is deel van de aanduiding als beschermd monument Kasteeldomein de Merode
Deze bescherming is geldig sinds
Waterburcht ontstaan en gegroeid rond een heerlijke versterking met donjon of woontoren, gelegen aan de rand van een beboomd park (circa 60 hectare) met vijvers, gazons, dreven, wandelpaden, een geometrische tuin en een landschappelijk park, van elkaar gescheiden door de Grote Nete.
Het kasteel de Merode met middeleeuwse donjon, 16de-eeuwse uitbreiding en 17de-eeuwse en 19de-eeuwse aanpassingen, is nauw verbonden met de geschiedenis van de gemeente Westerlo en bevindt zich op de noordelijke oever van de Grote Nete. De ligging van het kasteel gaat terug op een strategische site, namelijk een zandige opduiking in de moerassen ten noorden van de Grote Nete. Archeologische bewijzen voor een Romeinse of Frankische nederzetting zijn niet aanwezig.
Op basis van de gekende bouwhistorische gegevens kunnen vier belangrijke bouwfasen in de geschiedenis van het kasteel worden onderscheiden: de initiële bouwfase met de donjon, gesitueerd omstreeks 1400; de 16de-eeuwse bouwfase waarbij de oorspronkelijke woontoren werd uitgebreid; de laat-17de en vroeg-18de-eeuwse bouwfase waarbij de ingrepen en verbouwingen waren gericht op de residentiële functie van het kasteel en tenslotte de restauratie- en renovatiefase vanaf het midden van de 19de eeuw.
Kern van het complex is de donjon van ijzerzandsteen opgetrokken door de familie van Wesemael, vermoedelijk als defensiepunt in het grensgebied van het hertogdom Brabant en het graafschap Loon (vanaf 1366 het prinsbisdom Luik). Deze donjon wordt vaak geciteerd als één van de meest gave middeleeuwse woontorens van de Kempen. Voor de bouwperiode wordt in de literatuur doorgaans circa 1300 aangehaald, maar een studie van 1991 van F. Doperé en W. Ubregts opteert, ook op grond van bouwhistorisch onderzoek, voor een bouwperiode circa 1400 onder Jan I van Wesemael in wiens testament (1416) het slot expliciet staat vermeld. Door de evolutie van de vuurwapens in de volgende eeuwen verloor de donjon zijn defensieve kracht en werd het gebouwencomplex in de loop van de 16de eeuw uitgebreid volgens een grosso modo geometrisch grondplan met vier hoektorens als vooruitgeschoven bastions waartussen vestingmuren rondom een binnenplaats. Dit kasteel van baksteen en ijzerzandsteen bleef grotendeels intact bewaard ondanks de afwisselende bezettingen van Hollandse en Spaanse troepen tijdens de godsdienstoorlogen. Het traditionele 16de- en 17de-eeuwse neerhof, waarvan nog één gerenoveerde vleugel in (neo)traditionele bak- en zandsteenstijl met een toren, renaissancepoorten en dienstgebouwen rest, was ingeplant ten westen van de binnenste omgrachting met het centrale erf, maar lag binnen de versterkte omwalling.
Latere aanpassingen, onder meer het aanbrengen van barokornamenten, gebeurden duidelijk in functie van het residentiële karakter van het kasteel vanaf de 17de eeuw. Veldmaarschalk Jan-Filips-Eugeen de Merode (1674-1732) mag in dit verband geciteerd worden. De zoon en opvolger van de veldmaarschalk, Jean-Guillaume-Auguste de Merode-Westerloo, was voor lange tijd de laatste markies die werkelijk in Westerlo resideerde, tot midden 19de eeuw immers waren het Hof van Montenaken in Everberg en het Brusselse hotel de belangrijkste woonplaatsen van de familie. Onder de negende markies Henri de Merode-Westerloo (1782-1847) werd Westerlo, naast Brussel, opnieuw de hoofdverblijfplaats. In 1842 startte Henri de Merode met de wederopbouw van het vervallen kasteel, de verfraaiingswerken werden verder gezet door zijn zoon Charles-Antoine de Merode (1824-1892), de eerste van het geslacht die burgemeester werd te Westerlo, waar hij ook een klooster (1856), een meisjesschool (1861) en een ouderlingentehuis (1883) liet oprichten.
Bij de restauraties en renovaties kreeg het kasteel een ietwat ander uitzicht: de bestaande bouwonderdelen werden aangepast (onder meer muuropeningen en verhoging van de donjon), deels gesloopt (verbindingsmuren en een deel van de stallingen en wagenhuizen) en uitgebreid (vleugel met ingangspoort tussen de zuidwestelijke en noordwestelijke torens). Deze westelijke ingangspoort met open verbindingsgebouwen naar de torens en een stenen boogbrug ter vervanging van de houten ophaalbrug is in haar huidige vorm reeds te zien op een lithografie van 1853. De vleugel van zeven traveeën en twee bouwlagen tussen de noordoostelijke en zuidoostelijke toren kreeg tegen de oostgevel een neogotische kapel en aan de noordzijde kwam een afsluitende balustrade. Na moeilijkheden met de aanvankelijke bouwmeester Tilman François Suys (1842) werden de werken later verder gezet door de architecten Joseph Claes en Pierre Langerock (einde 19de- begin 20ste eeuw). Na de plundering tijdens de Tweede Wereldoorlog werden midden 20ste eeuw nieuwe herstellings- en moderniseringswerken uitgevoerd.
In de 17de eeuw, toen het kasteel een residentiële functie kreeg, liet veldmaarschalk Jan-Filips-Eugeen de Merode (1674-1732) aan de overzijde van de Nete een geometrische tuin van circa 50 hectare met een centraal kanaal aanleggen naar het voorbeeld van Versailles. Terzelfdertijd werd in het bos ten zuidwesten van het kasteel een stervormig geheel van dreven en paden aangelegd. Volgens H. Vanoppen blijkt uit archiefdocumenten dat ook Jan Pieter Van Baurscheit werkte in opdracht van de veldmaarschalk, volgens E. Op de Beeck ging het over een contract van 1716 in verband met de bouw van poorten in het park dat in 1727 aanleiding gaf tot een rechtsgeding.
De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) toont een rechthoekige, omwalde tuin voor nut en sier ten zuidwesten van het omgrachte kasteel, aansluitend op het neerhof. Het kasteel wordt verder omgeven door grasland met opgaande bomen. Ten zuiden van de Grote Nete zijn het langgerekt kanaal en het drevenstelsel te zien. Het beboste gedeelte bevindt zich in het zuidelijke derde van het stelsel op de hogere, droge zandgronden. De beemden strekken zich uit op de lage, lemige zandgronden van de Grote Nete. De traditionele tuinen voor nut en sier weergegeven op een kaart van 1716 en de noordelijke en oostelijke buitenwal zijn verdwenen en vervangen door grasland en een bomengordel. Toch duiken beide elementen, identiek aan het plan van 1716, terug op op de kaart van Vandermaelen (circa 1850). Deze kaart toont het kasteeldomein van Westerlo, weergegeven als “Château de Westerloo au Comte de Merode”, voor de verlandschappelijking van de omgeving van het waterslot met intact neerhof. Binnen het drevenstelsel, aangeduid als “Parc du Château”, is het bosareaal uitgebreid en in de beemden verschijnt ten noordoosten van het kanaal een groentetuin, die overigens terug te vinden is met een afwijkende bodemgesteldheid op de bodemkaart. In het zuidelijk derde deel wordt landbouwgrond aangegeven.
circa 1870 wordt de onmiddellijke omgeving van het kasteel – ongeveer twaalf hectare - aangelegd als een landschappelijk park naar een ontwerp van Charles-Henri Petersen uit 1834. Op de militaire stafkaart van het Dépôt de la Guerre uit 1871 wordt deze aanleg weergegeven: een drietal langgerekte ovalen perken beplant met bloemen en bomengroepjes, afgewisseld met gazon. Een aantal van deze bomengroepjes is ook vandaag nog op het terrein terug te vinden. De moestuin is duidelijk aangegeven, alsook een deel akkerland in de zuidwestelijke punt. Het park werd aangelegd op het terrein ten noorden en ten noordwesten van de kasteelmotte waar voorheen de traditionele tuinen voor nut en sier lagen en op het voormalig neerhof waarvan nog één dienstgebouw bewaard is. Deze verlandschappelijking van de onmiddellijke omgeving van het kasteel valt samen met de restauratiecampagnes tijdens de tweede helft van de 19de eeuw. Op de topografische kaart van 1976-1979 ligt het hele drevenstelsel, op een paar percelen akkerland in de zuidwestelijke punt na, onder loofbos, naaldbos en gemengd bos. Ter hoogte van het kasteel zijn de bloemperken geëvolueerd tot grasvelden met bomengroepen.
Het slot omvat een gekasseide vierkante erekoer met rechthoekige diagonale hoektorens en een massieve vierkante donjon aan de zuidzijde. De afgeronde toegangstoren situeert zich centraal aan de westzijde, ter hoogte van de vroegere ophaalbrug, met opengewerkte verbindingsgangen naar de noordwestelijke en de zuidwestelijke torens en een balustrade aan de noordzijde. De kapel werd aan de waterkant aangebouwd tegen de oostvleugel.
Het kasteel vormt een imposant geheel van baksteen en ijzerzandsteen met traditionele, barokke en neotraditionele stijlkenmerken, bestaande uit een souterrain en twee bouwlagen onder een complexe leien bedaking met getrapte dakvensters en overhoekse topstukken. Het betreft een verankerde baksteenbouw met gebruik van ijzerzandsteen voor de onderbouw, banden, enkele omlijstingen en het parement van de woontoren. Over de vleugels is een doorlopende dubbele overhoekse fries aangebracht. De overwegend rechthoekige en licht getoogde muuropeningen zijn het resultaat van de 17de- en 19de-eeuwse aanpassingen.
De massieve donjon van ijzerzandsteen omvat een kelderverdieping en drie bouwlagen onder een schilddak met polygonale dakruiter; de borstwering ter hoogte van de weergang is vernieuwd in de 19de eeuw. De uitspringende ronde bakstenen hoektorentjes zijn eveneens verhoogd. De verankerde lijstgevels hebben rechthoekige vensters, kruis- en kloosterkozijnen. Aan de noordzijde is een monumentale barokke ingangsomlijsting zichtbaar: de hardstenen geprofileerde rondboogdeur met voluutsleutel bevindt zich tussen gekoppelde driekwartzuilen onder een hoofdgestel waarboven een balkon met balusters. De rondbogige geprofileerde balkondeur staat tussen Ionische driekwartzuilen en voluten en heeft een bekronend hoofdgestel en gebroken fronton met familiaal wapenschild. De dubbele bordestrap heeft een balustrade.
De kelder met gebogen gewelven en segmentbogen op octogonale pijlers heeft een korfboogvormige ingang ter hoogte van de pui. In de intramurale ruimte bevinden zich volgens de literatuur een deels behouden wenteltrap, nu verdwenen latrineschacht, latere badkamers en op de tweede bouwlaag vermoedelijk een vroegere huiskapel (zie stervormig gewelf). Naar verluidt vertoont de arduinen traptrede het steenhouwersmerk van J. Lenglez, werkzaam tussen circa 1554 en 1624. Op de tweede en derde bouwlaag verdwenen de originele elementen na de vernieuwing van het parement en de 19de-eeuwse verhoging door architecten Tilman François Suys en Van Dijck.
Het interieur wordt onder meer gekenmerkt door de in 1956 gerestaureerde grote hal van de donjon met zware zichtbare moerbalken, marmeren renaissanceschouwen en een gietijzeren kachel van 1539. Verder is er nog de eetkamer met een 19de-eeuws cassettenplafond en goudlederbehang van 1750-1775 met een gouden fond en decoratieve beschildering van boomtakken, bloemen, fruit en dieren. De gang met goudlederbehang dateert uit dezelfde periode en is gedecoreerd met een voorstelling in licht reliëf met centrale ruitvormige cartouche met fruit en bloemen, voorts veelkleurige ornamenten tegen een gouden ondergrond. De zogenaamd ‘Ridderzaal’ met bekleding stamt uit de tweede helft van de 19de eeuw. Het kapgebinte bestaat uit twee schaargebinten met flieringen, zonder centrale stijl en nokbalk.
Aan de oostzijde bevindt zich een uitspringende neogotische kapel van één travee met driezijdige sluiting. De baksteenbouw met hoekstenen en enkele banden van ijzerzandsteen heeft spitsboogvensters in een ijzerzandstenen omlijsting. In de glasramen zijn naar verluidt 17de- of 18de-eeuwse medaillons afkomstig van de ruïne van de Duitse kloosterkerk van Swarzenbroic aanwezig.
Het poortgebouw met dubbele boog van ijzerzandsteen en hardstenen balustrade situeert zich ter hoogte van de brug. Het gebouw heeft een afgeronde noordgevel en een leien kegelvormig dak met getrapte dakvenstertjes met overhoekse topstukken. De traditionele baksteenbouw met ijzerzandstenen banden heeft een voor het kasteel karakteristieke dubbele overhoekse fries. Het licht ingangsrisaliet vertoont een natuurstenen rondboogdoorgang tussen pilasters onder een gestrekte waterlijst en een hoger rondboogvenster in een soortgelijke omlijsting van ijzerzandsteen met bekronend uurwerk en ijzeren hek. De brede flankerende rondbogen in een natuurstenen omlijsting hebben afsluitende en bekronende balustrades.
Buiten de grachten, ten westen van het kasteel, bevinden zich een aangepaste bak- en natuurstenen vleugel van één bouwlaag onder een leien zadeldak met vierkante torens van drie geledingen, renaissancepoorten en dienstgebouwen als aangepast overblijfsel van het vroegere neerhof, waarvan de verschillende gebouwen in de 16de- en 17de eeuw begrepen waren in de polygonale versterkte wallen. In de linkertoren is een rondboogdoorgang met bakstenen cassettengewelf zichtbaar, aan beide zijden bevinden zich geprofileerde natuurstenen rondboogpoorten met voluutsleutels (16de eeuw) tussen gecanneleerde Ionische zuilen onder een hoofdgestel met driehoekig fronton en een fries met opschrift "OU SERASSE MERODE". Aansluitend zijn er kleinere geprofileerde rondboogdeuren onder driehoekige frontons op voluutconsoles. Voorts zijn er ook neotradionele lijstgevels met banden, kordons, steigergaten en sierankers. Rechthoekige muuropeningen vertonen onder meer kruis- en bolkozijnen en segmentboogpoorten.
Aan de Diestsebaan, bij het uiteinde van een eikendreef, één van de westelijke armen van het stervormig drevenstelsel, bevindt zich een toegangspoort met geblokte bakstenen hekpijlers met bekronend wapenschild en een ijzeren hek. Daarnaast ligt de boswachterswoning, een L-vormige bakstenen constructie van één bouwlaag onder haakse zadeldaken met dakvensters (nok parallel aan en loodrecht op de straat, zwarte en rode Vlaamse pannen), uit het laatste kwart van de 19de eeuw. De decoratieve verwerking van knoestig hout, onder meer voor omlijstingen en muurbanden, typeert het gebouw. Een polygonale hoektoren met lichtgleuven, onder leien spits met windvaantje, bevindt zich in de zuidwestelijke hoek.
Het kasteelpark in landschappelijke stijl, aangelegd in het derde kwart van de 19de eeuw naar een ontwerp van Charles-Henri Petersen uit 1834, bevindt zich in de vallei van de Grote Nete. Ten zuiden ligt aansluitend een parkbos in geometrische stijl uit het eerste kwart van de 18de eeuw. Het domein wordt aan de straat afgesloten door ijzeren toegangshekken. Aan de Merodedreef en bij de boswachterswoning bevinden deze hekken zich tussen geblokte bak- en natuurstenen hekpijlers.
Het kasteeldomein, dat tot de oudste landgoederen van Vlaanderen behoort, heeft een oppervlakte van circa 67 hectare. De tuin werd in opdracht van veldmaarschalk Jan-Filips-Eugeen de Merode aangelegd in geometrische stijl (circa 50 hectare) met een centraal kanaal omgeven door flankerende dreven en grachten. De dubbele dreven bestonden oorspronkelijk uit lindes, maar werden herbeplant met eiken (Quercus spec.). Naar het voorbeeld van Versailles werd in het bos ten zuiden van het kasteel een parkbos doorsneden met dreven in stervorm en ganzevoet aangelegd. Het parkbos is opgevat als een goed bewaard drevenstelsel van vier rijen bomen met een zandweg waartussen zich percelen bos (loof- en naaldhout) bevinden. Oorspronkelijk waren de dreven telkens met een andere boomsoort (onder andere es, linde, populier en kastanje) beplant en georiënteerd op belangrijke zichtpunten buiten het domein, zoals de toren van de abdij van Averbode. In 2002 zijn er nog twaalf dreven van zomereik (Quercus robur) en gewone beuk (Fagus sylvatica) bewaard. Voorheen bestonden de gronden ten zuiden van het kasteel uit beemden, akkerland en de grote moestuin.
De overige 12 hectaren dichtbij het kasteel werden rond 1870 aangelegd als park in landschappelijke stijl. Het park bestaat uit de voormalige noordelijke en oostelijke buitenwal, grasvelden ten zuidoosten en ten zuidwesten van het kasteel met monumentale bomengroepen van gemengde loof- en naaldhoutsoorten, met onder meer een monumentale plataan nabij het voormalig neerhof. De noordoostelijke vijver bevindt zich ter hoogte van de voormalige verdedigingsgrachten. Ten zuiden en westen van het kasteel doorkruisen slingerende paden het park. In het park is nog een ijskelder aanwezig.
Tijdens de middeleeuwen was het kasteeldomein omgeven door een verdedigingssysteem dat deels uit gegraven waterlopen en (slot)grachten bestond. De Netebrug en de “Ponte de Marly” maken integraal deel uit van het parkgeheel. Aansluitend bij het oostelijk deel van het kasteeldomein bevindt zich het sluis- of stuwsysteem “Trammetje”. Dit sluizensysteem werd rond 1874 naar ontwerp van architect Pierre Langerock aangelegd met de bedoeling het waterpeil van de Nete tijdelijk te verhogen, de waterstand van de kasteelvijver en de scheepvaart op de Grote Nete te regelen.
In het noordoosten van het kasteeldomein bevindt zich het gebied “het Riet”, een natuurlijke schans tussen de Grote Nete en de Laak waarop de inwoners zich met het vee konden terugtrekken in geval van nood. Ten gevolge van de 17de-eeuwse oorlogsperikelen werd een deel van het Riet opgehoogd en werden grachten aangelegd om het terrein te ontwateren. Deze grachten zijn nog grotendeels bewaard gebleven. De Sint-Sebastiaansgilde, die beschikte over wapens, een uitkijkpost op de kerktoren en in het kasteel, stond in voor de verdediging van het terrein. Het Riet is ook vandaag nog het terrein van de Sint-Sebastiaansgilde, met een houten staande wip en bijhorend houten gildelokaal. De historiek van deze gilde gaat terug tot in de 16de eeuw. De oudste gegevens over de wip zijn te vinden op een kopie van een kaart uit 1706 in het bezit van de Sint-Sebastiaansgilde van Westerlo, een kaart in het bezit van de Prinsen de Merode-Westerloo in het kasteel van Westerlo en eveneens op de Ferrariskaart. Daarop is de wip reeds op zijn huidige locatie afgebeeld. Dergelijke houten constructies worden echter telkens heropgebouwd. De huidige schutsboom werd omstreeks 2000 opgericht, nadat de vorige afbrak bij een storm. De schutsboom is een lork uit de bossen van de Merode, geschonken door Prins de Merode-Westerloo, erehoofdman van de Sint-Sebastiaansgilde. De schutsboom is 23 meter hoog en heeft een hoofdvogel, twee zijvogels en drie prangen met kleine vogeltjes. Naast deze wip zijn de fundamenten van een oudere wip te vinden.
Eveneens in het noordoosten, aan het uiteinde van de Rietstraat, staat een neogotisch kapelletje uit 1883. Dit muurkapelletje werd in 1984 naar deze locatie verhuisd maar stond oorspronkelijk tegen de tuinmuur van het voormalige rusthuis. De kapel bestaat uit een U-vormige nis van baksteen onder een leien zadeldakje (nokrichting loodrecht op de straat). De overkragende dakrand is afgezet met een windbord met driepasmotief op gekoppelde korbelen. Het beeld van de aartsengel Gabriël in de kapel is afkomst van het vroegere rusthuis. Het opschrift verwijst naar prins Charles de Merode.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Grote Nete van Zammel tot Zoerle, Beeltjens en de depressie van Goor-Asbroek
Is deel van
Polderstraat
Omvat
Boswachterswoning
Omvat
Kasteel de Merode
Omvat
Neogotisch kapelletje
Omvat
Opgaande kapellinde
Omvat
Staande wip
Is gerelateerd aan
Dreven in Westerlo en Herselt
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein de Merode [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/301605 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.