Grote zelfstandige gemeente in het noorden van het arrondissement Gent, 2189 ha met een bevolking van 7734 inwoners (1994). Ten noorden begrensd door het arrondissement Eeklo met Eeklo en Lembeke, ten oosten door Sleidinge en Lovendegem, ten zuiden door Lovendegem en Zomergem en ten westen door Zomergem en Oostwinkel.
Gelegen in de Vlaamse zandstreek met zandleem en lichte kleigronden en een zeer vlak reliëf tussen 6 en 10 meter. Doorsneden door talrijke beken onder andere de Oostwatergang-Burggravenstroom en het Brakeleiken en de Lieve, gegraven in 1251-1269 met twee strategisch belangrijke bruggen, Bekebrug en Beirtjesbrug.
De gemeentenaam Waarschoot van het Frankische vrouwelijke substantief ward (wacht, hoede) en het Germaanse skauto (spits toelopend stuk grond, meestal bebost, opduikend uit moerassig gebied) verwijst naar een Merovingische of Karolingische nederzetting doch archeologische vondsten uit deze of vroegere perioden zijn niet gekend.
De eerste vermelding van de naam verschijnt pas in een oorkonde van 1244 waarin de bisschop van Doornik, Walter van Marvis, de parochie "Warscot" opricht samen met "Woustwincle" het huidige Oostwinkel, afgescheurd van Zomergem. Vermoedelijk lag het massale vercijnzen van woeste gronden door de graven van Vlaanderen in de eerste helft van de 13de eeuw aan de basis hiervan. Verschillende Gentse patriciërs en caritatieve instellingen zoals het Sint-Elisabethbegijnhof of het Wenemaershospitaal, verwierven er gronden en richtten grote pachthoven op zoals het nog bestaande Goed ter Beke of Wenemaersgoed, het Grote Goed te Voorde, te Brakel of Breebroek. Deze 1ontginningen hebben het landschap aanzienlijk gewijzigd.
Administratief en fiscaal was Waarschoot tijdens het ancien régime afhankelijk van twee heerlijkheden: het Ambacht Zomergem binnen de kasselrij van de Oudburg van Gent (van 1237 tot 1563) nadien het Ambacht Waarschoot (samen met Oostwinkel en Ronsele) en de Keure van Sleidinge-Waarschoot-Lovendegem (sinds 1248). Ronsele splitste zich af in 1788. Het Ambacht Waarschoot-Oostwinkel bleef zuiver grafelijk domein met eigen schepenbank, vierschaar, baljuw en amaan. Binnen deze heerlijkheden waren nog verschillende enclaves van onder meer de heerlijkheden Nieuwenhove, Vinderhoute, Zomergem.
Op kerkelijk gebied behoorde de parochie tot 1559 tot het bisdom Doornik, nadien bisdom Gent, decanaat Evergem. In 1444 werd op initiatief van Simoen Utenhove in de bossen van Waarschoot een priorij van Cisterciënzers opgericht die er tot 1649 een bloeiende gemeenschap hadden. Na de vernielingen door de Calvinisten en de verhuis naar Gent bleef enkel het priorshuis in de Kapellestraat behouden. In het grensgehucht Beke werd in 1933 onder impuls van de familie de Hemptinne van de lokale textielfabriek een kerk gebouwd (op grondgebied Zomergem). In 1958 werd de druk bevolkte Bellebargie- en Oostmoerwijk verrijkt met een moderne hulpkerk gewijd aan Sint-Jozef.
Land- en bosbouw en handweefnijverheid vormden tot in 19de eeuw de belangrijkste bron van inkomsten van de gemeente. Getuige hiervan zijn de talrijke boerderijen en nog bestaande zogenaamde "wevershuisjes". De aanleg van de spoorlijn Gent-Eeklo in 1859-61 betekende de ontsluiting van het gebied en valt samen met de eerste mechanische weefateliers (De Schepper, 1858 tegenover de kerk) gevolgd door verschillende textielfabrieken: de mechanische weverij "Lousbergs N.V." opgericht door de Gentse industrieel J. de Hemptinne in de wijk Beke (1881), de textielfabriek Lejour op de Leest (1886) en de "Société d'Heygere et Cie" (1887) opgeslorpt door de "Société Anonyme de Waarschoot" of S.A.W. (1889) tegenover het station en die in de loop van XX uitgroeide tot het grootste industriecomplex van de streek; tenslotte de "N.V. Textilia" op Oostmoer (1925).
Thans zijn ze alle stopgezet, gesloopt en verkaveld (Lejour, Lousbergs) of versnipperd en hergebruikt door kleine ondernemingen (S.A.W., Textilia).
In het noorden van de gemeente bleef nog ongeveer 154 ha bos bewaard. De Stuiverbossen, 75 ha maken sinds 1973 deel uit van het Provinciaal Domein "Het Leen" dat zich ook uitstrekt over de gemeenten Eeklo en Oostwinkel. In dit moerassig en bosrijke gebied van de vroegere Westmoer werd in 1938 een militair munitiedepot aangelegd met karakteristieke aanleg met parallelle betonbaantjes, blusvijvers en oorspronkelijk talrijke opslagplaatsen voor munitie (thans nog enkele bewaard). De Oostmoer- of Bellebargiebossen, eigendom van het O.C.M.W., sluiten aan bij Lembeke.
- DE MUYNCK G., Waarschoot door de jaren heen, Waarschoot, 1989.
- DE POTTER F. - BROECKAERT J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks I, deel 7, Gent, 1864-1870.
- DE VOS A., Geschiedenis van Waarschoot, 2 delen, Waarschoot, 1990.
- TONDAT R., Bouwkundig erfgoed te Waarschoot, Maldegem, 1978.