizen van respectievelijk vijf en vier traveeën en één bouwlaag, opgetrokken circa 1723. Er werden verbeteringswerken uitgevoerd in 1866. De ramen en deur hebben bepleisterde dagkanten en zijn opmerkelijk breed en afgeschuind aan de deuren. Verder is er een eenvoudige daklijst aanwezig.
De westelijke zijpuntgevel heeft een aandak, schouderstukken en vlechtingen en de achtergevel vertoont sporen van verschillende dichtgemaakte ramen. Het oorspronkelijk bouwvolume met kelder, opkamer en gangmuren werd deels opengemaakt en bevat deels verplaatste paralle binnenmuren. De trap en schouwen werden later aangepast, terwijl de linker voorkamer met oorspronkelijke vloertegels en barokschouw en de originele spanten bewaard bleven.
Vormt samen met nummer 28 twee halfvrijstaande dubbelhuizen van respectievelijk vijf en vier traveeën en één bouwlaag, opgetrokken circa 1723. Er werden verbeteringswerken uitgevoerd in 1866. De ramen en deur hebben bepleisterde dagkanten en zijn opmerkelijk breed en afgeschuind aan de deuren. Verder is er een eenvoudige daklijst aanwezig.
De vensters in de voorgevel werden verlaagd en de achtergevel bevat nog een origineel kozijnraam voor de opkamer en een deur met ovaal bovenlicht. Het bestaande bouwvolume komt overeen met het oorspronkelijke en ook de inwendige organisatie bleef grosso modo ongewijzigd. De vloeropbouw bestaat uit integrale, parallel gelegen balken. De originele spiltrap met achthoekige spil werd enkel onderaan aangepast en de voorkamer rechts bevat een bepleisterde schouw met profielen. De dakconstructie is opgebouwd uit grenen, genummerde opbouwspanten.
Halfvijstaand dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen, opgetrokken circa 1713. In de 19de eeuw ingericht als pensionaat, waarbij een deel van de tuin ertegenover als speelplaats diende. Herstellingen werden uitgevoerd in 1948.
De gevel wordt bekroond door een bolrond geprofileerde daklijst en bevat verder later aangepaste muuropeningen, met tralies op de begane grond. De oostelijke zijpuntgevel met aandak, schouderstukken en vlechtingen bevat nog een ingekast houten kloosterkozijn in de top, een gedicht opkamervenster en een groot kelderraam.
Het bestaande bouwvolume komt overeen met het oorspronkelijke en dit geldt grosso modo ook voor de inwendige organisatie. Er zijn samengestelde balklagen, met bewaarde sloffen in benedenkamers en keuken aanwezig. De opkamer bevateen bepleisterde schouw en kastjes aan weerszijden van de dichtgemetselde haard, verder is de kelder met tongewelf nog origineel evenals de dakconstructie met opbouwspanten.
Vormt samen met nummer 32 een dubbel- en enkelhuis, respectievelijk van drie en twee traveeën en twee bouwlagen, opgetrokken circa 1695. De muuropeningen en gevelafsluiting zijn gelijkaardig als deze van nummer 30.
Naast het verplaatste bovenraam zijn verschillende verbouwingen aan de ramen in de achtergevel zichtbaar. Het bestaande bouwvolume komt overeen met het oorspronkelijke en bij de restauratie werd de oorspronkelijke eenkamerwoning hersteld. De plafondconstructies bestaan uit parallel lopende balken. De voorkamer rechts heeft een gangdeur in een zwaar kozijn. Oorspronkelijk vormde de zolderruimte één geheel met nummer 32 en de dakconstructie bestaat uit opbouwspanten.
Vormt samen met nummer 31 een dubbel- en enkelhuis, respectievelijk van drie en twee traveeën en twee bouwlagen, opgetrokken circa 1695. De muuropeningen en gevelafsluiting zijn gelijkaardig als deze van nummer 30.
De oorspronkelijke bouwbreedte, -diepte en -hoogte evenals de kelder bleven bewaard, wel is de inwendige organisatie sterk gewijzigd. De keuken heeft nog een origineel schuifraam.
Het dubbelhuis van drie traveeën en twee bouwlagen werd opgetrokken circa 1694. Muuropeningen en gevelafsluiting zijn ook hier te vergelijken met nummer 30. Boven de deur werd een rondboognisje voor een heiligenbeeld ingebracht evenals een blind bovenvenster in de middelste travee. Nog oorspronkelijk zijn bouwbreedte, -hoogte en -diepte, kelder, parallel lopende binnenmuur, spanten en dakvlakken. Gang en trap getuigen van een latere uitbouw. Er is een samengestelde balklagen met bewaarde sloffen in de keuken aanwezig.
De Fundatie van Steenbeeck werd opgetrokken tussen 1692 en 1694 ter vervanging van de infirmerie die circa 1668 werd opgericht (zie ook Begijnhof 9: gemeenschapshuis Convent of Oudhuis).
Dit dubbelhuis van vier traveeën en twee bouwlagen werd iets hoger opgetrokken dan de aanpalende huizen en wordt onder andere gekenmerkt door overschilderde muurbanden. De muuropeningen en gevelafsluiting is ook hier vergelijkbaar aan deze van nummer 30. De brandmuren hebben vlechtingen en rollagen. Het oorspronkelijk bouwvolume en de inwendige verdeling komen grosso modo overeen met de bestaande, op enkele latere binnenmuren en de verplaatsing van trap en haarden, uitgezonderd de keukenhaard, na. Er zijn samengestelde balklagen, veelal met bewaarde sloffen, aanwezig. De grote zwarte en rode vloertegels in de keuken zijn afkomstig uit de opkamer en kelder en werden herlegd volgens historisch patroon. Er zijn twee kelders, één met tongewelf parallel aan de voorgevel en één met kruisgewelf aanwezig. Op de bovenverdieping was de voormalige ziekenzaal aanwezig, hiervan getuigt de ondersteuning van de zoldering door middel van een houten kolom. De dakconstructie bestaat uit drie opbouwspanten.
Het huis van drie traveeën en twee bouwlagen werd opgetrokken circa 1691. Muuropeningen en gevelafsluiting opnieuw gelijkaardig aan deze van nummer 30. Boven de deur bevindt zich een rondboognisje voor een heiligenbeeld. Het bouwvolume met inbegrip van de achterbouw is oorspronkelijk, maar de interne circulatie werd gewijzigd door de vervanging van de spil- door een bordestrap. Er zijn samengestelde balklagen, een bepleisterde schoorsteenmantel met lijstwerk in de rechter voorkamer en een keukenhaard met kastjes rechts aanwezig.
Het hoekhuis heeft een dubbelhuisopstand van vijf traveeën en twee bouwlagen en werd opgetrokken circa 1681. Boven de middelste travee bevindt zich een latere dakkapel en de muurbanden werden Overschilderd. De muuropeningen en gevelafsluiting komen opnieuw overeen met dezen van nummer 30. Boven de deur werd een rechthoekig nisje met witgeschilderd Onze-Lieve-Vrouwebeeldje ingebracht en de zijpuntgevel vertoont aandak, schouderstukken en vlechtingen.
Het bouwvolume is Oorspronkelijk, maar de inwendige verdeling werd gewijzigd (van vier naar vijf traveeën) en ook onder meer een later uitgevoerde kelder, gang en verplaatste, originele spiltrap, waardoor een herverdeling van de ramen in de voorgevel noodzakelijk was. De samengestelde balklagen en grote originele haarden bleven bewaard. Het achtergebouw werd herhaaldelijk verbouwd (voorheen nummer 37) en vertoont de plattegrond van een begijnhofhuis. Er is een ingekaste houten deur met briefpanelen en oud slot bewaard.
De schuur dateert uit het begin van de 20ste eeuw en is een vrijstaande, eenvoudige bakstenen constructie met oorspronkelijk bouwvolume, dat vrijwel volledig opgebouwd werd uit recuperatiemateriaal. De gevelafsluiting vindt plaats met een overhoekse baksteenfries. In de zuidelijke gevel en de achtergevel bevinden zich later gedichte muuropeningen.
De begijnhofpastorie bevindt zich net buiten het begijnhof en is ingeplant als een op de rooilijn terugspringend, halfvrijstaand dubbelhuis van vijf op drie traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak (nok parallel aan de straat, leien). De pastorie werd herbouwd in 1874 (de eerste aankoop van een ‘pastoreel’ huis dateert van 1439. De oude pastorie brandde af in 1634 en 1645, werd in 1648 heropgebouwd, in 1870 aan de kerkfabriek van Sint-Jan verkocht en in 1874 door haar andermaal herbouwd).
De voortuin wordt afgesloten met een ijzeren hekken, opgehangen aan bakstenen pijlers met arduinen sokkel en deksteen. Het gebouw werd opgetrokken in baksteen met een eenvoudige, onversierde lijstgevel, op een arduinen plint met keldergat en verluchtingsroosters. De gevel wordt beëindigd met een bepleisterde daklijst en een houten kroonlijst op klossen. Het gebouw heeft rechthoekige muuropeningen, originele benedenvensters met latere, gietijzeren rolluikkasten (zie duimen van voormalige luiken) en vernieuwde bovenramen. Er is een smalle houten paneeldeur met bovenlicht in een omlopende, arduinen omlijsting met kroonlijst aanwezig en een bewaarde smeedijzeren trekbel. De verankerde zijpuntgevel bevat een rechthoekig venster onder houten latei en de verankerde achtergevel is afgewerkt met een baksteenfries.
In het interieur is de originele plattegrond bewaard met suite van leefruimten rechts van de gang, de spreekkamer, trap en gang (met uitgang naar het begijnhof via een voormalig begijnhofhuisje) en keuken links. De bovenverdieping heeft een middengang parallel aan de straat. De achterbouw (voormalig bakhuis) heeft een oudere kern, zie heden overschilderde sporen in achtergevel en aanpalend daaraan bevindt zich een voormalige geitenstal.
Verder zijn er bepleisterde en beschilderde plafonds met bescheiden stucmedaillons aanwezig en eenvoudige marmeren schoorsteenmantels uit de bouwperiode. De gang is voorzien van zwarte en witte marmeren vloertegels en de zijgang wordt afgesloten met een beglaasde deur met ruitvormig ijzeren traceerwerk. Op de overloop is een monumentaal schilderij op doek met portret van paus Pius IX, gedateerd 1873 in chronogram, aanwezig.
Vrijstaande georiënteerde barokkerk die deels van circa 1640, deels van 1679-1687 dateert. De plattegrond ontvouwt een driebeukige zaalkerk met basilicale opstand, schip van vijf traveeën, koor van één rechte travee en driedelige, afgeronde sluiting, verder een halfronde noordelijke traptoren tussen koor en middenbeuk en sacristie en berging rechts en links van het koor.
De kerk is opgetrokken als een baksteenbouw met gebruik van zandsteen en arduin voor de constructieve onderdelen. Middenbeuk en koor bevinden zich onder een afgewolfd zadeldak, zijbeuken onder een lessenaarsdak en dakkapellen (leien) en het geheel wordt bekroond door een tweeledige, zeszijdige dakruiter met opengewerkte lantaarns onder helm en ingesnoerde spits.
Bron: DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Hoogstraten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n4, Brussel - Turnhout.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis Kerkhuis
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnhofkerk toegewijd aan Sint-Jan Evangelist en Heilige Begga
Omvat
Schuur
Omvat
Twee begijnenhuizen
Omvat
Twee begijnenhuizen
Omvat
Twee begijnenhuizen
Is deel van
Hoogstraten
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Begijnhof van Hoogstraten [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/121660 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.