is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Heropgebouwde parochiekerk Sint-Jacob met omringend kerkhof
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Parochiekerk Sint-Jacob met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd monument Parochiekerk Sint-Jacob, pastorie en schooltje
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Jacob
Deze vaststelling was geldig van tot
De georiënteerde parochiekerk Sint-Jacob met omringend kerkhof werd heropgebouwd in 1923-1925. Na de vernietiging tijdens de Eerste Wereldoorlog werden bij de wederopbouw de representatieve functies van het kleine dorp samengebracht rondom de kerk. Dat de beeldbepalende cluster van kerk, pastorie en school ontworpen is door dezelfde gemeentelijk architect, met name Camille Van Elslande (Veurne), versterkt de ensemblewaarde van de kleine dorpskern.
Van oudsher was er een kerkhof rond het kerkje. Het omgrachte kerk- en kerkhofperceel, en ook de pastorie ten oosten daarvan zijn aangeduid op de Ferrariskaart (1770-1778). Dat het kerkhof rond het kerkje nog bewaard is, valt onder meer te verklaren door het feit dat het kleine dorp in de wetgeving vanaf 1784 ontheven was van de verplichting om buiten het dorp een nieuwe begraafplaats op te richten. Van de oude grafrituelen getuigen grafzerken, respectievelijk uit de 14de en de 16de eeuw (zie verder). Het kerkhof is aan de westzijde toegankelijk via ijzeren hekken tussen bakstenen pijlers. Bij deze hekken is een ronde natuurstenen roepsteen bewaard, mogelijk teruggaand op een zuiltrommel van de tijdens de oorlog vernietigde kerk. Het huidige kerkhof is naar analogie met het vooroorlogse beeld omkranst door twee rijen opgaande bomen. Een dubbele omhaging van beuk en haagbeuk verbindt deze bomenrijen tot een afgelijnde, niet verharde processieweg rond het kerkhof. De bomenrijen vertonen een gemengd karakter van opgaande lindes, paardenkastanjes en ook enkele beuken. Een vermelding van 1922 van door “het vyandelyk geschot verhakkelde" kastanjebomen, en een schilderij van 1914 (Emmanuel Viérin) en oorlogsfoto’s die lindes tonen bij de toegang tot het kerkhof, wijzen erop dat deze mengvorm reeds voor de oorlog bestond.
De graftekens getuigen door materiaalgebruik (van blauwe hardsteen tot beton en composietsteen) en opschriften van de sociale stratigrafie van de dorpsgemeenschap vanaf de late 19de eeuw. Stilistisch en ook aan de hand van sterfdata dateren een aantal graftekens van voor 1914. Ook enkele traditionele ijzeren kruisen met calvariemotief zijn bewaard. Het oorlogsverhaal is aanwezig in het heldenhuldezerk voor Louis Delputte (korporaal bij het 3de Regiment Jagers te Voet), gesneuveld op kerstavond 1914 en het grafteken van een oud-strijder. Het calvariekruis op rotsstenen is opgesteld tegen de westgevel van de sacristie. In de buitengevels van de sacristie zijn 19de-eeuwse blauwhardstenen grafstenen ingemetseld.
In een oorkonde van 1247 gaf de bisschop van Terwaan toelating om tussen Diksmuide, Oudekapelle en Kaaskerke een nieuwe parochie op te richten, hoogstwaarschijnlijk Sint-Jacobskapelle. De oudste vermelding van de parochie "Saint-Jackeme-Capielle" gaat terug tot 1282 of 1296. De naamgeving houdt verband met de piekeeuwen van de cultus en pelgrimage van Sint-Jacob de meerdere. Ook in onder meer Gent, Leuven, Brugge, Lichtervelde, Gits, Ieper en Doornik werden Sint-Jacobskerken opgericht. Het beeld van een pelgrim aan de buitenrand van het kerkhof (kunstenaar Eddy Malfait, 2007), het grote glasraam in het koor en een beeld in de zijbeuken verwijzen naar dit gegeven. Het koor van het tijdens de oorlog vernietigde kerkje was nog een restant van het 13de-eeuwse kerkje. In 1420 werd de kerk uitgebreid door Ridder Jacob de Visch, heer van Nieuwkapelle. In 1565-1566 werd de kerkklok verwoest door de Geuzen. De brokstukken werden in 1594 opnieuw tot een klok gegoten met het opschrift "Ic heete Jacob 1594". Deze klok is bewaard in het torentje van het wederopbouwkerkje. In de jaren 1650, tijdens de Spaans-Franse oorlog, werd de kerk geplunderd door ronddwalende legerbendes. Begin 18de eeuw werden smalle zijbeuken met getoogde vensters gebouwd. Tijdens de Franse bezetting (eind 18de eeuw) werd de kerk beschadigd. In 1826 werd een orgel geplaatst door Pieter junior van Peteghem (Gent). In 1863 en 1871 vonden er herstellingswerken plaats.
Bij het vooroorlogse pseudobasilicale schip met twee lage en smalle zijbeuken onder leien bedaking sloot het 13de-eeuwse, smallere eenbeukige koor met rechte sluiting en geprofileerde spitsboogramen aan. Het zadeldak werd ter hoogte van de overgang tussen schip en koor bekroond door een vierkante dakruiter onder ingesnoerde spits. Tegen de eerste travee van de noordbeuk sloot een haaks volume onder zadeldak aan, mogelijk met functie zijportaal of doopkapel. De sacristie onder lessenaarsdak was tegen de koorsluiting met gedicht koorvenster aangebouwd. In het koor was een barokaltaar tegen dit venster geplaatst. Volgens een schatting van de oorlogsschade (augustus 1920, architect Antoine Dugardyn) was de vernietigde kerk gemetseld in "moefen" en gedekt met schaliën. Naast het eikenhouten schrijn- en kapwerk werd ook de vloer in Basècle-steen vermeld.
Sint-Jacobskapelle, op nauwelijks één kilometer van de frontlinie, werd op 15 oktober 1914 ontruimd. Luchtfoto's en frontkaarten tonen het dorp als een knooppunt van loopgraven, versterkingen en schuilplaatsen, dat dan ook regelmatig door Duitse artillerie bestookt werd. Na Duitse beschietingen, onder meer op 4 december 1914, bleven de puntgevels van westportaal en oostkoor, en de scheibogenarcade overeind. Het Belgische leger versterkte de ruïne met gevulde zakjes en richtte ze in als observatiepost, zoals een foto van september 1916 in de brochure Les Sites de Guerre - Campagne 1914-1918 (Belgisch leger, 1924) aantoont. Een prentkaart Ruïnes de Saint-Jacques-Capelle 1914-1918 toont een totale verwoesting met onherkenbare muurresten en geknakte bomen. Het Sint-Jacobsklokje van 1594 werd uit de ruïne gered en in de walgracht van een hoeve verborgen. Een aantal kerkschatten werden in veiligheid gebracht in de kapel van hospitaal L' Océan in De Panne. Het van Peteghemorgel werd vernield. Enkele vloerzerken konden uit het puin gered worden en overleefden de oorlogsvernietiging. De 16de-eeuwse, laatgotische grafzerk van een kerkmeester en zijn vrouw werd bij de wederopbouw van de kerk rechtstaand in een bakstenen nis in de zuidbeuk ingemetseld. Centraal op de blauwhardstenen zerk is, merkwaardigerwijs, een liggende priesterfiguur met kazuifel en kelk afgebeeld. Het geraamte van de dood zit schrijlings op de rug van de priester en draagt een wimpel met inscriptie. Een deels bewaarde vloerzerk uit de tweede helft van de 14de eeuw, opgesteld tegen de koorsluiting (exterieur), toont een vervaagde afbeelding van een priester in een gotische nis, met aan de voeten een leeuw of een hond.
Ondanks het groots opgezette plan voor het behoud van oorlogssites, onder meer gepropageerd door het Belgisch leger, werden er uiteindelijk slechts enkele bewaard. Bij deze sites lag de nadruk niet enkel op het feit dat de (kerk)gebouwen vernietigd waren door vijandelijk geschut, maar ook en vooral op het gebruik van de oorlogsruïne als observatiepost. Het bewaren van de oorlogssite met kerkruïne, en burgerlijk en militair kerkhof van Sint-Jacobskapelle, in 1919 gerangschikt in de eerste klasse, impliceerde de verplaatsing of zelfs verdwijning van de kerk, en spoorde aanvankelijk samen met het plan om het kleine dorpje en het omringende, bijna dubbel zo grote Oudekapelle te fusioneren (nota koninklijk commissaris Daniël de Haene, Dienst der Verwoeste Gewesten, 30 december 1920). Beide dorpen waren tijdens de oorlog compleet vernietigd, en zeker in Sint-Jacobskapelle, met de IJzerdijk als enige berijdbare weg, kwam de wederopbouw traag op gang. Vanaf april 1922 werd het bewaren van "het zicht der puinen" van de Sint-Jacobskerk echter in vraag gesteld. Volgens de koninklijk commissaris was de kenmerkende "wilde omgeving van verlatenheid en algemeene vernieling" van het oorlogslandschap totaal verloren gegaan door het landbouwherstel en de opstart van de wederopbouw in Sint-Jacobskapelle (brief van 28 april 1922).
Tegenover de kerkruïne was de herberg reeds heropgebouwd, en andere gebouwen waren in aanbouw. Het enige wat restte, was het oude kerkhof omringd door verhakkelde kastanjebomen. De Haene pleitte ervoor om "de oude kerkkapel" getrouw in situ te herstellen met hergebruik van de ter plaatse bewaarde materialen. Dit druiste niet in tegen de rangschikking: de omgeving van kerk en kerkhof aan "hunne oude bestemming" teruggeven bood immers de meeste garanties voor een toekomstig behoud van de site. De Haenes vraag of de heropbouw van de kerk "in haren vroegeren vorm op de oude voetingen eene aanslag [zou vormen] op het geklasseerd landschap" zette een hiërarchisch raderwerk in beweging. Twee maanden later (juni 1922) keurde de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen de getrouwe in situ-wederopbouw goed. Bij de daaropvolgende opruiming van de kerkruïne speelde het recupereren van bouwmaterialen een belangrijke rol. Het voorontwerp van architect Camille Van Elslande voorzag om de teruggevonden natuurstenen zuilbasissen en -kapitelen van de scheibogenarcade te hergebruiken. Kanunnik Adolf Duclos, briefwisselend commissielid, stelde bijkomend voor om oude bakstenen uit de puinen te zoeken voor het buitenparement (rapport van 29 maart 1923). Op aansturen van dit rapport wijzigde Van Elslande de scheibogen en de bogen van de gekoppelde vensters in de zijbeuken van tudorbogig naar streekeigen korfbogen. Na het advies van de commissie in juni 1923 en diverse andere stappen konden de werken aanbesteed worden in december 1923. In de lente van 1925 was de kerk zo goed als afgewerkt. Het orgel werd circa 1930 gebouwd door Jos. en Pieter Loncke (Esen).
Architect Camille Van Elslande baseerde zich voor de wederopbouw op het vooroorlogse kerkje, maar in lijn met de 19de-eeuwse restauratievisie werd de sacristie niet tegen de koorsluiting herbouwd, zodat het grote spitsboogvenster opnieuw het koor kon verlichten. De Sint-Jacobskerk vormt een variant binnen de historiserende wederopbouw, gebaseerd op de regionale baksteenarchitectuur. Enerzijds zijn de gotische elementen zoals spitsboogvensters stijlzuiver hersteld met bakstenen monelen en maaswerk ter vervanging van de geharnaste ramen. Anderzijds voegde de architect aan de regionale, gotische uitwerking naar vooroorlogs model elementen uit de Vlaamse renaissance toe. Zo werden bij de wederopbouw van de 18de-eeuwse zijbeuken de vooroorlogse getoogde vensters gewijzigd in gekoppelde korfboogvensters. De regionaal geïnspireerde aedicula-nis in de noordgevel van het 'zijportaal' verwijst naar de Vlaamse renaissance en vormt als het ware Van Elslandes handtekening. In het interieur worden de vooroorlogse bouwfases gecombineerd met een meer eigentijdse volume- en ruimtewerking. De hoge spitsgewelven van de middenbeuk, aanzettend op een lage korfboogarcade in verzorgd metselwerk (ter vervanging van de vooroorlogse spitsbogen) en natuurstenen zuilen, creëren het beeld van een omgekeerde scheepsromp, waarvan het perspectief gericht is op het spitsboogvenster in het koor. Dit venster werd in 1949-1950 ingevuld met een kleurrijk glasraam met wapenschilden van plaatsen die vanaf 1247 een belangrijke rol speelden voor het dorp, en centraal Sint-Jacob (naar plannen van Gentenaar De Craemer, uitgevoerd door de Brugse glazenier Camiel Annys).
De plattegrond van het heropgebouwde kerkje ontvouwt een pseudobasilicaal schip van vier traveeën, met brede middenbeuk en smalle zijbeuken, en een éénbeukig koor van twee traveeën met rechte sluiting. De vrijstaande sacristie ten noordoosten van het koor is via een gang met het koor verbonden. Het kleine, rechthoekige volume dat ter hoogte van de eerste travee haaks op de noordbeuk geplaatst is, was volgens het grondplan bedoeld als zijportaal, maar kreeg nooit deze functie (verder 'zijportaal'). De hoge middenbeuk en de smallere zijbeuken zijn gevat onder een doorgetrokken leien zadeldak. De leien dakruiter met klok heeft een vierkante basis met telkens drie gekoppelde galmgaten, en is bekroond door een ingesnoerde achtzijdige spits. De puntgevels zijn voorzien van aandaken met leien afdekking. De sacristie is uitgewerkt met tuitgevels en een sierlijke uitkragende schoorsteen. De west- en koorgevels worden gemarkeerd door steunberen met versnijdingen. Bij de koorsluiting en vooral bij de westgevel hebben deze steunberen een fors karakter. De westgevel is opengewerkt door een korfboogportaal, en erboven een breed spitsbogig drielichtvenster met bakstenen maaswerk. Zowel het portaal als het venster zijn gevat in een omlijsting van profielbakstenen. De afzaat van het venster is doorgetrokken over de volledige breedte van de westgevel. De zijbeuken zijn geritmeerd door gekoppelde korfboogramen, verdiept in een korfboognis. De vierde travee is voorzien van een korfboogdeur in de zuidbeuk en een oculus in een omlijsting van profielbakstenen in de noordbeuk. De oculi worden herhaald in de zijgevels van het 'zijportaal'. De puntgevel van dit volume is uitgewerkt met een breed korfboogvenster, met erboven een aedicula-nis in verzorgd metselwerk van geschaafde baksteen. De traveeën van het koor zijn opengewerkt met geprofileerde spitsboogvensters, tweelichten en een drielicht in de koorsluiting. De gevels van de sacristie zijn opengewerkt door blauwhardstenen bolkozijnen met geometrisch traliewerk, verdiept in een geprofileerde nis.
Het sobere, bepleisterde kerkinterieur wordt gemarkeerd door het verzorgde metselwerk in profielbakstenen van de korfbogige scheibogen tussen de middenbeuk en de zijbeuken, en van de venster- en deuromlijstingen. Ook de zwikken tussen de scheibogen en de aflijnende baksteenfries zijn uitgewerkt in baksteen. De scheibogen rusten op natuurstenen zuilen met achthoekige sokkel en kapiteel. Twee zware bakstenen gordelbogen (tussen derde en vierde travee van het schip, en tussen schip en koor) markeren de overgang naar het koor. Een mangat in het gewelf en een touw om het klokje, een relict uit de vooroorlogse kerk, te luiden geven hier de dakruiter aan. Het schip en het koor zijn overwelfd door bepleisterde spitstongewelven met kruin- en gordelribben, en ijzeren trekstangen. In het schip zetten de hogere gewelven laag aan op de baksteenfries van de scheibogenarcade. In het koor zetten de lagere gewelven op een hoger niveau aan op een houten kroonlijst met consoles. Het koorgewelf is versierd met twee vergulde houten basreliëfs van engelen. De lage zijbeuken zijn overkluisd door houten cassetteplafonds.
Het interieur wordt verder gekenmerkt door verzorgd binnenschrijnwerk van het houten tochtportaal met daarboven de balustrade van het doksaal en de orgelkast, en de deuren naar het 'zijportaal' en de sacristie. Bij de wederopbouw vond er een versobering van het meubilair plaats: de hoge barokke altaren werden niet heropgebouwd, maar vervangen door een witmarmeren altaartafel met zuilen, waarboven een houten tabernakel met neogotisch traceerwerk en opschriften (hoofdkoor). Ook de neogotische preekstoel van 1925 is minder imposant dan de vooroorlogse. De kerk telt een aantal polychrome gipsen beelden op in de muur verankerde consoles, waarvan de meeste dateren van 1925 en gesigneerd zijn door het Brugse huis Jacquart-Carreer. De heiligen zijn voorzien van hun attributen, zoals pelgrimsstaf en schelp bij Sint-Jacob, en hoorn en tiara bij Sint-Cornelius. De sacristie is voorzien van een schouw met schouwmantel in gesinterde baksteen.
Bron: Beschermingsdossier 4.001/ 32003/149.1
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Op het kerkhof, ten noorden van de kerk, bevindt zich het graf van de korporaal Louis Delputte. Het verticale gedeelte bestaat uit een heldenhuldezerk gevat in een stenen kader.
In de kerk bevinden zich enkele relicten die de Eerste Wereldoorlog overleefden, namelijk de grafsteen van kerkmeester Hendrik Moenin en het klokje "Sint-Jacobs".
In de eerste helft van de 19de eeuw was een orgel geleverd door Pierre (jr.) van Peteghem (Gent); in de tweede helft van de 19de eeuw werden daaraan werken uitgevoerd door Petrus Albertus Loncke (Hoogstade). Dit instrument werd vernield in de Eerste Wereldoorlog. Het huidige orgel is gebouwd in 1930 door Jos. en Pieter Loncke (Esen). In 1993 werd het pijpwerk verwijderd door de toenmalige pastoor J. Marichal en orgelbouwer J. Bruggeman (Marke).
Is deel van
Sint-Jacobsplein
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Heropgebouwde parochiekerk Sint-Jacob met omringend kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/78516 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.