Geografisch thema

Overpelt

ID
13340
URI
https://id.erfgoed.net/themas/13340

Beschrijving

Overpelt dankt zijn naam aan zijn natuurlijke ligging. Het land der poelen of pelen wordt vooreerst vermeld in 815 als Palethe. Pael zou echter niet enkel op poel, plas kunnen slaan maar ook op (grens)paal. Toch krijgt de betekenis moerasland de voorkeur. Vóór 1259 werden Over- en Neerpelt met de gezamenlijke naam Pelt aangeduid. Nadien werden beide nabuurten als twee onafhankelijke bevolkingskernen beschouwd. Over refereert aan de hogere ligging.

De hoofdrivier van de streek, de Dommel, stroomt noordwaarts, mondt uit in de Maas en vormt de oostgrens van de gemeente. Het uitzicht van het westen wordt bepaald door duinwelvingen, terwijl het oosten een oud eolisch reliëf betreft dat door erosie werd aangetast, waarbij de topografie werd ingesneden door de riviervalleitjes van de Grote Zeldert, de Holvense Beek, de Goorterloop, de Goortenbeek, waarbij goor verwijst naar een moerassig gebied, de Hoevenderloop en de Dommel, waarvan de loop in de 15de of 16de eeuw werd verlegd tussen de gehuchten het Heesakker (Overpelt) en het Herent (Neerpelt), waardoor de benamingen Oude Beek (Dommel) en Klein(e) Beek(ske) ontstonden. Vennen komen weinig voor. Wateringen liggen voornamelijk ten noorden van het Kempisch Kanaal, maar ook in het Holven. Plassen, bijvoorbeeld te Haspershoven, zijn ontstaan in de groeven van verlaten zanduitbating. De heide is te Overpelt vooral gelegen in het westelijk deel van de gemeente: in het noordwesten de Dorperheide, genoemd naar de ligging achter het Dorp op de grens met Lommel, en de Houtmolense heide, gelegen bij Overpelt-Fabriek, in het zuidwesten de zogenaamde "Heide achter de steenweg", gelegen achter de Napoleonweg op de grens met Lommel en nu grotendeels ontgonnen. Elders liggen kleine verspeide stukken: de Lindelse en Heesakkerheide. Door uitbreiding van de veeteelt werden tussen 1895 en 1959 de hooilanden omgevormd in veeweiden. De naaldboombossen zijn vooral in het zuiden van Overpelt gelegen. Aan de Breugelweg ligt zo het gemeentelijk wandelpark Heesakker. De zand- en heidevlakte zogenaamd "De Leukens", waarvan de enkelvoudsvorm look een door een houtkant besloten perceel betekent, werd grotendeels verkocht en is bestemd voor industriezone. Dit duinengebied wordt op de Ferrariskaart (1771-77) met Leukens Bergen aangeduid.

De oudste nederzettingen, deels aangeduid op de Ferrariskaart (1771-77) en volledig in de Atlas van de Buurtwe gen (1845), zijn Haspershoven, duidend op alluviaal land in de kromming van het water, in de 19de eeuw een straatnederzetting van enkele huizen, thans een omvangrijk complex hooi- en weiland, gelegen in een bocht van de rivier de Dommel, Hasselt, naar hasel, hazelaar, Heesakker, een samenstelling van hees "kreupelhout" en akker, verwijzend naar een door grachten van laagstammig kreupelhout besloten akker, wellicht de primitieve, gemeenschappelijke dorpsakker van Overpelt, Hoeven, meervoudsvorm van hova, de oppervlakte land nodig voor het onderhoud van één gezin, een gehucht waar de abdij van Floreffe in 1145 een uitgestrekte landbouwkolonie verwierf, Houtmolen, verwijzend naar een nu verdwenen, mogelijke watermolen op de Dommel, de molen bij het hout, dat is het bos, Hoverseinde, letterlijk het einde van het hofrecht, confer het feit dat dit gebied niet onder de bevoegdheid van het laat- of cijnshof van de abdij van Floreffe viel, Lindel, waarvan de grondvorm linde-lo lindebos betekent, en Riet, naar een rijt of waterloop, namelijk de Zeldert en de Hoevenerloop. Vanaf de 11de-12de eeuw ontstonden op de rand van de gemene gronden nieuwe nederzettingen, eveneens in genoemde Atlas aangeduid, namelijk K(w)adijk, hetgeen slechte weg betekent, Neus, naar een kleine woonkern in hoek- of neusvorm, en Over 't Water, naar de ligging over de Holvense Beek. De Atlas van de Buurtwegen (1845) vermeldt verder nog Hoeksken ten noordoosten en, vlakbij Lindel, De Meir en Lindel Riet. In de 19de eeuw ontstonden de woonkernen Halt, van de Fabrieksstraat naar een treinhalte, en Holven, naar een uitgehold ven in de heide door het steken van klot, turf of vurt. In 1904 werd door de in 1888 opgerichte zinkfabriek een tuinwijk in Overpelt-Fabriek opgericht, die op vijftig jaar tijd uitgroeide tot de tweede belangrijkste nederzetting van het dorp. De woningen gingen zich na de Eerste Wereldoorlog meer en meer scharen langs de wegen, waardoor een losse lintvormige bebouwing ontstond, zodat de gehuchten heden niet meer afzonderlijk herkenbaar zijn.

Circa 1848 werden voorromeinse urnen gevonden. Omstreeks 1896 werden op het Lindel dito grafheuvels onderzocht, op de plaats "Hunnebergs"; in 1906 en 1908 een prehistorische vindplaats, "Station de la Grande Barrière"; in 1911 grafheuvels op het Lindel; onder meer in 1923 een voorromeinse begraafplaats op de Heesakkerheide; in 1934-39 een mesolithische vindplaats nabij de plek "Steenweg"; in 1938 een voorromeinse begraafplaats op de Hoeven. Circa 1935 en in 1948 werden op de Dorperheide (fragmenten van) bekers gevonden, behorend tot de Bekercultuur. Circa 1952 werden aldaar Romeinse bewoningssporen aangetroffen. In 1955 werd toevallig een Merovingische begraafplaats op het Lindel gevonden en onderzocht in 1959-60. In 1957 werd een voorromeins urnenveld toevallig ontdekt, op de plaats "Kruiskiezel", en vernield in 1957-59 door gelegenheidsdelvers. Ook in 1957 werd op dezelfde plek een Romeinse begraafplaats opgegraven. In 1959 werd op het Holven een dolium uit de Romeinse tijd gevonden nabij de weg Hasselt-Eindhoven, zijnde de resten van een Romeinse weg. Datzelfde jaar werd op het Lindel een vergulde koperen triëns in een Merovingisch grafveld aangetroffen, naast andere metalen voorwerpen. In 1961 werden Romeinse incineratiegraven gevonden langs de Molderse Hoevestraat (Lindel). Het betreft doorgaans graven, perifeer gelegen, ver weg van de huidige woonkernen en te localiseren ofwel aan een beek ofwel in volle heide. Uit de Frankische of Merovingische periode zouden, volgens literatuurbron, de dorpskern en de landbouwnederzettingen dateren, waarvan er twee, Lindel en Hasselt, deel uitmaakten van het domein van de heilige Willibrordus.

Overpelt, behorend tot het Land van Loon, was de hoofdplaats van het ambt of drossaardschap Pelt, later Pelt-Grevenbroek genoemd. Het dorp was ook de zetel van de schepenbank Pelt, die tevens de gemeenten Neerpelt, Kaulille en Kleine-Brogel omvatte. In 1789, ten tijde van de Bokkenrijdersbenden, werd hier de gevangenis van het ambt opgericht.

In Overpelt waren drie laathoven gesitueerd, toebehorend aan de abdijen van Floreffe, Sint-Truiden en Averbode.

Door de uitgestrektheid was het dorp verdeeld in vier zogenaamde heerdgangen of kwartieren met elk een burgemeester of schatheffer: Dorp-Hasselt, Lindel, Hoeven-Heesakker en Hoverseinde-Haspershoven, die als afzonderlijken entiteiten een grote zelfstandigheid genoten.

In de eerste helft van de 16de eeuw was Overpelt een regionaal industrieel centrum van de hier florerende lakennijverheid met onder meer een lakenhalle, waarvoor toelating tot oprichting werd verleend in 1545. Het dorp had sinds dat jaar tevens een wekelijkse markt en twee jaarmarkten.

Er bevonden zich zes schansen in Overpelt, waarschijnlijk alle opgericht in de tweede helft van de 16de eeuw na het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog: de oudste aan de grote Zeldert (de kerkschans, duidelijk aangegeven op de Ferrariskaart (1771-77) en in de Atlas van de Buurtwegen (1845)), verder op het Hoverseinde (de Molenvense schans, in genoemde atlas De Schans genoemd), in het Hasselt (de Wal), aan de weg van de Hoeven naar het Hobos (op de Ferrariskaart aangegeven als een plas), te Lindel (waar nu de omgrachte pastorie staat; aangeduid in genoemde atlas en mogelijk op de Ferrariskaart) en onwaarschijnlijk in het Heesakker bij de Dommel. Die van het Hasselt, met haar bastions en voorschans, in de Atlas van de Buurtwegen als zodanig aangeduid, is heden nog redelijk goed bewaard. Die van het gehucht Haspershoven is te Bokrijk gereconstrueerd. De huidige Schuttersboomstraat herinnert aan het driehoekige pleintje Schuttersboom, gelegen ten zuidwesten van de Oude Markt, het voormalig oefenterrein van de Sint-Jorisgilde van het centrum. Tussen beide wereldoorlogen verdween waarschijnlijk met de schutterijen de schuttersboom, een dubbele eiken paal.

Het ziekenhuis Noordoost Limburg, net buiten de westelijke ring gelegen, is in opbouw. Bestaande verzorgingsinstellingen zijn de M.S. Kliniek, thans MS & Revalidatiecentrum Overpelt genoemd, waarvan de bouw in 1972 begon, alsook het Sint-Oda Instituut, sedert 1976 Dienstencentrum Sint-Oda, dat opende op 22 februari 1970, zich eerst alleen toelegde op de opvang van matig tot zwaar mentaal gehandicapte kinderen, maar vanaf 1976 tevens fungeerde als nurcingtehuis voor volwassenen. In de Dorpsstraat bevindt zich het sober modern rustoord Immaculata naar ontwerp van architect J. Simons (Heusden) en E. Baert (Hasselt).

De voormalige lagere jongensschool, met onderwijzerswoning en gemeentehuis, uit het midden van de 19de eeuw, op de plaats van de vroegere, in 1847 afgebroken gevangenis (die later dienst deed als gemeentehuis en wachtlokaal voor de nachtwacht), bevond zich ten zuiden van de Oude Markt, op de hoek met de Dorpsstraat. Er werd les gegeven tot februari 1951, waarna de nieuwe klaslokalen aan de Rodenbachlaan in gebruik werden genomen. Op de plaats van de oude jongensschool staat nu het huidige gemeentehuis, waarvan de bouw begon in 1952. In 1902 openden de ursulinen een klooster met scholen in de huidige Kloosterstraat. Op 18 januari 1905 kwamen de zusters salvatorianessen aan te Overpelt-Fabriek, die zich niet alleen toelegden op onderwijs, maar ook op ziekenzorg. Op het Lindel werd circa 1900 een school gebouwd. De ursulinen van Overpelt bedienden deze school met kleuteronderwijs en handwerkles voor meisjes tot december 1911, nadien de jozefienen, met een korte tussenperiode met lekenpersoneel. De wijkschool op het Holven werd in 1937 opgetrokken, later uitgebreid en aangepast. In 1956 werd op de Hoeven een noodlokaal als kleuterklas ingericht, het jaar daarop werd er een kleuter- en lagere school gebouwd. Het kleuterschooltje van Heesakker werd in 1989 opgeheven omdat de vereiste norm niet langer werd gehaald. Het gebouw werd door de gemeente aangekocht en de hobbyclub van Heesakker nam er haar intrek. Op 1 september 1998 startte men met de vzw De Linde, Katholieke Basisschool Overpelt, een koepel van de voormalige Sint-Ursulaschool (meisjes) en de Rodenbachschool (jongens), dit om gemengd onderwijs te kunnen aanbieden. In de fusieoperatie werden ook de wijkafdelingen betrokken. Tot slot dient de vakschool in de Dorpsstraat vermeld, die op 8 juli 1923 werd ingezegend.

In 1543 trokken de troepen van keizer Karel V door het dorp om de protestanten van Sittard en Venlo te bevechten. In de tweede helft van de 16de eeuw werd Overpelt herhaaldelijk geplunderd door legerbenden, onder andere in 1568, door protestanten in 1577 en door Hollandse ruiters op 24 mei 1587, die het dorp platbrandden. In 1579-80 en in 1625-35 woedde de pest. In 1638-40 teisterden Hessische troepen het dorp. In 1646 plunderden en brandschatten de Lorreinen Overpelt, die er lelijk huishielden tot 1654. Het dorp kende grensgeschillen met Eksel, Lommel en Neerpelt. Het oudste twistpunt vormde de zuidgrens met Eksel. De grensscheiding werd opgetekend in 1650 en hernieuwd in 1770. In 1681 werden de grensgeschillen tussen Lommel en Overpelt besproken, waarvan het oudste incident teruggaat tot 1553. In het derde kwart van de 17de eeuw, circa midden 18de eeuw en omstreeks 1775-80 was er een buikloopepidemie. Begin 18de eeuw werd Overpelt weerom door Hollandse troepen geteisterd. In de jaren 1740 en 1783-84 heerste hongersnood door herhaaldelijke mislukking van de oogst, wegens strenge opeenvolgende winters. In de periode 1743-94 kende de omgeving van Overpelt meer dan vijftig bezoeken van legerbenden. In 1746 woedde de veepest. In de jaren 1761-74 brak een in het voordeel van Overpelt beslecht conflict uit tussen de gemeente en de abdij van Floreffe aangaande de belasting van de abdijgoederen. Eind 18de eeuw wist drossaard Clercx de toenemende misdadigheid in de streek van Bree drastisch uit te roeien. Zevenenvijftig Bokkenrijders werden aan de galg gebracht. In 1845 heerste hongersnood, ten gevolge van de aardappelziekte. In 1845-46, 1865 en 1869 woedde een choleraplaag, in 1918 de Spaanse griep. Ondertussen was Overpelt gedurende bepaalde tijd in de 19de eeuw ook de hoofdplaats van een militiekanton. In 1940 werd tegenover het café De Trapkens, aan de Napoleonweg, een interneringskamp voor Joden opgericht, in 1941 omgevormd tot een werkkamp. Bij K.B. van 17 september 1975 stond Overpelt een deel van zijn grondgebied, de nieuwe wijk Kloosterbos, af aan de gemeente Hechtel-Eksel.

Vermoedelijk in 8ste eeuw stichtte Sint-Willibrordus de Sinnt-Kwintenskapel in Lindel, het eertijds oudste bedehuis van Overpelt, later genoemd naar Onze-Lieve-Vrouw van zeven Weeën. Hij schonk zijn bezittingen in 726 aan de door hem gestichte abdij van Echternach. De parochie Overpelt bestond reeds vóór 1218. De parochiekerk Sint-Martinus zou in de 13de eeuw zijn opgericht, hetzij door de graaf van Loon, hetzij door het klooster van Floreffe. Kerkelijk behoorde Overpelt tot het bisdom Luik, aartsdiakonaat van de Kempen, landdekenaat Woensel (vanaf 1559 dekenaat Beringen). Na een overeenkomst met de abdij van Averbode sleepte die van Floreffe in 1277 het patronaatsrecht in de wacht, samen met de tienden. Dit bleef zo tot aan de Franse Revolutie. In de 12de en 13de eeuw verwierf de premonstratenzerabdij van Floreffe in Overpelt zeer uitgestrekte bezittingen in het zuiden waarop zij deels door ontginning drie grote hoeven optrok, namelijk de Grote Hoeve, de Kleine Hoeve en de Panhoeve, zelfstandig bezit van de abdij sedert 1140-41. Deze abdijgoederen bezaten een eigen kapel, brouwerij, visvijvers en drie watermolens. Vanaf de 16de eeuw of vroeger werden de landbouwkolonies, of wat er van restte, verpacht. Op 23 december 1797 werd het abbatiaal goed verkocht. Wegens falend beleid ging het landschap van deze abdijhoeven in de 20ste eeuw grotendeels verloren. De in de loop der tijd grondig verbouwde hoeven bleven bewaard.

In 1607 werd een steenweg in veldkeien aangelegd, waar nu de Dorpsstraat loopt. Het was de eerste steenweg van de Noorderkempen. Sedert het begin van de 17de eeuw was Overpelt gelegen aan een transitoweg van noord naar zuid, van ‘s-Hertogenbosch via Bergeyk naar Luik. De steenweg van Luik naar Eindhoven, begonnen in 1738, werd echter pas in 1814 voltooid. Het gaat om de huidige Napoleonweg. Van 1860 dateert de baan Mol-Overpelt-Hamont, de huidige as Astridlaan, Dorpsstraat en Leopoldlaan. Het Kanaal Bocholt-Herentals, aangelegd in 1843-46 en later verbreed, loopt in de uiterste noordwest-uithoek van het dorp van oost naar west. De spoorlijn Hasselt-Eindhoven, via Overpelt en Neerpelt, kwam in 1864-65 tot stand. Deze verbinding, die in betekenis afnam als gevolg van de concurrentie der autobussen en de Nederlandse spoorlijn Maastricht-Eindhoven, is heden een fietspad geworden. In 1879-80 werd de westoost gerichte spoorlijn aangelegd, die Antwerpen via Overpelt en Neerpelt verbond met Mönchen-Gladbach. In 1901 werd een spoorweghalte geopend in Overpelt-Fabriek. Het station aldaar werd gebouwd in 1904 en afgebroken in 1974. De aansluiting van het fabriekscomplex met de halte Overpelt-Werkplaatsen gebeurde al in 1898. Mogelijk bestond er toen reeds een spoornet in deze industriële site. Op 1 oktober 1911 werd het nieuwe station van Overpelt-dorp in gebruik genomen. De Europalaan, die aansluit op de Ringlaan in Lommel, dateert uit de late jaren 1960 - begin jaren 1970. Het noordelijk deel van de huidige N74, tot aan de Lindelsebaan, werd begin jaren 1980 voltooid.

Het periferisch gelegen centrum van Overpelt is een typisch voorbeeld van een straatdorp met een aaneengesloten lintbebouwing, aan de oostzijde onderbroken door drie openbare pleinen: het noordelijkste in de Dorpsstraat, met in het midden het oorlogsmonument, centraal de Oude Markt, en ten zuiden het voormalige Kruisboogplein, heden een rotonde op de Ringlaan, die eerst in het oostelijk deel van de gemeente werd aangelegd en vrij recent volledig werd gesloten aan de westzijde. Het oorspronkelijke straatdorp met een lineaire structuur kreeg hierdoor een concentrische structuur met een ring en radialen. Het centrum heeft een zeer gevarieerd uitzicht, waar werkmanswoningen naast herenhuizen, winkels naast openbare gebouwen voorkomen. De laatste decennia zijn daar vooral bankfilialen aan toe te voegen. Nieuwbouw rukt overal op, in het centrum onder meer in de omgeving van De Heuf, een winkelcentrum, en ten zuiden van de Sellekaertsstraat, op het Lindel onder andere rond de Pater Vanduffel- en Pater Schildermansstraat, alsook in de overige gehuchten, met uitzondering van het zuidoosten van de gemeente. Het westelijk deel van het centrum is eerder dicht bebouwd en heeft een verstedelijkt karakter, terwijl de oostkant met haar open bebouwing eerder een villawijk lijkt. Als sociale huisvesting zijn te vermelden de Rodenbachhof langs de Rodenbachlaan, een project van begin jaren 1990 en de sociale woonwijk aan de Donkerstraat die in volle ontwikkeling is.

Tot het einde van de 19de eeuw is Overpelt vooral een landbouwdorp gebleven. Vanaf de 16de eeuw nam de extensieve schapenteelt af en nam de intensieve runderveeteelt op stal toe. De bouwlanden werden vooral voor graanteelt gebruikt, in hoofdzaak rogge, ook haver. Sinds het einde van de 18de eeuw maar vooral in de tweede helft van de 19de eeuw werden grote delen van de heide herbebost, die daardoor steeds verder terugdrong. Vooral de abdij van Floreffe bracht naaldbomen in de streek binnen. In de middeleeuwen legde men zich ook toe op de viskwekerij. In de vallei van de Gortenloop nabij de Hoboshoeve blijven uit die periode verscheidene oude dijken met sluizen over die het water moesten weerhouden voor de nodige viskweekbedden. Ook in de omgeving van de drie hoeven van de abdij van Floreffe bevonden zich twee visvijvers. Genoemde abdij verwierf ook drie banmolens, de nog bestaande Kleine, Wedelse en Bemvaartse molen.

Daarnaast waren er twee slagmolens bedrijvig, waarvan enkel die in de Slagmolenstraat nog overeind is gebleven; die op de K(w)adijkersbeek uit de 16de eeuw, is verdwenen, confer de naam van de omgeving zogenaamd 't Meulke. De houten korenwindmolen in het Wandelpark Heesakker is van Helchteren afkomstig, stond vanaf 1853 in het centrum van Overpelt en vanaf 1964-65 op de huidige plek. In de Konigsstraat staat een stenen windmolen van 1899-1902. Op de Hobosboerderij was er in de periode 1842-77 een rosmolen (moutmolen). Sinds het einde van de 16de eeuw was een aanzienlijk deel van de bevolking actief in de teutenhandel. In 1796 was meer dan 15% van de beroepsbevolking in deze tak bedrijvig. Ook waren er vrachtrijders in Overpelt. Uit diverse bronnen blijkt dat het dorp vijf à zes brouwerijen als huisambacht telde in de eerste helft van de 19de eeuw. De in of kort na 1858 opgerichte en heden verdwenen brouwerij van P.H. Missotten, tegenover het oude gemeentehuis, was de eerste industriële brouwerij. Later kwam hier de Brouwerij Kerkhofs, waarvan het brouwershuis alleen nog bestaat (Dorpsstraat 126). In dezelfde straat was in het begin van de 20ste eeuw ook de fabriek van fijne sigaren E. Van Duffel-Poelmans gevestigd. Deze economische traditie werd tot voor kort nog bestendigd door de na de Tweede Wereldoorlog opgerichte fabriek Willem II in de gelijknamige straat, die eind 2001 werd opgedoekt. Uit de 19de eeuw dateert de jeneverstokerij op het Ho(og)bos. Ook waren er tot op het einde van de 19de eeuw enkele steenbakkerijen bedrijvig, eerder primitieve veldovens. Tot in de tweede helft van de 19de eeuw was Overpelt een compleet landelijke gemeente. Met het graven van het Kempens kanaal, de aanleg van de spoorlijnen Hasselt-Eindhoven en Antwerpen-Mönchen-Gladbach vatte de industrialisatie aan, die definitief opgang maakte met de oprichting van de zinkfabriek van Schulte en Cie (1888), de tweede in rangorde in België na die van Balen, gevolgd door verdere vestigingen van non-ferro- en scheikundige nijverheid. Dit resulteerde, vooral door inwijking, in een sterke bevolkingstoename na 1890. Overpelt werd een overheersend arbeidersdorp. Een tweede industrialisatiegolf brak aan na 1960, onder meer door de aanleg van een 250 hectare groot industrieterrein voor plastic- en sigarennijverheid, het zogenaamde Nolimpark, hetgeen de pendelbeweging naar de Kempische steenkoolbekkens en het industriegebeid van Eindhoven en omgeving afzwakte. De functies op de Oude Markt worden hoofdzakelijk ingevuld door bankkantoren en andere diensten. Horeca en handel zijn zo goed als afwezig.

Oppervlakte: 4084 hectare. Aantal inwoners (1985): 11.209

  • Gegevens verstrekt door het Dienstencentrum St.-Oda, Overpelt, 2003.
  • Gegevens verstrekt door het Ms & Revalidatiecentrum Overpelt, Overpelt, 2003.
  • Congregatie der zusters jozefienen te St.-Niklaas (Waas). Beknopte geschiedenis (1814-1964), St.-Niklaas-Waas (ca. 1964), p. 123-125.
  • Drossaard Clercx feesten, Overpelt, 18-26 juni 1960, s.l., 1960.
  • Gemeente Overpelt. Memorie van toelichting. Voorontwerp BPA Centrum Oost. Herzieningsplan III. Partiële wijziging met uitbreiding, onuitg. studie Bureau Bongaerts Bvba, Bree, 2003.
  • Tweemaandelijks contactblad van het Genootschap voor Geschiedenis en Volkskunde Overpelt, 17, 1997, p. 10-11, 14, 18-19 (i.v.m. de oude school); 19, 1999, p. 1-2, 6-7, 10-11, 15-16, 23-24; 20, 2000, p. 2-3, 13-15, 41-42, 57-58, 73-74; 21, 2001, p. 1-2 (i.v.m. de hongersnood van 1845).
  • De zeven torens, 2, 1987, p. 66, 67 (i.v.m. de schansen).
  • BAUWENS-LESENNE M., Bibliografisch repertorium van de de oudheidkundige vondsten in Limburg, behoudens Tongeren-Koninksem (vanaf de vroegste tijden tot de Noormannen), in Oudheidkundige repertoria, r. A: Bibliografische repertoria, 8, Brussel, 1968, p. 282-293.
  • BOES J., Meegedeelde gegevens, Overpelt, 2003 (i.v.m. de wijkschool van het Holven).
  • BREUER J., Vergulde triëns uit een Merovingisch graf op het Lindel (Overpelt), in Limburg, 38, 1959, p. 286-290.
  • BUSSELS M., De bezittingen der abdij van Sint-Truiden te Pelt, in Verzamelde Opstellen uitgegeven door den Geschied- en oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, 16, 1941, p. 147-159.
  • CEULEMANS M. & VAN DEN PUTTE J., Overpelt in woord en beeld, Overpelt, 1986.
  • CLAASSEN A., Romeinen in de Noorder Kempen, in Limburg, 38, 1959, p. 133.
  • CLAASSEN A., Toch Romeinen in de Kempen, in Limburg, 40, 1961, p. 232-233.
  • DE BOT H., Stationsarchitectuur in België, 1. 1835-1914, Turnhout, 2002, p. 106.
  • DE LAET S.J., Opgravingen en vondsten in de Limburgse Kempen, in Limburg, 40, 1961, p. 153-158.
  • DUSAR A., Limburgs kunstbezit. Van prehistorie tot classicisme, Hasselt, 1970, p. 11, 32, 53, 54.
  • HOLEMANS H. & SMET W., Limburgse windmolens in heden en verleden, Nieuwkerken, 1981, p. 16, 141-145 (afbn), 196, 197, 202, 203, 204, 205.
  • HOLEMANS H. & SMET W., Rosmolens in Limburg vanaf 1844, Nieuwkerken, [1982], p. 9.
  • HOLEMANS H. & SMET W., Limburgse watermolens. Kadastergegevens: 1844-1980, s.l., 1985, p. 64-66.
  • JANSSEN de LIMPENS K.J.T., Leen en Laathoven in de Maaslandse territoria voor 1795, in Werken uitgegeven door Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap gevestigd te Maastricht, 6, Maastricht, 1974, p. 132.
  • KNAEPEN R., Monografie van Overpelt, gestencilde uitg., Overpelt, 1964.
  • LEYNEN H., Overpelt tegen Floreffe, Verzamelde Opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, 18, 1943, p. 103-126.
  • LEYNEN H., Overpelt tijdens de oorlogen der 16e en 17e eeuw, Verzamelde Opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, 17, 1942, p. 61-71.
  • LEYNEN H.,Overpeltana, in Limburg, 12, 1930-31, p. 225-228; 13, 1931-32, p. 28-31; 15, 1933-34, p. 172).
  • MOLEMANS J., Toponymie van Overpelt, in Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 6de r., 105, Gent, 1976.
  • NIJSSEN R. & PHILIPPE M., Trouwlustige weduwnaars en alleenstaande moeders. Eénoudergezinnen in Overpelt, 1701-1770, in Limburg - Het Oude Land van Loon, 78, 1999, p. 241-263.
  • PAQUAY J., De parochiënwording in Limburg, Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire de Limbourg, 36, 1921, p. 55, 77, 90.
  • PAQUAY J., De verkoop van domeingoederen in Limburg, na 't Concordaat, in Verzamelde Opstellen uitgegeven door de Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, 9, 1933, p. 138, 141 (noot 1), 154.
  • ROBYNS O., De groote verkeerswegen in Limburg voorheen en nu, in Limburg, 15, 1933-1934, p. 49-50, 51, 52.
  • S.N., Jubileumboek 1994 van de Heemkundige kring Hechtel-Eksel. Een dorp met een verleden is een dorp met een ziel, Hechtel-Eksel, 1994 (bijdrage van J. MEUWIS, In rook opgegaan... Geschiedenis van de Noord-Kempische sigarennijverheid), p. 131, 141.
  • S.N., Mens en machine 1750-1940 / Ontwikkelingen op het terrein van de industriële archeologie in Belgisch- en Nederlands Limburg, (tentoonstellings catalogus), in Kunst en Oudheden in Limburg, 17, 2de druk, Sint-Truiden, 1979, p. 44-46, nrs. 100-107.
  • SCHREURS R., SCHREURS G. & LEDEGEN G., Het Overpelt van vroeger, Overpelt, 1985.
  • VAN DE WEERD H., De invloed van de abdijen op de Kempen, in Verzamelde Opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, 3, Hasselt, 1927, p. 14, 18, 19.
  • VAN DER EYCKEN M. e.a., 125 jaar spoorwegen in Noord-Limburg, s.l., 1991, p. 42, 71, 72 en passim, afbn. 14, 17, 114, 136.
  • VAN WINKEL F., De gevangenis van het voormalig ambt Pelt, in Het Oude Land van Loon, 10, 1955, p. 60-72.
  • VANLOFFELD F., Van huyslieden tot schutten. Limburgse schutterijen, Maasmechelen, 1984, p. 130.

Bron: PAUWELS D. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Neerpelt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Alleenstaande langgestrekte hoeve

  • Omvat
    Alleenstaande langgestrekte hoeve

  • Omvat
    Arbeiderswoningen Overpelt-Fabriek

  • Omvat
    Arbeiderswoningen Siberië Overpelt-Fabriek

  • Omvat
    Bemvaartstraat

  • Omvat
    Breugelweg

  • Omvat
    Burgerhuis

  • Omvat
    Celtic Field-complex van de Lindelse Heide

  • Omvat
    Dorpsstraat

  • Omvat
    Hoekstraat

  • Omvat
    Hoeve Het Hobos

  • Omvat
    Hoeve Hobos en omgeving

  • Omvat
    Houtmolenstraat

  • Omvat
    Kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten

  • Omvat
    Kerkdijk

  • Omvat
    Kleinmolenstraat

  • Omvat
    Kloosterstraat

  • Omvat
    Koningsstraat

  • Omvat
    Langgestrekte hoeve

  • Omvat
    Langgestrekte hoeve

  • Omvat
    Leopoldlaan

  • Omvat
    Lindelsebaan

  • Omvat
    Metaalfabriek van Overpelt

  • Omvat
    Napoleonweg

  • Omvat
    Opgaande linde als kapel- en herdenkingsboom

  • Omvat
    Oude Markt

  • Omvat
    Panhofstraat

  • Omvat
    Parkstraat

  • Omvat
    Parochiekerk Sint-Barbara

  • Omvat
    School

  • Omvat
    Sellekaertsstraat

  • Omvat
    Sint-Jansstraat

  • Omvat
    Slagmolenstraat

  • Omvat
    Tuinwijk Overpelt-Fabriek

  • Omvat
    Twee gekoppelde dorpswoningen

  • Omvat
    Valleien van Dommel en Bollisserbeek tussen Peer, Hechtel-Eksel, Overpelt en Neerpelt

  • Omvat
    Wachterswoning van het station van Neerpelt

  • Omvat
    Zeldertstraat

  • Is deel van
    Kanton Neerpelt


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Overpelt [online], https://id.erfgoed.net/themas/13340 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.