erfgoedobject

Historische stadskern van Aalst

archeologisch geheel
ID
140017
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140017

Juridische gevolgen

Beschrijving

Algemene Beschrijving

De oudste historische kern van Aalst is gelegen op de linkeroever van de Dender, op de overgang tussen de leem- en de zandleemstreek. De middeleeuwse stad heeft zich ontwikkeld op de plaats waar een noordoostelijke uitloper van een leemrug een steilrand vormt met het alluviaal gebied van de Dender, waardoor de bedding van de rivier er zeer dicht tegen de leemrug aanleunt, en waar zich waarschijnlijk al van oudsher een belangrijke oversteekplaats bevond. Het hoogteverschil tussen de alluviale rand en het 180 m verder gelegen hoogste punt aan de noordoostzijde van de leemrug ter hoogte van de Grote Markt bedraagt 6 m. Aan de zuidzijde wordt de leemrug begrensd door de valleien van de Hoezebeek en de Siesegembeek, die na hun samenvloeiing ten noorden ervan in de Dender uitmonden. Door de uitgestrekte bebouwde oppervlakte is de oorspronkelijke microtopografie en bodemgesteldheid in de oudste stadskern niet gekend. Een klein gebied op de rechteroever maakt vanaf de 13de eeuw ook deel uit van de historische stadskern. Op het gewestplan staat de historische kern bijna volledig ingekleurd als woongebied, waarvan de helft met culturele, historische en/of esthetische waarde. Enkele kleinere gebieden zijn aangeduid als gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut en er is ook een klein parkgebied. Eén zone is ingekleurd als industriegebied, namelijk het zogeheten eiland ‘Chipka’, gelegen tussen de natuurlijke Dender (thans gedempt) en de huidige gekanaliseerde rivier, oorspronkelijk deel uitmakend van het voormalige castrale eiland.

Archeologische nota

De laatmiddeleeuwse stadsomwalling blijft tot op heden bewaard in de ruimtelijke structuur van de huidige stad, op linkeroever is dat de Wallenring, en laat toe de middeleeuwse stadskern perfect af te lijnen. De 16de- en 17de-eeuwse bastions maken daar een aanvulling op. De morfologie van de huidige structuur weerspiegelt goed de ontwikkeling van de prestedelijke nederzetting tot een stedelijke ruimte met een eerste omwalling in de 11de eeuw en een tweede in de 13de eeuw. De laatmiddeleeuwse fortificatie werd in de late 16de en de 17de eeuw aangevuld met bastions. De eigenlijke omwalling werd al in 1667 geslecht, maar bleef de stedelijke vorm bepalen.

Over het pre-middeleeuwse Aalst zijn weinig gegevens gekend. Een concentratie van vuurstenen werktuigen uit het finaalpaleolithicum op de rand van de Denderoever wijst op een tijdelijk kamp van jagers-verzamelaars in de periode 12.000-10.000 v. Chr. (Van Moerkerke 1983). Op enkele kleine grachtstructuren uit de metaaltijden en de Romeinse periode na is de vondst van een Gallo-Romeins brandrestengraf op de oever van de natuurlijke Dender de enige betekenisvolle vondst uit deze periode (De Groote 2000; De Groote 2013). Onderzoek heeft wel aangetoond dat de hooggelegen leemkouter al vanaf het laat-neolithicum in ontginning was en ook in de Romeinse periode als akkerland in gebruik bleef. Het tracé van de latere handelsweg Brugge-Keulen die door Aalst loopt, gaat waarschijnlijk terug op een oudere weg, die ter hoogte van de latere Brusselse poort een oversteekplaats had over de Dender (De Groote 2010; De Groote 2013).

Binnen de 11de-eeuwse stedelijke kern zijn meerdere sporen en vondsten uit de vroege middeleeuwen gekend (De Groote 2000; De Groote 2013). Zeer belangrijk was de vondst van de restanten van houtbouw uit de tweede helft van de 5de of de eerste helft van de 6de eeuw onder de restanten van de eerste aarden stadswal op het Sint-Jozefscollege (De Groote e.a. 2010). Alle Merovingische vondsten en bewoningsresten te Aalst bevinden zich uitsluitend binnen de latere, eerste stadsomwalling. Het wijst op het belang van deze zone als ontwikkelingskern voor de latere stad en maakt duidelijk dat de Karolingische Villa Alost, zoals gekend uit de dubbele vermelding rond 868-869 in de eigendomslijsten van de abdij van Lobbes (Callebaut, 1983), een vroeg-Merovingische oorsprong kende. De kwaliteit van de Merovingische vondsten is eveneens opvallend, met onder meer een gouden munt (De Groote e.a. 1994), een fibula en veel importaardewerk. Dit lijkt te wijzen op een goed ontwikkelde nederzetting met een zekere status (De Groote 2013).

De weinige vondsten uit de prestedelijke perioden maken wel duidelijk dat hoe fragmentarisch ook, elke registratie van die pre- en vroegmiddeleeuwse getuigen niet enkel belangrijk is voor de reconstructie van het verste verleden in de Aalsterse regio, maar ook van groot belang is voor de reconstructie van de oorsprong en de vroegste ontwikkelingen van de stadswording van Aalst. In de eeuwenlang dichtbebouwde oudste stadskern, is het niet evident om sporen van dit verre verleden terug te vinden.

De militaire en politieke ontwikkelingen midden 11de eeuw bezorgde Aalst een nieuwe status als zetel van het bestuur van Rijks-Vlaanderen, het latere Land van Aalst, en leidden tot de bouw van de eerste stadsomwalling in de loop van de tweede helft van de 11de eeuw (na 1047-1050) (De Groote 2010). Het tracé en de afmetingen van de eerste verdedigingswal zijn dankzij het archeologisch onderzoek nagenoeg volledig te reconstrueren (De Groote 2000; De Groote 2013; De Groote e.a. 2010; De Groote & Moens 1995). Een volledige doorsnede van gracht en wal werd gerealiseerd bij de opgravingen op de zuidelijke speelplaats van het Sint-Jozefscollege in 2009. Het tracé was min of meer hoefijzervormig (D-shaped) en had een lengte van ongeveer 750 m, wat een omwalde oppervlakte van ongeveer 6,5 ha opleverde. De walgracht had een breedte tussen 15 en 18 m en een diepte van 3,5 tot 4 m, naargelang de topografische situatie. Op de site Sint-Jozefscollege was de ongeveer 13 m brede basis van het wallichaam nog op minstens twee plaatsen bewaard. In de vulling van de walgracht zijn resten aangetroffen die aantonen dat op de wal een weermuur in glauconiethoudende kalkzandsteen aanwezig was.

De volgende anderhalve eeuw ontwikkelt de stad zich snel, onder meer door zijn gunstige economische ligging op de kruising van de grote handelsweg Brugge-Keulen met de Dender (De Groote 2013). Het omwalde gebied werd in de loop van de 12de eeuw al gauw te klein, en rond 1200 werd een nieuwe stadsomwalling gerealiseerd (De Groote 2000; De Groote 2013; De Maeyer e.a. 2015). De tweede stadsuitleg betekende bijna een vertienvoudiging van de oppervlakte binnen de muren (van 6,5 ha tot meer dan 50 ha). De nieuwe stadswal, die ook een deel aan de rechteroever van de Dender omvatte, had een lengte van ongeveer 4 km. De wallen en grachten domineerden het uitzicht van de stad tot in de 17de eeuw. Na de inname van Aalst door de troepen van maarschalk Turenne in 1667 werden de versterkingen ontmanteld. De laatmiddeleeuwse omwalling heeft echter een stevige stempel gedrukt op de vormgeving van de stad, die tot op heden nog zeer goed in het stratenplan (en de benaming van de straten) merkbaar is.

Vanaf dan werd de nieuw gecreëerde Grote Markt het politieke en economische centrum van de stad, met de bouw van het schepenhuis (het oudste van de Nederlanden), waar het stedelijke bestuur gevestigd was, en het (verdwenen) gravensteen, dat als bestuurlijk centrum van het Land van Aalst fungeerde (Van de Perre 2011; De Groote 2013). Economisch belangrijk werd de ontwikkeling in de 13de en vooral de 14de eeuw van de haven ter hoogte van de Werf (De Maeyer e.a. 2012). De stedelijke identiteit werd verder onderstreept door de vestiging van allerlei ambachten, zoals leerlooiers, die al vanaf de late 12de eeuw archeologisch aangetoond kunnen worden, metaalbewerkers (vanaf de 13de eeuw) en pottenbakkers (14de eeuw), en de stichting van de schuttershoven van Sint-Joris en Sint-Sebastiaan, die respectievelijk als kruisboog- en als handboogschutters een belangrijke rol speelden in de stedelijke milities (De Groote, 2013). De stichting of de verplaatsing van verschillende kloosters (karmelieten, kapucijnen, zwartzusters, wilhelmieten) binnen de muren vanaf de 15de eeuw benadrukken deze stedelijke ontwikkeling (De Groote e.a. 2011).

Door de economische crisissen en bevolkingsstagnatie vanaf de 14de/15de eeuw werd de voorziene ruimte binnen de nieuwe stedelijke omwalling nooit volledig opgevuld door bewoning (De Groote e.a. 2004). Dit gebeurde pas vanaf de industriële revolutie en de economische ontwikkelingen in de 19de eeuw. Hierdoor is het archeologische erfgoed in Aalst nog relatief goed bewaard gebleven, wat de talrijke onderzoeken van de laatste 30 jaar ten overvloede bewezen hebben.

Evaluatie van de bewaringstoestand en motivatie voor de afbakening

De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naar gelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en ver-schillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een oude burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.

Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.

Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.

Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.

Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdende met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimtes tussen de bebouwde kern en strategische elementen zoals de rivieroever worden mee opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).

Bibliografie

Atlas des villes de la Belgique au XVIe siècle, Jacob Van Deventer, Nationaal Geografisch Instituut, facsimile uitgegeven in 1884-1924.

Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.

CALLEBAUT D. 1983: De topografische groei van Aalst of hoe een Zelhof een gebastioneerde stad werd. In: Miscellanea Archaeologica in honorem H. Roosens, Archaeologia Belgica 255, Brussel, 227-249.

CALLEBAUT D., COOREMANS B., DE GROOTE K., DE SWAEF W., ERVYNCK A., MOENS J. & PIETERS M. 1994: Aalst, Archeologie en Archief, Herlevend Verleden 2, Zellik-Aalst.

COURTEAUX F. 1953: Proeve tot verklaring der wordingsgeschiedenis van Aalst, Het Land van Aalst 5, 190-196.

DE GROOTE K. 2000: Van prestedelijke nederzetting tot omwalde stad. Archeologie van de Aalsterse stadsontwikkeling, Het Land van Aalst LII-2, 234-252.

DE GROOTE K. 2000: Acht jaar stadskernonderzoek in Aalst. Problematiek en resultaten, VOBOV-info, 56-62.

DE GROOTE K. 2010: The contribution of archaeological sources to the research of the formation of towns. The example of Aalst, a border town in the county of Flanders. In: DE GROOTE K., TYS D. & PIETERS M. (eds.): Exchanging Medieval Material Culture. Studies on archaeology and history presented to Frans Verhaeghe, Relicta Monografieën 4, Brussel, 249-266.

DE GROOTE K. 2013: De stadswording van Aalst. Of hoe een Merovingische nederzetting uitgroeide tot een laatmiddeleeuwse stad, M&L 32(1), jan.-feb. 2013, 4-32.

DE GROOTE K., MOENS J. & AMEELS V. 2010: Verzegeld door de eerste stadswal. Merovingische nederzettingssporen onder de speelplaats van het Sint-Jozefscollege te Aalst (O.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 33, 43-47.

DE GROOTE K., AMEELS V., MOENS J. & DEBONNE V. 2010: Archeologisch onderzoek te Aalst - Sint-Jozefscollege (prov. Oost-Vlaanderen) 2009-2010, Intern Rapport VIOE, Brussel.

DE GROOTE K., DE BUYSER F., HUYSMAN N. & MOENS J. 1994: Een 6de-eeuwse solidus uit Aalst. In: ROGGE M. & BEECKMANS L. (eds.): Geld uit de grond. Tweeduizend jaar muntgeschiedenis in Zuid-Oost-Vlaanderen, Zottegem, 115.

DE GROOTE K., DE MAEYER W., MOENS J., QUINTELIER K., VAN CLEVEN F., VANDEN BERGHE I. & VERNAEVE W.: Het karmelietenklooster van Aalst (prov. Oost-Vlaanderen) (1497-1797): het gebouwenbestand, de begravingen en het fysisch-antropologische onderzoek, Relicta 8, 83-250.

DE GROOTE K. & MOENS J. 1995: De oudste stadsversterking van Aalst (prov. Oost-Vlaanderen), Archeologie in Vlaanderen IV-1994 , 95-148.

DE GROOTE K., MOENS J. & ERVYNCK A. 2004: Vlekken & kruimels. Archeologische en culinaire verkenning van een Vlaamse stad, Aalst.

DE MAEYER W., KLINKENBORG S., VAN CAUWENBERGH S. , TAELMAN E. & CHERRETTÉ B. 2012: Het archeologisch onderzoek op de Werf te Aalst (Oost-Vlaanderen), Archaeologia Mediaevalis 35, 122-125.

DE MAEYER W., TAELMAN E., VAN CAUWENBERGHE S., VANHOLME N. & CHERRETTÉ B. 2015: Het archeologisch onderzoek op het Keizersplein te Aalst (O.Vl.), Archaeologia Mediaevalis 38, 102-104.

DE POTTER F. & BROECKAERT J. 1873/1875: De geschiedenis der stad Aalst, voorgegaan van eene historische schets van 't voormalige Land van Aalst, 4 delen, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, zevende reeks, Gent (heruitgave: 1988, Roeselare).

GYSSELING M. 1978: Inleiding tot de toponomie, vooral van Oost-Vlaanderen, Naamkunde 10/1-2, 1-24.

HAERS VAN DER MEULEN A. 1961: Toponymie van Aalst tot het einde der 15de eeuw, onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven.

TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-Rapport 5, Brussel.

VAN DE PERRE D. 2011: De stedebouwkundige ontwikkeling van Aalst, Ninove en Geraardsbergen tot 1500. Een vergelijkende studie, Het Land van Aalst LXIII (1), 39-80. (kopie)

VAN KERREBROECK A. 1939-40: Het land en de heeren van Aalst in de XIe en XIIe eeuw, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rijksuniversiteit Gent.

VANMOERKERKE J. 1983: Epipaleolithicum onder het Onze-Lieve-Vrouw-Hospitaal te Aalst. In: Conspectus MCMLXXXII, Archaeologia Belgica 253, 14-16.

VAN UYTVEN R. 1982: Stadsgeschiedenis in het Noorden en het Zuiden. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 2, 187-253.

VERHAEGHE F. 1990: Twee zijden van één verleden. Geschiedenis en archeologie: beschouwingen omtrent theorie, methode en praktijk. In: Ontstaan en vroegste geschiedenis van de middeleeuwse steden in de zuidelijke Nederlanden. Een archeologisch en historisch probleem. Handelingen van het 14de Internationaal Colloquium, Spa 6-8 sept. 1988, Historische uitgaven reeks in-8, 83, Brussel, 501-559.

VERHULST A. 1999: The rise of cities in North-Western Europe, Cambridge.


Bron: AZ-dossier
Auteurs: De Groote, Koen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Aalst [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140017 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.