erfgoedobject

Historische stadskern van Tienen

archeologisch geheel
ID
140041
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140041

Juridische gevolgen

Beschrijving

Algemene Beschrijving

Tienen is gelegen langs de Grote Gete, in het noorden van het Haspengouws plateau. De kern van de stad situeert zich op een verhevenheid, de Sint-Germanusheuvel, in de vallei van de Grote Gete. De Grote Gete stroomt ten zuiden van de stad. De Mene die nu de Grote Gete instroomt voor ze de stad bereikt, liep vroeger net ten zuiden van de eerste stadsomwalling. De Borggracht, die aftakt van de Grote Gete, loopt samen met de zuidelijke grens van de tweede omheining. De gronden rond de stad worden gekenmerkt door droge leembodems. In de vallei komen overwegend natte leembodems voor.

Op het gewestplan is de archeologische zone overwegend ingekleurd als woongebied en woongebied met cultureel-historische en/of esthetische waarde, maar ook parkgebied en gebied voor dagrecreatie komen – in mindere mate - voor.

Archeologische nota

Het ontstaan van de vicus Tienen is te situeren in de Romeinse periode. In Tienen ontwikkelde zich toen een nederzetting met centrumfuncties voor de omgeving op religieus, economisch en/of administratief vlak. Kenmerkend voor een agglomeratie met een centrale organisatie is de aanwezigheid van publieke bouwwerken. Deze vicus bevindt zich ten westen/noordwesten van het huidige stadscentrum en ligt deels binnen de afbakening van deze archeologische zone (Mertens 1972).

Sporen ouder dan de Romeinse periode zijn aangetroffen op de Wijngaardberg, net buiten de archeologische zone gelegen: nederzettingssporen en een “enclos” uit de ijzertijd en grachten uit het laatneolithicum (Martens e.a. 2004, 83; Martens e.a. 2000, 33).

Langs de rand van de oude Gallo-Romeinse vicus werd in de vroege middeleeuwen een kapel opgericht ter ere van Martinus. Mogelijk verwijst Martinus hier niet naar Martinus van Tours, één van de oudste heiligen van het christendom en vooral populair bij de kerstening van onze gewesten in de 7de en 8ste eeuw, maar wel naar de zevende bisschop van Tongeren (later werd hier wel Martinus van Tours vereerd). De Sint-Martinuskerk in Avendoren was alleszins de oudste parochiekerk van Tienen. Deze oude kern ligt nog net binnen de afbakening van de archeologische zone, nl. ten noordwesten van het huidige stadscentrum. De wijk zal echter in de loop van de middeleeuwen aan belang inboeten (Kempeneers, 1984, 37).

De bewoningskern die zal uitgroeien tot het latere centrum van de stad situeerde zich meer oostelijk, rond de beter verdedigbare Sint-Germanusheuvel (huidige Veemarkt). Sommige auteurs situeren de oorsprong van de eerste Sint-Germanuskerk in de 9de eeuw. Volgens een 12de-eeuwse transcriptie van een charter van 20 april 872 bevestigde Karel de Kale de Parijse abdij van Saint-Germain des Prés in het bezit van de villa ‘Thuinas’. In het originele charter ontbreekt deze vermelding en in het 12de-eeuwse cartularium werd voornoemde passage geschrapt. De gegevens, om de Tiense nederzetting zo vroeg aan Saint-Germain-des-Prés te linken, zijn dus niet betrouwbaar.

Hoewel er nog veel onzekerheden bestaan rond de exacte oorsprong van de Sint-Germanuskerk, mogen we stellen dat er zich rond dit kerkje een nederzetting vormde (www.tienen.be). Bij archeologisch onderzoek naar deze kerk werden resten aangetroffen die teruggaan tot de tweede helft van de 12de eeuw.

Een tweede vroege vermelding van het bestaan van een vroege nederzetting vinden we terug in de levensbeschrijving van de Heilige Amalberga, daterend uit de 12de eeuw. Volgens dit relaas stak de heilige tijdens haar vlucht voor Karel Martel de Gete over op een plaats die men Tienas noemde. Dit vond plaats in de 8ste eeuw (www.tienen.be).

In de 10de eeuw maakte Tienen deel uit van het graafschap Bruningerode. Notger, prinsbisschop van Luik, was bezitter van dit graafschap. Deze eigendom wordt bevestigd in een akte door Keizer Otto III. Daardoor vormde Tienen een obstakel dat de weg van Vlaanderen en Brabant naar het Rijnland blokkeerde en werd zo in 1013 de inzet van een oorlog tussen Luik en Leuven (cf. Slag bij Hoegaarden). De graaf van Leuven won en zo werd Tienen een van de speerpunten van het graafschap Leuven. Tienen werd dan ook versterkt met een omheining en vijf stadspoorten. Met de werken voor deze eerste omheining werd al omstreeks 1014 aangevat. De Mene werd vergraven en zorgde voor het water van de stadsgracht. De ligging werd gereconstrueerd door P. Kempeneers (Kempeneers 1999, 3-8). Hoewel deze omheining als eerste omheining van Tienen beschouwd wordt, was daarvoor ook de Sint-Germanusheuvel al versterkt geweest (Kempeneers 1999, 4).

In de 13de eeuw was Tienen al lang uit zijn voegen gebarsten. Omstreeks 1250 was Tienen de hoofdplaats van een uitgestrekte meierij geworden, en zo de belangrijkste onder de kleine steden van Brabant, na Brussel, Leuven, Antwerpen en ’s-Hertogenbosch (Kempeneers 1999, 9). De hertogen van Brabant bezaten er het ’s Hertogenhuis dat in de jaren '70 van de 14de eeuw door Johanna van Brabant werd overgedragen aan de Onze-Lieve-Vrouwebroeders om er hun klooster in te richten (Doperé 2011, 4). De economisch sterke groei van de stad hing ook samen met de commercieel gunstige ligging op de belangrijke oost-west handelsroute en er ontwikkelde zich een bloeiend gilden- en ambachtswezen in de stad (www.tienen.be).

Men had dan ook tot de bouw van een nieuwe stadsomwalling beslist. Al in 1194 werd volgens Gramaye begonnen met aanleg van deze omwalling (Vrancken 2011, 9). Ter hoogte van de Oude Vestenstraat werd een muur gebouwd en in het zuiden werd de Borggracht gegraven (ca. 1230). Op de splitsing tussen de Gete en de Borggracht werd een sluisgebouw gebouwd dat men de Nieuwe Ark of Roos noemde (1233) (www.tienen.be). Bij graafwerken werd de versterking langs de Borggracht blootgelegd over een lengte van 910 meter en kon ze bestudeerd worden. De muur was voorzien van steunberen en zeven halfronde torens die alle werden teruggevonden (Kempeneers 1999, 10). Voor het verloop van deze omwalling verwijzen we naar Kempeneers (Kempeneers 1999, 9-14; Kempeneers 1984, 54-59).

Een derde omwalling (of grote omheining) probeerde ca. 1360 alle stadswijken te omvatten. Deze nieuwe verdedigingsgordel beperkte zich tot het opwerpen van aarden wallen en enkele nieuwe torens en poorten (www.tienen.be). Honderd jaar later waren de werken nog steeds niet helemaal voltooid. In 1781 gaf Jozef II de opdracht om de stadsomwalling volledig af te breken (Kempeneers 1999, 14-18). Deze grote omwalling gaf onvoldoende bescherming omdat ze te groot was uitgezet. Dit was gebleken in 1507 toen de stad zwaar te lijden had onder de opstand van Gelderland. Kort daarna gaf Karel V toestemming om een kleinere omwalling te bouwen en de grote omwalling gedeeltelijk af te breken. De grote omwalling bleef echter nog lange tijd onaangeroerd. Deze derde omwalling vormt de grens van de archeologische zone. De omwalling kende volgend verloop: in het noorden langs de huidige vesten, meer in het zuiden parallel met de Getestraat, ten zuiden van de Suikerfabriek en via de Keistraat en Torenstraat opnieuw naar het noorden via de verdwenen Dekensvest in de boomgaarden van Reynaerts en de Sliksteenvest. Dit verloop is op verschillende historische kaarten (Poppkaart, Vandermaelenkaart, Ferrariskaart, gereduceerd kadasterkaart) nog duidelijk zichtbaar.

Voor de vierde, kleinere, omwalling werd gebruik gemaakt van delen van de oudere omheining. De Borggracht werd opnieuw de zuidelijke stadsgrens. De bestaande muur van de tweede omheining begrensde de stad in het noorden. In het oosten bracht men in 1537-1538 een nieuwe verbinding tot stand tussen de Oude Poort en het Sliksteen. In een tweede fase werd in het westelijke stadsdeel een muur opgetrokken tussen de (Oude) Leuvensepoort en de Roos. Dit gebeurde in 1596 (www.tienen.be).

In de 14de eeuw kende Tienen zijn economisch hoogtepunt en verwierf de Tiense lakennijverheid internationale bekendheid. Op het einde van de 15de eeuw verloor deze lakennijverheid echter zijn internationale betekenis. Een tijdelijke opflakkering kwam er aan het begin van de 16de eeuw toen Tienen de Gete bevaarbaar mocht maken.

Naast de machtige weversgilde floreerden in Tienen ook de gilden van o.a. de brouwers, vleeshouwers, volders, maalders, ... (nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_Tienen).

Ook het pottenbakkersambacht is geattesteerd in Tienen. Bij opgravingen aan de Veldbornstraat in 1963 werden drie pottenbakkersovens en grote hoeveelheden aardewerkscherven aangetroffen die kunnen gedateerd worden in de 14de-15de eeuw (Borremans 1963, 406-407).

De turbulente gebeurtenissen in de 16de-17de eeuw (Tachtigjarige Oorlog) hadden ook hun weerslag op Tienen. Pogingen van verschillende partijen om de stad in te nemen gingen met plunderingen en brandstichting gepaard. Het absolute dieptepunt voor Tienen is de gewelddadige inval van Frans-Hollandse troepen in 1635, waarbij een groot deel van de middeleeuwse stad afbrandde. Ook een deel van de middeleeuwse archieven gingen, samen met het toenmalige stadhuis op de Veemarkt, in vlammen op (informatie verkregen van L. Vrancken).

Op het einde van de 17de eeuw was Tienen slechts een schim van de welvarende middeleeuwse stad. Op economisch (en politiek) vlak won het brouwersambacht steeds meer invloed ten koste van de lakenindustrie.

In de loop van de 19de eeuw begon het bevolkingsaantal van Tienen opnieuw te groeien. De industriële ontwikkeling van Tienen was zeer nauw verbonden met de bloei en de evolutie van de landbouw in het vruchtbare Hageland en Haspengouw.

Als gevolg van deze spectaculaire bevolkingstoename brak de stad langzaam uit zijn middeleeuwse cocon. De stadsvesten werden ontmanteld en er werden nieuwe invalswegen aangelegd. De stadswallen werden afgegraven en omgevormd tot wandelvesten. Ook de stadspoorten moesten er aan geloven. Dit betekent echter niet dat men resoluut van het principe van de ommuurde stad afstapte. Meestal bleef het onderste deel van de oude poorten nog enkele decennia bewaard. Dat in het huidige Tienen geen (bovengrondse) sporen bewaard bleven van de oude stadsomheining heeft waarschijnlijk te maken met de recyclage van het materiaal van de poorten en muren. Het plaatselijk gewonnen kwartsiet, dat voor de constructie van de verdedigingswerken gebruikt werd, leent zich immers prima voor het verharden van wegen (www.tienen.be).

Verschillende religieuze orden waren gevestigd in of aan de rand van de middeleeuwse stad. De franciscanen (aan de Minderbroedersstraat) zouden voor het eerst in 1261 vermeld worden in Tienen. Hun vestiging viel min of meer samen met de komst van de alexianen (cellebroeders, 1266, aan de Kapucijnenstraat, later Veldbornstraat) en de bogaarden (aan de Bogaardenstraat). Op dat ogenblik leefden er al begijnen en wittevrouwen (1251, aan de Gete in Aandoren) in de stad. Ongeveer 100 jaar later, in 1372, kregen de karmelieten, de Onze-Lieve-Vrouwebroeders, toestemming om zich te vestigen in Tienen. Zij mochten het ’s Hertogenhuis bewonen. De dominicanen komen pas in 1843 naar de stad.

Het Groot begijnhof van Tienen, vermoedelijk gesticht rond 1240, was gelegen net te zuiden van de Borggracht, aan de rand van de stad. Het bogaardenklooster, was gelegen in het zuiden van de stad, aan de huidige Beggaardenstraat. In 1635 gingen de gebouwen in vlammen op, maar al snel startte men de wederopbouw en er werd ook aan bezitsuitbreiding gedaan, zodat de goederen van het klooster zich in de loop van de 17de eeuw uitstrekten tot aan de achterzijde van de woningen van het huidige Torsinplein (www.tienen.be).

De stad kende ook belangrijke liefdadigheidsinstellingen: de tafel van de H. Geest (1250), het Sint-Janshospitaal (1200) en de leprozerij van Danebroeck (1200). (http://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_Tienen)

Latere kloosterstichtingen in Tienen zijn die van de annunciaten en de augustijnen. De annunciaten kregen in 1627 van het Sint-Germanuskapittel de toestemming om een klooster in te richten. De Sint-Jakobskapel, sinds 1319 vermeld, werd hen ter beschikking gesteld (dibe/relict/214959).

Het augustijnenklooster werd gesticht in 1615 op initiatief van enkele Tiense notabelen. De oude Sint-Barbarakapel op de hoek van de Dr. J. Geensstraat en de Danebroekstraat werd de kloosterkapel en door schenkingen en aankopen kregen zij een groot aaneengesloten blok tussen de Broekstraat, de Dr. J. Geensstraat, de Danebroekstraat en de Grote Markt in bezit (ile/park/223).

Het religieuze leven komt eveneens tot uiting in de aanwezigheid van verschillende kerken in Tienen. Naast de Sint-Germanuskerk en de Begijnhofkerk (cf. supra) is er ook de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Poelkerk, gelegen aan de Grote Markt. Met de bouw van de kerk werd gestart aan het einde van de 13de eeuw (Kempeneers 1984, 102-108). De poel waar de naam van de kerk naar verwijst is de Haspoel die gedempt werd in 1724 (Kempeneers 2013, 99).

Wat betreft materiële overblijfselen uit het verleden kan gewezen worden op de aanwezigheid van een 13de-eeuwse kelder die vermoedelijk deel uitmaakte van het huis van de Hertogen van Brabant (opvolgers van de graven van Leuven). Deze kelder bevindt zich onder een van de gebouwen van het Immaculata Instituut (VIA Tienen) (tussen de Onze-Lieve-Vrouwbroedersstraat en de Ooievaarstraat (Doperé 2011, 1-6).

De archeologische aandacht voor Tienen heeft zich echter vooral toegespitst op het Romeinse verleden. Uitgebreide opgravingen vonden o.a. op het Grijpenveld plaats, grotendeels buiten de historische stadskern gelegen, plaats. Tijdens deze opgravingen werd een uitgestrekt Romeins grafveld aangetroffen, maar ook een ambachtelijke zone (pottenbakkerij, bronsateliers, glasatelier) van de vicus, en een Romeinse cultusplaats. Ook oudere periodes zijn vertegenwoordigd. We vinden hier eveneens sporen terug die verband houden met de middeleeuwse stad: twee baksteenovens daterende uit de 13de-15de eeuw (Martens 2003, 23).

Ook langs de Zijdelingsestraat werden sporen (badgebouw, horreum, ...) van de vicus opgegraven. De 14de-eeuwse stadsomwalling werd hier in het opgravingsterrein vastgesteld (Vanderhoeven, 2002 133-160).

De Borggracht kon archeologisch bestudeerd worden (cf. supra). Ook aan het Hof van Kabbeek (later Kabbeekklooster) werd archeologisch onderzoek uitgevoerd. Deze gelegenheid deed zich voor bij de bouw van enkele nieuwe vleugels van het klooster. De vermelding in cabeke (uit ouder katbeke) vinden we al terug in 1321. Het hof behoorde toe aan de rentmeester van de hertog van Brabant. In 1414 werd het hof geschonken aan drie kloosterzusters. Een jaar later werd het klooster officieel opgericht.

Tijdens het onderzoek kwam een V-vormige gracht met bijhorend standspoor aan het licht, dat deel uitmaakte van de verdwenen Kabbeek. Ook sporen van de verschillende fasen van het klooster werden op het terrein waargenomen (Lodewijckx 1986, 25-26; Lodewijckx 1983b, 61-95).

Recenter (2011) vond er archeologisch onderzoek plaats in het Groot Begijnhof van de stad. Bij dit onderzoek werden laatmiddeleeuwse en postmiddeleeuwse bewoningssporen aangetroffen, waaronder een begijnhofhuisje. De resultaten leveren een beeld op van de geleidelijke ontwikkeling van de ruimte in de volle middeleeuwen met aanvankelijk wellicht eerder verspreide bewoning en veel lege zone waar wellicht aan leemontginning werd gedaan (Vander Ginst 2014, 165-170). Ook bij archeologisch vooronderzoek in 2014 aan de Hennemarkt en in de Peperstraat werden bewoningssporen uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd aangetroffen. (Vander Ginst e.a. 2015; Smeets 2015)

Hoewel het archeologisch onderzoek in de historische stadskern vrij beperkt is (uitgezonderd van het onderzoek in de vicus), kan er op basis van de historische gegevens gesteld worden dat in Tienen een rijk bodemarchief opgebouwd werd in de loop der geschiedenis. Zo kan ook nog verwezen worden naar de “honderden weggegooide potten die gevonden werden bij de bouw van de appartementen in de Meendijk rond 1958” (informatie verkregen van P. Kempeneers).

Evaluatie van de bewaringstoestand en motivatie voor de afbakening

De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naar gelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een oude burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.

Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een pre-stedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.

Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.

Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.

Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdende met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimtes tussen de bebouwde kern en strategische elementen zoals de rivieroever worden mee opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).

Bibliografie

Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.

Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.

Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.

Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.

BORREMANS R. 1963: Oude Brabantse Gebruiksvoorwerpen, De Brabantse Folklore 160, 383-411.

DEGRYSE H. & BIESBROUCK B. (eds) 2013: Tussen stad en platteland. De Romeinse vici van Vlaams-Brabant, Accenten uit de geschiedenis van Vlaams-Brabant, Leuven.

DOPERÉ F. 2011: Tienen, waar de hertogen van Brabant thuis waren, Museumopener 11.3, 1-6.

HARTOCH E. & MARTENS M. 2004: Het middeleeuwse sporenareaal op het Grijpenveld te Tienen afkomstig van de noodopgraving van 1997 tot 2003. Enkele beschouwingen (Vl.-Brab.), Archaeologia Mediaevalis. Kroniek 27, 70-71.

KEMPENEERS P. 1984: Tienen in vroeger tijden, Tienen.

KEMPENEERS P. 1999: Thuis in Tienen I, Tienen.

KEMPENEERS P. 2013: Woordenboek van Tiense Plaatsnamen, Tienen.

KEMPENEERS P. 2013: Tienen in de wandeling, Tienen.

LODEWIJCKX M. & DOPERÉ F. 1983a: Archeologische bijdrage tot de geschiedenis van het voormalige Kabbeekklooster te Tienen, Acta Archaeologica Lovaniensia 22, 61-95.

LODEWIJCKX M. & DOPERÉ F. 1983b: Tienen (Bt): voormalig Kabbeekklooster, Archeologie 1, 34.

LODEWIJCKX M. & DOPERÉ F. 1986: Tienen (Brab.): voormalig Kabbeekklooster, Archeologie 1, 25-26.

MARTENS M., DEBRUYNE T. & HARTOCH E. 2000: Nederzettingssporen uit de vroege ijzertijd op de Wijngaardberg te Tienen, Lunula. Archaeologia protohistorica VIII, 33-34.

MARTENS M. 2003: De opgravingen op het Grijpenveld (1997-2003), Recent archeologisch onderzoek in Vlaams-Brabant, 23.

MARTENS M., DEBRUYNE, T. & ERVYNCK A. 2004: Un enclos à fonction multiple du VIe/Ve siècle dans le Wijngaardberg, Tirlemont (Tienen), Lunula. Archeologia protohistorica XIII, 83-91.

MARTENS, M. 2012: Life and culture in the Roman small town of Tienen. Transformations of cultural behaviour by comparative analysis of material culture assemblages, PhD thesis VU Amsterdam.

MERTENS J. 1972: Tienen, een Gallo-Romeinse nederzetting, Acta Archaeologica Lovaniensia 5, 115-163.

PROVOOST A. 1981: Tienen: pottenbakkerij Veldbornestraat, in: Provoost A. (ed.): Blik op het bodemarchief van Oost-Brabant, 73.

SMEETS M. 2015: Het archeologisch vooronderzoek aan de Peperstraat te Tienen, Archeo-rapport 262, Kessel-Lo.

TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-rapport 5, Brussel.

VAN DER GINST V. & SMEETS M. 2014: Het archeologisch onderzoek in het Groot Begijnhof te Tienen, Archeo-rapport 220, Kessel-Lo.

VAN DER GINST V. & SMEETS M. 2015: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hennemarkt te Tienen, Archeo-rapport 262, Kessel-Lo.

VRANCKEN L. 2011: De stad en de Brabantse hertogen, Museumopener 11.3, 9-14.

http://www.tienen.be/showpage.aspx?id=2319#g4a (geraadpleegd op 26-05-2014).

http://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_Tienen (geraadpleegd op 26-05-2014).

VERLOOVE C. 2012: Klooster van annunciaten [online], dibe/relict/214959 (geraadpleegd op 26-05-2014)

DENEEF R. 2008: Kloostertuin van de augustijnen [online], ile/park/223 (geraadpleegd op 26-05-2014)

Informatie verkregen van L. Vrancken (16 november 2014)

Informatie verkregen van P. Kempeneers (13 november 2014)


Bron: AZ-dossier
Auteurs: Cousserier, Katrien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Tienen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140041 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.