Egem is een landbouw- en woongemeente gelegen in de provincie West-Vlaanderen. Sinds 1977 deelgemeente van de fusiegemeente Pittem. Gemeente met 1.583 inwoners (01/01/2010) en totale oppervlakte van 1.026 ha, daarmee de kleinste deelgemeente binnen de fusie. De parochie Sint-Germanus beslaat het volledige grondgebied. Een kleinere woonkern is Egemkapelle, op het kruispunt van de Kasteeldreef met de Brugsesteenweg. De gemeente grenst ten noorden aan Wingene, ten oosten en zuiden aan Pittem, ten westen aan Koolskamp (Ardooie) en ten noordwesten aan Zwevezele (Wingene). Bestuurlijk behoort Egem tot het arrondissement Tielt, gerechtelijk tot het arrondissement Brugge. De parochie Sint-Germanus behoort kerkelijk tot de federatie Meulebeke-Pittem, binnen dekenij Tielt in het bisdom Brugge. De deelgemeente Egem beschikt over basisvoorzieningen, kleuter- en lager onderwijs, infrastructuur ten behoeve van gezondheidszorg (bejaarden- en sociale woningen) en een klein ontmoetingscentrum (Marelstraat). Aangewezen op het administratief centrum Pittem met onder meer openbare diensten, religieuze instellingen, openbare bibliotheek, horeca, handel, diverse diensten en infrastructuur ten behoeve van gezondheidszorg (OCMW, rust- en verzorgingstehuis, psychiatrische instelling), recreatie (park, jeugdhuis, speelpleinen) en sport (sporthal, sportterreinen). Aangewezen op omliggende steden en gemeenten voor onder meer buitengewoon onderwijs, ziekenhuis en justitie.
Beperkte historisch gegroeide nijverheid rond Egemkapelle, onder meer baksteen-, textiel- en assemblage-industrie. Bedrijventerrein gesitueerd langsheen verbindingswegen, op de noordoostelijke hoek van het kruispunt Brugsesteenweg-Kasteeldreef en verspreid in nabijheid van de Brugsesteenweg. Agrarische functie met onder meer (glas)tuinbouw. Ook de varkensteelt neemt een belangrijke plaats in. Dorpskern in het zuidoosten van de gemeente, met centraal gelegen dorpsplein waar enkele centrumstraten op uitkomen, met name de Paardestraat, de Drogenbroodstraat en de toegangsweg (deel van Egemsdorpsplein) die verbinding geeft met de invalswegen Egemstraat en Kolonel Naessensstraat. De Paardestraat fungeert als centrumstraat waarlangs zich het merendeel van de dorpsbebouwing situeert. Open ruimte in het centrum gevormd door het Egemsdorpsplein en het pleintje bij het buurtcentrum in de Marelstraat. Enkele verbindingswegen doorkruisen straalsgewijs het omliggend landelijke gebied en verbinden aldus de dorpskern van Pittem met de centra van de omliggende gemeenten. De Egemstraat leidt zuidwaarts naar Pittem, de Kolonel Naessensstraat - Kasteeldreef westwaarts in de richting van de Brugsesteenweg, de Paardestraat oostwaarts naar de Turkeijensteenweg en de Wingensesteenweg, die respectievelijk zuidoostwaarts in de richting van Tielt en noordwaarts in de richting van Wingene leiden. Aan de westzijde wordt de gemeente doorsneden door de Brugsesteenweg, onderdeel van gewestweg Brugge - Kortrijk (N50). Er lopen geen spoorlijnen over Egems grondgebied.
Het hydrografische netwerk van het grondgebied bestaat uit enkele beekstelsels, van elkaar gescheiden door de kamlijn die de gemeente doorsnijdt, ten noorden het beekstelsel van de Ring-, Straatgoed- en Veldekensbeek (deelbekken Rivierbeek), ten zuiden van de Kruisbeekvijver- en Vuilhoekbeek (deelstroombekken Mandel).
Het landelijke gebied strekt zich volledig uit omheen de Egemse dorpsbebouwing. Het vlak tot licht golvend landschap met akkers en weilanden wordt doorkruist door de verbindingswegen waarop landwegen met licht kronkelend of gebogen verloop aansluiten en waarlangs talrijke, nog in bedrijf zijnde landbouwbedrijven gelegen zijn.
De noordoosthoek van de gemeente, op de grens met Pittem en Zwevezele, maakt deel uit van de in de Landschapsatlas opgenomen relictzone "Ringbeek en Veldekens", een laatste bosrestant dat bewaard bleef na de ontginningen, zijnde een beekbegeleidend bos met resten van oude heidevegetatie. De Ringbeek vormt daarbij een lijnrelict.
Op het gewestplan is de beekvallei Ringbeek/Veldekensbeek (grensgebied met Pittem en Wingene) aangeduid als landschappelijk waardevol agrarisch gebied, het bijhorende bosrestant in de uiterste noordoosthoek is ingekleurd als natuurgebied. Ten noorden van de Kasteeldreef bevindt zich eveneens landschappelijk waardevol agrarisch gebied.
Het grondgebied Egem is gelegen op het zandlemig Plateau van Tielt. De grillige kamlijn van dit plateau strekt zich uit van Hooglede, over Gits, Koolskamp, Egemkapelle, Egem, Tielt, Pittem ("Zwarte Gat" en "Pittemberg") tot Aarsele en Vinkt. Bodemkundig worden voornamelijk zandleem- en licht zandleemgronden aangetroffen, vaak met kleisubstraat op geringe diepte; in de smalle valleien bevinden zich kleiige beekdalgronden. Geomorfologisch bestaat het grondgebied uit een overwegend zacht golvend landschap waarbij de kamlijn een maximale hoogte van 50 meter boven zeespiegelniveau bereikt. De hoogste punten bevinden zich nabij Egemkapelle (50 meter) en nabij de dorpskern (42,5 meter). Het laagste punt is gesitueerd in het noordoosten van de gemeente, bij samenvloeiing van Veldekensbeek en Ringbeek (25 meter).
De kamlijn van het Plateau van Tielt, deels ook over de aanpalende grondgebieden van Koolskamp, Pittem Tielt, vormt de waterscheidingslijn tussen het Mandel-Leiebekken en het deelbekken van de Rivierbeek (Bekken van de Brugse Polders). Ten noorden ervan ontspringen de Ringbeek, Straatgoedbeek en Veldekensbeek, die via de Hertsbergebeek en Rivierbeek afwateren naar het noorden. Een klein deeltje van het westelijk grondgebied nabij "Reinbos" behoort tot het deelstroombekken van de Jobeek/ Grote beek, die via de Waardammebeek afwatert naar de Rivierbeek. Ten zuiden van de kamlijn bevinden zich de bovenlopen van de vertakkingen van de Roobeek en de Devebeek (beiden deelstroombekken Mandel) met respectievelijk de Vuilhoekbeek en de Kruisbeekvijverbeek verder Breemeersbeek.
Prehistorische artefacten gevonden langs de Baertstraat, vooral daterend uit het mesolithicum (8000-circa 4000 vóór Christus), wijzen op vroege menselijke aanwezigheid in Egem. Het hoge aantal vondsten (circa 5000) laat vermoeden dat de site herhaaldelijk werd bezocht of als een soort basiskamp was ingericht waar een groep vrij lang verbleef. Ook later bleef de streek bewoond. Enkele toponiemen, zoals "Devebeek" en "Bornebriel" gaan terug tot de Keltische periode.
Wellicht wordt in het begin van de 10de eeuw een eerste kerkje te Egem gebouwd, toegewijd aan de Heilige Germanus van Auxerre, vermoedelijk op initiatief van de monniken van Saint-Amand-les-Eaux uit Elnone, die onder meer de omliggende gronden te Koolskamp en Wingene in bezit hadden.
De plaatsnaam Egem wordt voor het eerst als "Hedenghem" vermeld in een schriftelijke bron uit 1179 met betrekking tot de schenking van het "altare" van Egem aan de abdij van Saint-Nicolas-des-Prés bij Doornik. De schenking die tevens de altaren van enkele andere gemeenten omvatte, gebeurde door Evrardus, bisschop van Doornik, die deze zelf ontvangen had van zijn neef Goswinus, aartsdiaken van Doornik. De abdij behield tot aan de Franse Revolutie het patronaatschap van de kerk.
Latere vermeldingen van de dorpsnaam in vroege bronnen zijn "Heedighem" (1351), "Hedeghem" (1357) en "Heedeghem" (1383). De dorpsnaam is van Frankische oorsprong en kan verklaard worden als 'woonplaats van de lieden, de afstammelingen van Hado'. In de 17de eeuw komen zowel "Heeghem" als "Eeghem" voor. Vanaf de 18de eeuw krijgt "Eeghem" de voorkeur, een schrijfwijze die wordt toegepast tot de gemeenteraad in 1937 "Eegem" als officiële spelling invoerde. Door de nieuwe spellingsregels wordt de plaatsnaam na de Tweede Wereldoorlog nogmaals verkort tot "Egem".
Het toponiem komt in de 13de en 14de eeuw ook regelmatig voor in Brugse oorkonden als onderdeel van een eigennaam, zie "de Edenghem" en "van Hedenghem" .
De parochie ressorteert tot 1559 onder het bisdom Doornik-Noyon. Op burgerlijk-bestuurlijk vlak behoorde Egem tot het graafschap Vlaanderen, kasselrij Kortrijk, roede van Tielt.
Het grondgebied van de huidige deelgemeente was doorheen het ancien regime verdeeld in diverse heerlijkheden, waarvan de voornaamste de heerlijkheid Egem was, die afhing van de vrijheerlijkheid van Ooigem. De heerlijkheid strekte zich onder meer uit rond het kasteel van Egem en het deel van het dorpsplein waarop de kerk gelegen was. De dorpsheerlijkheid behoorde aldus toe aan de kasteelheer, die achtereenvolgens lid was van het geslacht de Grysperre (circa 1486-1561), del Rio (midden 16de-19de eeuw) en van der Gracht d'Eeghem (19de eeuw). Onder de oudst gekende heren van Pittem onderscheidt men leden van het geslacht Van Heedeghem, Jan van Oostkercke, de familie Cremps en het geslacht Van Maldeghem. De leenheren hadden het recht een schepenbank van zeven schepenen te benoemen die bevoegd was voor "hooghe, middele ende nedere justitie van put ende galghe". Er bevonden zich meerdere achterlenen van de heerlijkheid op Egems grondgebied, onder meer "Kamerlinksleen", "Groenendale" en "Klein Klaarhout".
Andere heerlijkheden binnen de parochie Egem waren onder meer "Ter Straten", "Poelvoorde", "Ten Rijne" en "Walle".
Uit 16de-eeuwse bronnen blijkt dat er zich in de middeleeuwen een windmolen op de gronden van de heer van Egem bevond, die reeds voor 1500 verdwenen was. Van de molen zelf werd geen schriftelijke getuigenis gevonden ; de molenwal, "den hooghen Ryn" genaamd, wordt wel enkele keren vermeld, onder meer in 1531 en 1725 en was gelegen langs de Egemsebinnenweg, ten zuidoosten van herberg "Het Kruiske" op het kruispunt met de Kasteeldreef.
Egem telde aan oostzijde van de dorpskom een tweede windmolen. De Plaatsmolen gelegen langs de huidige Paardestraat gaat in geschiedenis minimaal terug tot 1465 en behoorde tot de heerlijkheid Brande, tevens in bezit van de heer van Egem.
In 1547 wordt de kleine eenbeukige kruiskerk met een zuidelijke zijbeuk vergroot. De kerk met omringend kerkhof was iets ten zuidwesten van de huidige kerk gesitueerd (op de plaats van het huidige kerkhof) en werd net zoals de pastorie met opperhof-neerhofstructuur omringd door een wal waarover bruggen lagen. De kerkgracht en de rechthoekige "Plaetsewal" rond de pastorieboomgaard, werden in de loop van de 18de en 19de eeuw gedempt.
Vanaf 1559 wordt de parochie als gevolg van een kerkelijk herindeling ondergebracht bij het bisdom Brugge, ze behoorde tot aan de Franse Revolutie tot de dekenij van Roeselare.
Vermoedelijk liet ridder Joos van Grysperre circa 1570, dichtbij de Brugsesteenweg op de plaats van een omwalde mote, een kasteel in renaissancestijl bouwen. Antonius Sanderus maakte circa 1641 een gravure van het kasteel, die opgenomen werd in het werk Flandria Illustrata. De dreef ten noorden van het kasteel, de huidige Kasteeldreef die de verbinding vormt tussen het dorpscentrum en de Brugsesteenweg, werd wellicht in dezelfde periode aangelegd.
Tijdens het laatste kwart van de 16de eeuw beleefde de parochie door godsdienstoorlogen een van de somberste perioden uit haar geschiedenis. Geuzen, Malcontenten en vrijbuiters terroriseerden de streek en dreven de bevolking op de vlucht. Joos van Grysperre schreef in 1602 dat de gemeente er sinds meer dan twintig jaar "desert, desolaet ende infructueulx gheleghen heeft". Vanaf 1600 begon het leven echter te hernemen. De bevolking groeide aan en bestond voor een groot deel uit nieuwkomers afkomstig uit gemeenten ten zuiden van Egem.
In 1578 nam men maatregelen om de kerk tegen naderend onheil te behoeden: het dak werd nagezien en waar nodig gedicht en er werden nieuwe sloten gestoken. De nog niet in beslag genomen kunstwerken en inboedel werden verkocht of ondergebracht bij particulieren. Alle voorzorgen ten spijt, bleek de kerk in het begin van de 17de eeuw tot puin herleid. In 1609, toen het Twaalfjarig Bestand getekend was, werd begonnen met de wederopbouw die tot 1625 zou duren. De heropbouw gebeurde op basis van plannen van pastoor-deken Jan de Mol uit Tielt die daarbij het grondplan van de oude kerk respecteerde.
Niet enkel de kerk, alle huizen en hoeven moesten, wanneer de vrede was hersteld, heropgebouwd worden, de Plaatsmolen werd in 1612 opnieuw opgetrokken, het kasteel in dezelfde periode gerestaureerd.
In 1621, bij afloop van het Twaalfjarig Bestand, barst het strijdgewoel opnieuw los. De tweede helft van de 17de eeuw wordt opnieuw een zwarte pagina uit het Egemse verleden, waarbij de bevolking te lijden had van oorlogsverrichtingen, opeisingen, zware belastingen,… Het dorp valt regelmatig ten prooi aan plunderingen en verwoestingen, zoals in 1683 en 1696. Ook epidemieën teisteren en decimeren de bevolking. In 1634, 1636, 1666 en 1694-1695 woedde de pest in Egem.
In 1641-1642 werd op de heerlijkheid Padderie ten westen van de Brugsesteenweg een korenwindmolen opgetrokken, gekend als de Lepelkotmolen.
In 1657 werd door kasteelheer Antoon Gabriël I del Rio op de zuidhoek van de Kasteeldreef met de Brugsesteenweg een kapel van Onze-Lieve-Vrouw Boodschap gebouwd, ingewijd in 1661. De kapel werd gebouwd ter nagedachtenis van zijn oom Jan del Rio en hield verband met een 'miraculeus' boomkapelletje op zijn domein dat voor het eerst vermeld wordt in een akte uit 1638. Reeds in 1766 werd de kapel afgebroken, maar de plaatsnaam "Egemkapelle" die de bebouwing op de hoek van de Brugsesteenweg met de Kasteeldreef aanduidt, vormt nog een verwijzing naar het illustere verleden van dit gehucht.
Antoon Gabriël I del Rio liet in dezelfde periode de drevenstructuur rond het kasteel uitbreiden.
De bevolking groeide in de 18de eeuw sterk aan. Terwijl Egem op het einde van het ongeluksjaar 1695 maar 244 inwoners meer had, waren dit er in 1795 al 1256. In 1709, 1725 en 1765 werden respectievelijk 469, circa 515 en 933 Egemnaren geteld.
In 1719 werd in een algemene dorpsvergadering beslist een landboek van de parochie te laten maken door een "experten landmeter". De opdracht werd verleend aan Jan Verhaeghe die na zijn dood werd opgevolgd door zijn zoon Cornelis. Op 12 februari 1725 werd het landboek aan de baljuw, burgemeester en schepenen overhandigd. Het bevatte 15 kaarten die elk een deel van het grondgebied of een "sercq" besloegen.
Het dorp kende in 1725 een lichte concentratie van bebouwing nabij het dorpsplein en verspreide hoevebebouwing over de rest van het grondgebied. Egemkapelle wordt afgebeeld als een ontluikend gehucht van enkele woningen. Het kasteel in het zuidwesten van de parochie was omwald en toegankelijk via meerdere dreven. In het noorden van de gemeente, tegen de grens met Zwevezele, bevond zich grosso modo tussen de Brugsesteenweg en de Wingensesteenweg het Egemveld, een onvruchtbaar natuurlandschap bestaande uit heide, bos en kreupelhout. Sommige delen van het Egemveld werden in de loop der eeuwen ontgonnen, de vijvers werden gebruikt voor visvangst. Het was echter pas circa 1830 dat het Egemveld systematisch en definitief in cultuur werd gebracht. Tot aan de Franse Revolutie was een derde van het Egems grondgebied nog met bossen bedekt, voornamelijk gelegen in het noordelijke deel van de gemeente.
De kasteeldreef, oorspronkelijk een privéweg van de kasteelheer in de richting van de kerk, werd in 1725 openbaar gemaakt. Circa 1750 werd een nieuwe, rechte en verbrede, steenweg van Brugge naar Kortrijk aangelegd, waarvoor Egem (om het gedeelte op Egems grondgebied aan te leggen) flink in de buidel tastte. Circa 1770-1780 werd de Kasteeldreef die naar de nieuwe steenweg leidde, elk jaar voor een deel met stenen verhard opdat een snelle verbinding van het dorpscentrum naar deze economische belangrijke verkeersader verzekerd zou kunnen worden.
In 1754 werd de vervallen pastorie op de mote ten zuidoosten van de dorpsplaats op initiatief van priester Dilseinne vervangen door een nieuwe pastorijwoning.
Burgemeester Gijzelbrecht Muylaert, landbouwer op het neerhof bij het kasteel, liet in 1772 een oliewindmolen oprichten ten oosten van de nieuwe steenweg Brugge-Kortrijk, dichtbij het gehucht Egemkapelle, gekend als Bergmolen. De molen was op het einde van de 18de eeuw reeds uitgerust om ook graan te malen. In de eerste decennia van de 19de eeuw werd een bijhorende bakkerij gebouwd.
Eind 1785 werd door de Raad van Financiën een octrooi verleend aan Jozef de Blaere om op het gehucht de Klijtlinde een graan- en oliemolen te bouwen, de Klijtmolen werd in juli 1786 in gebruik genomen.
In 1795 wordt Vlaanderen ingelijfd bij de Franse Republiek. Hiermee kwam een einde aan het ancien régime, de traditionele machtsverhoudingen, bezits- en bestuursvormen. De ingenomen gewesten werden onderverdeeld in meerdere departementen, waaronder het departement van de Leie waartoe Egem behoorde.
In 1801 worden de bisdommen Brugge en Gent samengevoegd tot het bisdom Gent. De parochie Egem ressorteert onder het decanaat Tielt.
In 1843 wordt een nieuwe pastorie gebouwd, naar ontwerp van architect Angelus van Lancker. De oude ten zuiden daarvan gelegen pastoorswoning, in bouwvallige staat en gesitueerd op een omwalde mote, wordt in dezelfde periode afgebroken. In 1841 liet pastoor Maertens nog een nieuwe sacristie bouwen aan de kerk. Diens opvolger, pastoor Loncke nam echter onmiddellijk na zijn aanstelling in 1863 het initiatief tot het bouwen van een nieuwe kerk. Provinciaal bouwmeester P.N. Croquison tekende de plannen voor het nieuwe bedehuis in neogotische stijl. In tegenstelling tot wat eerst de bedoeling was, werd er voor geopteerd om de kerk niet op zijn oorspronkelijk plaats op te trekken maar iets naar het noordoosten, in de tuin van de pastorie. Op deze manier kon het oude kerkhof gevrijwaard worden dat door de bouw van de nieuwe kerk te klein zou zijn geworden. Om de bouw van de nieuwe kerk, met dezelfde rooilijn als de nieuwgebouwde pastorie, mogelijk te maken en het zicht op het bedehuis vrij te maken, werden de restanten van de "Plaetsewal" gedempt en drie kleine woningen op het dorpsplein afgebroken. (Een vierde huisje waarvan de sloop oorspronkelijk ook was gepland werd pas afgebroken in de laatste decennia van de 20ste eeuw). De nieuwe kerk werd in 1869 in gebruik genomen. De bouw en afwerking van de kerk sleepten echter nog aan tot 1872.
De oude kerk werd reeds in 1870 afgebroken, de fundamenten in witte veldsteen hergebruikt om het dorpsplein te verharden. Het noordelijk deel van het kerkhof werd onteigend om de doorsteek van de dorpsplaats naar de Kasteeldreef (huidige Kolonel Naessensstraat) mogelijk te maken. Er werd een nieuwe muur gebouwd aan noordzijde van het kerkhof, ter hoogte van de noordgevel van de oude kerk.
In 1827-1828 wordt het oude kasteel door Idesbald Marie Louis van der Gracht d'Eeghem afgebroken en vervangen door een nieuw kasteel in laatclassicistische stijl. Hij laat circa 1829 tevens een nieuw kasteelpark aanleggen.
In 1828 werd in de Paardestraat de eerste officiële gemeenteschool geopend, een school met onderwijzerswoning, gebouwd naar het model van de schoolgebouwen in Ruiselede. De bouwvallige school werd in 1892 gerestaureerd volgens de plannen van architect J. Soete uit Roeselare. In 1937-1938 werd de school met twee klassen uitgebreid op basis van het ontwerp van de Roeselaarse architect Alfons van Coillie. Voor de installatie van het officieel onderwijs in de gemeente, werd reeds onderwezen in de Kolonel Naessensstraat door de kosters De Backere en in de Drogenbroodstraat waar pastoor Engelbertus de Grendele in 1797 een leerwerkschool of "Spinhuys" had opgericht. De school werd in 1845 of 1846 met een aanpalend tweelaags gebouw vergroot. In 1879 werden de deuren er, naar aanleiding van de nieuwe schoolwet, gesloten.
De leerlingen vonden een nieuw onderkomen in de kloosterschool die in 1875 op de hoek van het dorpsplein en de Paardestraat was geopend. Het bijhuis van het Pittemse klooster van de Zusters van Maria was in 1874-1875 opgetrokken ten noorden van de kerk, de klassen bevonden zich aan de zijde van de Paardestraat.
De door de toenemende industrialisatie tanende huisweefnijverheid dompelde Egem in de periode 1830-1850 in een nooit geziene crisis, waarbij de bevolking, vooral tijdens de hongerjaren 1840-1850, sterk op de proef gesteld. Een groot deel van de actieve bevolking ging zijn geluk elders beproeven en emigreerde naar Wallonië, Noord-Frankrijk of de Verenigde Staten. De crisis vormt een kentering in de bevolkingsgroei. De dalende trend die toen werd ingezet, zette zich voort tot de jaren '70 van de 20ste eeuw.
De gemeente treedt in de 19de eeuw door de aanleg van nieuwe steenwegen meer en meer uit haar isolement. De belangrijke verbinding tussen het dorpscentrum en Egemkapelle aan de Brugsesteenweg wordt pas voltooid in 1862. De Paardestraat wordt versteend in 1864. Vanaf "Het Paardeke" wordt in 1888 de steenweg naar Tielt getrokken. De rechte steenweg naar Pittem wordt aangelegd in 1893-1894. Met de steenweg naar Wingene, die eveneens vertrok vanaf herberg "Het Paardeke", werd begonnen in 1894, de voltooiing liet echter op zich wachten tot 1910.
In 1865 opende in de Kolonel Naessensstraat een rijkswachterskazerne die aanvankelijk bevoegd was voor de ordehandhaving in de gemeenten Egem, Ardooie, Koolskamp, Zwevezele en Ruddervoorde. De Egemse brigade wordt in 1925 afgeschaft. In de jaren 1860 wordt tevens de eerste straatverlichting aangebracht.
Ontspanningsgelegenheid vond de 19de-eeuwse Egemnaar onder meer in één van de talrijke herbergen, waarvan het aantal tot 1910 sterk toenam: terwijl er in 1804 zeven herbergen werden geteld, waren dat er in 1898 negenendertig. Bij twee daarvan, het "Gemeentehuis" en "De Hert" was tevens een brouwerij ondergebracht die respectievelijk tot 1830 en 1930 actief bleef.
Ook het verenigingsleven kende vanaf het midden van de 19de eeuw een bloei. In de schoot van de Egemse dorpsgemeenschap ontstonden onder meer een Sint-Elooisgilde, Sint-Niklaasgilde, twee muziekmaatschappijen en een koorzangmaatschappij.
Het Egems molenpatrimonium werd in de loop van de 19de eeuw uitgebreid en verbouwd. Bij de Plaatsmolen, een "koornwindmolen" werd in 1834 een "oliepeerdmolen" en woonhuis met verdieping, wellicht het eerste tweelaagse woonhuis te Egem, gebouwd. In 1837 werd de eerste stenen molen op Egems grondgebied opgetrokken, een "koornoliemolen" aan oostzijde van de Brugsesteenweg, ten noorden van de Kasteeldreef (Kapellemolen). De houten Lepelkotmolen (Brugsesteenweg) en Plaatsmolen (Paardestraat) werden respectievelijk in 1837 en in 1868 vervangen door een stenen exemplaar nadat ze waren omgewaaid. Circa 1870 wordt de eerste van de Egemse molens afgebroken: de Muylaert's Molen of Bergmolen langs de Brugsesteenweg. De laatste molen die op Egems grondgebied werd opgericht, werd in 1879 gebouwd langs de Hoogwingenewegel in Egemveld. De kleine staakmolen, omwille van zijn met stro gedekt torenkot gekend als Strokotmolen, had een functie als vlaszwingelmolen, vanaf 1884 ook als graanmolen.
Op het einde van de 19de eeuw verrezen enkele cichorei-asten op de gemeente, onder meer in 1894 bij het "Goed te Poelvoorde" (Wingensesteenweg). In 1899 liet Henri Ampe, handelaar in cichorei en mest- en voederstoffen een moderne cichorei-ast bouwen, waarbij ook een machinekamer werd opgetrokken die onderdak gaf aan de eerste stoommachine van Egem. Deze was in gebruik bij de drogerij en maalderij die de Lepelkotmolen verving.
Ook na de eeuwwisseling zette de industrialisatie en ontwikkeling van kleinschalige nijverheden zich voort. In 1905 werd nog een ast gebouwd tegenover de Plaatsmolen aan de Paardestraat. Deze laatste vervoegde een reeds bestaand exemplaar op de hoek van de Paardestraat en het Molenstraatje.
In 1899-1900 werd in Egemkapelle, langs de Kasteeldreef de erwtenfabriek "La Flandre" gebouwd, de eerste exponent van de groenteconservenindustrie in West-Vlaanderen. Het imposante gebouw van 52 m breed en 100 m diep werd in het begin van de 20ste eeuw verder uitgebreid. Het bedrijf kwam, naar verluidt door een gebrek aan zakelijk inzicht, al snel in de financiële problemen. De Egemse conservenfabriek werd in 1939 gesloten, en in 1951 verkocht, gedeeltelijk afgebroken en gedeeltelijk omgebouwd tot woningen. Een tweede groenteconservenfabriek "Sint-Dorothea" gevestigd in de gebouwen van de vroegere rijkswachtkazerne in de Kolonel Naessensstraat werd gesticht in 1926. De fabriek bekend in binnen- en buitenland, bleef actief tot 1975. In 2001 werden de gebouwen gesloopt.
"Steenbakkerij Ampe", in 2006 overgenomen door de groep Wienerberger, vond haar oorsprong in een tijdelijke stichting uit 1898 door molenaar Henri Ampe, die in 1902 bestendigd werd. In 1924 werd er de allereerste tunneloven in België geplaatst. Tijdens het interbellum ging het bedrijf zich specialiseren in de fabricatie van draineerbuizen en vanaf 1947 werden ook betonproducten vervaardigd. Later werd, ingegeven door markteconomische omstandigheden, ook overgeschakeld op de productie van bakstenen.
Het bedrijf Bernina langs de Kasteeldreef was tijdens de 20ste eeuw lange tijd één van de meest toonaangevende handelszaken op de gemeente. Gegroeid uit een werkhuis voor landbouwmachines en fietsen dat in 1900 door de broers Medard en Remi Heyndrickx werd opgericht, werd de activiteit in 1903 uitgebreid met de verkoop van naaimachines. Tijdens het interbellum werd handel gedreven in fietsen en naaimachines, de afdeling voor landbouwmachines werd in de jaren 1920 overgeplaatst naar Pittem. Na de Tweede Wereldoorlog spitste de activiteit zich toe op de assemblage en verkoop van naaimachines. Jozef Heyndrickx, zoon van Remi, werd in 1947 concessionaris voor België van de Zwitserse naaimachines Bernina. Hij richtte in 1955 nv Hendrickx-Bernina op waarvan in alle belangrijke steden en gemeenten bijhuizen werden geopend. Het gebouwencomplex dat na een luchtaanval tijdens de Tweede Wereldoorlog heropgebouwd moest worden, werd circa 1961 en 1970 verder uitgebreid en gemoderniseerd. Het bedrijf verschafte tijdens zijn bloeitijd voor 1970 werk aan 150 mensen. Na de Eerste Wereldoorlog worden enkele vlaszwingelarijen gebouwd. De gebroeders Maes (Plaatsmolen) richtten in 1920 een kunstmatige vlasroterij op bij het bos "De Motjes" langs de Klijtmolenstraat.
In 1907 wordt het kasteel met bijgebouwen en park verkocht aan graaf Fernand Amedée Victor de Beauffort. Hij liet nog datzelfde jaar een groot aantal bomen in het kasteelpark vellen. In 1908 worden ook de 120 beuken van de dubbele beukendreef tegenover het kasteel gerooid en verkocht. Beschadigingen die het kasteel tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft opgelopen, geven aanleiding tot de ontmanteling en sloop in 1919-1920. De bijgebouwen met omliggende gronden van het voormalige park, worden omgevormd tot hoeve. Uit het kasteelpark wordt een witstenen zuil gerecupereerd, door archeoloog en verzamelaar Camille Tulpinck geïdentificeerd als de voormalige Egemse schandpaal. Tulpinck die de zuil van graaf de Beauffort ontvangen had, schonk deze op zijn beurt aan de provincie, met de bedoeling ze op basis van haar vroegere functie te laten oprichten op de binnenplaats van het justitiepaleis te Brugge. Over de oorsprong van de zuil begon echter onenigheid te rijzen en de zuil belandde uiteindelijk op de binnenplaats van het hof Gruuthuse, waar hij in 1966 door vandalen vernield werd. De restanten worden thans bewaard in het steenmuseum bij het stadspaleis Gruuthuse.
Ook andere gebouwen leden schade tijdens de Eerste Wereldoorlog. Op 17 oktober 1918 wordt de kerktoren bij de terugtocht van de Duitsers gedynamiteerd. De schade is enorm: niet enkel de kerk maar alle gebouwen op het dorpsplein zijn zwaar beschadigd. De kerk werd voorlopig hersteld in 1919, het was echter tot 1923-1924 wachten tot de kerk ten gronde gerestaureerd werd. De toren werd daarbij licht gewijzigd heropgebouwd. Het uitzicht van de toren wijzigde nogmaals in de periode 1951-1952, wanneer de spits en de eerste verdieping van de toren volgens de plannen van architect Allaert uit Kortrijk afgebroken en heropgebouwd werden. In de periode 1979-1982 zou de kerk opnieuw een grondige restauratie ondergaan.
In 1903 werd de te klein geworden meisjesschool aanzienlijk uitgebreid. Tijdens het interbellum wordt in 1936-1937 door de zusters een nieuw klooster- en schoolcomplex opgetrokken op de hoek van de Paardestraat met de Molenakker. De oude gebouwen bleven nog in gebruik als gemeentelijke jongensschool en parochiale feestzaal, tot ze in 1966 worden gesloopt.
Technologische vernieuwingen dringen de huiskamer binnen en laten hun sporen na in het landschap van deze landelijke gemeente. In 1904 wordt de eerste telefoonverbinding tot stand gebracht en de eerste telefoonpalen geplaatst. In 1970 verrijst langs de Vliegveldweg, op één van de hoogste plaatsen van de gemeente, de 300 m hoge BRT-zendmast waarmee een groot deel van West- en Oost-Vlaanderen de BRT-televisie- en vanaf 1980 ook radio-uitzendingen kan ontvangen.
De historische Plaatsmolen wordt in de het begin van de 20ste eeuw ontmanteld: in 1911 en 1916 wordt de molenwal afgegraven, de molenwieken en het molenkruis worden in 1912 verwijderd, de molenkap in 1922, uiteindelijk wordt de molenromp in 1998 afgebroken. Ook de andere molens verdwijnen in de loop van de 20ste eeuw uit het Egemse landschap. Het strokotmolentje wordt reeds afgebroken in 1911, de houten Klijtmolen in 1913 en de Lepelkotmolen circa 1915, de Kapellemolen wordt in 1913 ontmanteld, de kuip vernietigd bij de terugtocht van de Duitse troepen in 1918.
In 1939 wordt een klein militair vliegveld aangelegd in Egemveld. Op 10 mei 1940 wordt dit vliegveld gebombardeerd. In 1942 wordt Egemkapelle gebombardeerd, waarbij een deel van de fabriek van de familie Heyndrickx vermeld werd. In het midden van de jaren 1960 wordt het dorpsplein vergroot. Daartoe worden in 1965 aan westzijde van het dorpsplein de eeuwenoude herbergen "Het Gemeentehuis" en "Het Gildhof" afgebroken. In herberg "Het Gemeentehuis" gingen lange tijd de vergaderingen van de schepenbank door. Het was voorheen ook gekend als "Wethuis", "Schepenhuis" of "De Rode Leeuw" en behoorde van circa 1651 toe aan de heren van Egem, getuige de gevelsteen met het wapen van del Rio y Ayala uit 1646. In 1966 worden ook de kloostergebouwen aan oostzijde van het dorpsplein gesloopt waardoor de noordelijke gevel van de kerk vanaf de Paardestraat zichtbaar wordt.
Een gebouwentelling uit 1968 wijst uit dat er toen 281 particuliere woningen stonden waarvan 162 of 57,5 % opgetrokken voor 1919, 52 woningen waren gebouwd tussen 1919 en 1944, 32 tussen 1945 en 1954 en 35 tussen 1955 en 1961.
In 1972 werd een industrieterrein ingeplant op de gemeente en werd de Industrielaan aangelegd die aan zuidzijde uitmondt in de Kasteeldreef. Vanaf de jaren 1970 begint het bevolkingscijfer dat sinds 1845 een dalende tendens vertoonde, een voorzichtige stijging te vertonen. Aan de basis daarvan ligt de aanleg van de sociale woonwijk Molenakker in het zuiden van de dorpskom waar in 1972 34 woningen worden gebouwd door S.V. Helpt Elkander uit Waregem. Circa 8 jaar later wordt de site met eenzelfde type woningen uitgebreid. In 1977 verliest de gemeente haar zelfstandigheid door de fusie met buurgemeente Pittem. De gemeentelijke diensten worden voortaan gecentreerd in de deelgemeente Pittem.
In 1997 wordt het Egemsdorpsplein heringericht. De oude gemeenteschool met omringende gebouwen en de pastorie worden daartoe gesloopt. De vervangende nieuwbouw langs de Paardestraat biedt onder meer onderdak aan een nieuwe pastoorswoning, een uitleenpost van de bibliotheek en een jeugdlokaal.
De woongelegenheid in de gemeente wordt in de jaren 1990 en het begin van de 21ste eeuw uitgebreid door de aanleg van een nieuwe verkavelingen (Ter Walle, Ter Gracht) en de bouw van nieuwe sociale woningen op de Molenakker.
In 2002 wordt een replica van de wapensteen van het geslacht Del Rio die vroeger de ingang van herberg "Het Gemeentehuis" sierde, onthuld op het Egemsdorpsplein. In 2005 wordt ook de gedenksteen voor kolonel Naessens die in 1914 betrokken was bij de verdediging van het fort van Loncin, voorheen geplaatst in de gevel van een woning, naar het Egemsdorpsplein overgebracht. Bij heraanleg van het dorpsplein recent verplaatst naar de Marelstraat.
Zuidoost gesitueerde kleine dorpskern met centraal dorpsplein, aansluiting gevend op de centrumstraten Drogenbroodstraat en Paardestraat. Huidig dorpsplein ontstaan in de 19de en 20ste eeuw, door bouw van een nieuwe kerk op de huidige plaats en afbraak van de centraal op het dorpsplein gelegen bebouwing. Neogotische Sint-Germanuskerk met deels na beide Wereldoorlogen heropgebouwde toren ten oosten van het plein. Zuidzijde van het dorpsplein gekenmerkt door het ommuurde kerkhof. Invalswegen met lintbebouwing: Paardestraat, Drogenbroodstraat, Kolonel Naessensstraat en Kasteeldreef. Deze twee laatste straten geven verbinding met de kleinere bewoningskern rond Egemkapelle. Woonwijken uit de tweede helft van de 20ste eeuw aan de zuidzijde van de dorpskom.
Het grootste deel van de basisbebouwing wordt gevormd door heterogene, voornamelijk rij- en half vrijstaande bebouwing uit de 19de en eerste helft van de 20ste eeuw, geconcentreerd in de dorpskern, op Egemkapelle en als lintbebouwing langs de invalswegen.
Restanten van typerende 19de- en begin-20ste-eeuwse dorpswoningen van één bouwlaag in donkerrode baksteenbouw onder zadel- of mansardedaken, onder meer langs de Brugsesteenweg, Kasteeldreef, Kolonel Naessensstraat, Marelstraat, Paardestraat, en in het omringende landelijk gebied, vaak met een verleden als herberg/ café. Als blikvanger op het Egemsdorpsplein: herberg "In d'Hespe", opklimmend tot het begin van de 19de eeuw.
Neoclassicistische bebouwing met bakstenen lijstgevels, uit het laatste kwart van de 19de en begin van de 20ste eeuw, nabij de dorpskern (Kolonel Naessensstraat), op Egemkapelle een opvallend samenstel van twee burgerhuizen (Brugsesteenweg). Cottage-invloeden in een woning langs de Brugsesteenweg.
De neogotiek is vertegenwoordigd in de Sint-Germanuskerk op het Egemsdorpsplein, gebouwd tijdens het derde kwart van de 19de eeuw. Tevens enkele begin-20ste-eeuwse woningen met neogotische stijlinvloeden als traveenissen, onder meer Egemsdorpsplein, Marelstraat, Wingensesteenweg en in het bijzonder in een fraaie dubbelwoning in de Paardestraat. Voorbeelden van eclecticisme in de molenaarswoning Maes (Paardestraat).
Tijdens het interbellum worden enkele traditionele interbellumwoningen opgetrokken, veelal bakstenen volumes van een of twee bouwlagen onder zadeldak, vaak voorzien van banden in gekleurde baksteen, voornamelijk langs de invalswegen. Enkele woningen in expressieve baksteenstijl, onder meer Egemsdorpsplein. Weinig architectuur met zuivere art-decostijlkenmerken, lichte invloeden in woningen in de Kolonel Naessensstraat en bij verbouwingen van oudere eenlaagsvolumes, voornamelijk in de Paardestraat. Afgezwakte cottagevarianten, gekenmerkt door afgewolfde zadeldaken, onder meer in de Paardestraat, Kolonel Naessensstraat, Kasteeldreef, Egemstraat. Als laat neoclassicistisch voorbeeld, de woning van de gebroeders Ampe circa 1930 (Brugsesteenweg).
De dorpskern is in de tweede helft van de 20ste eeuw uitgebreid met nieuwe wijken aan zuidzijde, onder meer sociale woningbouw.
In het dorpscentrum zijn ook restanten van historische maalactiviteit terug te vinden, met name bij de reeds vermelde eclectische molenaarswoning ook de eind-19de-eeuwse bedrijfsgebouwen van de voormalige Plaatsmolen (Paardestraat). Op Egemkapelle is het fabriekspand "Bernina" getuige van de vroegere naaimachine-assemblage (Brugsesteenweg/ Kasteeldreef).
Omringend agrarisch gebied, doorkruist door kronkelende landelijke wegen, aansluitend op de voornamelijk straalsgewijze verbindingswegen. Verspreide nog in bedrijf zijnde hoeves met voornamelijk 19de-eeuws gebouwenbestand, waarvan het boerenhuis soms met 18de-eeuwse of oudere kern, maar ook vaak met vernieuwd of verbouwd boerenhuis. In de 19de eeuw worden ook nieuwe hoeves opgericht, soms op oudere sites. Verspreid over het landelijk gebied verschijnen in de loop van de 19de eeuw kleine landarbeiderswoningen, onder meer een fraai ensemble in de Klijtmolenstraat.
Hoevebouw met streekeigen kenmerken, vaak omhaagd met meidoorn, sporadisch met bewaarde boomgaard: losstaande voornamelijk 19de-eeuwse volumes in donkerrode baksteenbouw onder zadeldaken, in L- of U-vormige constellatie. Boerenhuizen soms met witgekalkte erfgevel, vaak voorzien van aansluitende stal en/of opkamer, soms met rijkelijk uitgewerkte voordeuromlijsting in kleine zwarte baksteentjes. Bestaande hoeves zijn veelal uitgebreid met recente nutsgebouwen in functie van de uitbating. Enkele historische hoeves, waarvan de omwalling veelal is gedempt, hebben een oude geschiedenis, bijvoorbeeld als centrum van een voormalige heerlijkheid of achterleen, onder meer de hoeves "Fonteinegoed", "Goed te Rijne", "De Kardinaal", " 't Lindenhof", "Kloostergoed van Deinze", ...
In het landelijke gebied worden ook relicten van de vlasvezelvoorbereidingsindustrie aangetroffen, onder meer relatief gaaf bewaarde vlasfabrieken (roterijen) in de Klijtmolenstraat en de Egemsebinnenweg. Overige restanten van industriële activiteiten in de steenbakkerij Ampe (Brugsesteenweg), met bedrijfsgebouwenbestand uit het einde van de 19de en de 20ste eeuw, met bijhorende kleigroeve.
Verspreid over het hele grondgebied komen 19de- en 20ste-eeuwse kapellen voor, in diverse groottes en bouwstijlen, voornamelijk pijlerkapellen. Eveneens nog enkele voornamelijk 19de-eeuwse wegkruisen.
Bron: DEVOOGHT K. & SANTY P. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Pittem met deelgemeente Egem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL49, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Santy, Pieter; Devooght, Kristien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Baertstraat (Egem)
Omvat
Brugsesteenweg (Egem)
Omvat
Drogenbroodstraat
Omvat
Egemsdorpsplein
Omvat
Egemsebinnenweg (Egem)
Omvat
Egemstraat (Egem)
Omvat
Egemveldweg
Omvat
Grootveldstraat
Omvat
Hoogrokersstraat (Egem)
Omvat
Kasteeldreef
Omvat
Klijtmolenstraat (Egem)
Omvat
Kolonel Naessensstraat
Omvat
Korte Veldweg
Omvat
Marelstraat
Omvat
Molenakker
Omvat
Nieuw Egemseweg
Omvat
Paardestraat
Omvat
Straatgoedweg
Omvat
Tieltsevoetweg
Omvat
Turkeijensteenweg (Egem)
Omvat
Vliegveldweg
Omvat
Wingensesteenweg
Is deel van
Pittem
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Egem [online], https://id.erfgoed.net/themas/16115 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.