Marke ligt ten zuidwesten van Kortrijk, op de rechteroever van de Leie en wordt begrensd door de gemeenten Kortrijk, Bissegem, Wevelgem, Lauwe, Aalbeke en Rollegem. De totale oppervlakte bedraagt 811 hectare, 41 centiare, waarop 8104 inwoners gevestigd zijn (2002).
Het laagst gelegen niveau situeert zich rond de Leie (12 meter), die in het noordwesten van de gemeente loopt. Boven de hoogtelijn van 20 meter bevinden zich de terrassen en heuvels van het Schelde-Leie-interfluvium. De Markebeek, een zijrivier van de Leie, doorsnijdt de gemeente van noord naar zuid.
Er zijn vijf heuveltoppen, waarvan de hoogste zich 57,5 meter boven de zeespiegel bevindt. Het grondgebied is gelegen op de scheiding van de zand- en de leemstreek, en is op te delen in vier bodemassociaties met een dominantie van zandleemgrond.
Tijdens de Romeinse periode bestaan er te Marke verschillende nederzettingen en een grafveld, te situeren in de 2de en 3de eeuw, die na de invallen in het tweede kwart van de 3de eeuw grotendeels verlaten worden. Getuige hiervan zijn onder meer de vondsten van een grafveld met vier graven in de omgeving van de weg Kortrijk-Lauwe en de pannenfabriek, een muntschat (3de kwart 3de eeuw) en een vierkante, houten waterput.
De eerste vermelding van de entiteit Marke dateert van 1066 en is te vinden in een cartularium van de Sint-Pietersabdij te Rijsel als "...apud villam Marcam...".
Volgens Gysseling is de dorpsnaam afgeleid van het hydroniem "markô" (de moerassige) en mogelijkerwijze ontleend aan de Markebeek, een bijrivier van de Leie. Volgens C. Tavernier verwijst de naam naar de Germaanse uitdrukking voor "grens" of "grensgebied".
Onder graaf Boudewijn IV (938-1035) wordt de "Pagus Cortracensis" omgevormd tot de Kasselrij Kortrijk, onderdeel van het Graafschap Vlaanderen, en opgedeeld in vijf roeden. Marke maakte deel uit van de roede der Dertien Parochies.
De kern van de gemeente wordt gevormd door de dorpsheerlijkheden Blommegem en Marke die steeds samen verpacht werden. Tussen 1490 en 1718 behoorde de heerlijkheid Marke toe aan de aanzienlijke Brugse familie Anchemont.
In 1236-1237 dragen Johanna en Agnes van Roodenborg de heerlijkheid Rodenburg op aan Johanna van Konstantinopel met de uitdrukkelijke wens om een Cisterciënzerklooster te stichten. Daarop laat Johanna te Marke een Cisterciënzinnenabdij optrekken met kloostergebouwen, een abdijhoeve, een abdijmolen en een ruime boomgaard met moestuin, "Beata Maria de Marke" of "Onze-Lieve-Vrouw ten Spieghele" genaamd.
Al heel vroeg in haar bestaan, tussen 1265 en 1267, wordt de abdij om veiligheidsredenen overgebracht naar de Groeninge-vlakte te Kortrijk. Het oude klooster wordt heringericht als hoeve, het zogenaamd "Goed te Rodenburg". Het woonhuis en de andere gebouwen van het Goed te Rodenburg werden in 1967 gesloopt. De 18de-eeuwse schuur bleef evenwel behouden en na restauratie in 1976 omgevormd tot kapel en polyvalente ruimte.
De stichting van de abdij betekende de aanvang van een aanzienlijke bezitsvorming voor de Groeninge-abdij die alleen al te Marke, Goed te Rodenburg, Ter Doenaert, het Goed te Bruwinghe, het Goed te Kiekens, het Molengoed, het Goed Roosendaal, acht partijen bos en andere goederen omvatte.
Tot aan de Franse Revolutie zou de abdij in Marke een uitgebreid grondbezit van circa 170 ha. behouden. De molen van de abdij te Marke, de reeds in 1236 vermeldde Rodenburgmolen, verdween omstreeks 1641. Naast deze molen zijn nog zeker drie andere molenlocaties te Marke bekend. Op de plaats waar zich heden Vanneste's molen bevindt (stenen koren- en oliemolen uit circa 1800) bevond zich voordien de staakmolen van Vanhende. De in 1565 vermeldde Boondriesmolen op de wijk Pauvre Leute verdween op het einde van de 19de eeuw, net zoals de 18de-eeuwse molen op Markesteert.
Op kerkelijk gebied hoorde Marke tot circa 1140 tot het bisdom Noyon-Doornik, en vervolgens tot het bisdom Doornik, decanaat Kortrijk. Het patronaat was in handen van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Kortrijk, dat ook de inkomsten van de grote tienden van Marke opstreek.
In 1801 sloten paus Pius VII en Napoleon een Concordaat waardoor de bisdommen Brugge en Ieper werden afgeschaft en opgenomen in het nieuwe bisdom Gent. Vanaf dat ogenblik werd Marke ingedeeld onder het bisdom Gent, decanaat Menen. Pas in 1839 werd Marke, naast onder meer Heule en Bissegem, overgeheveld naar het decanaat Kortrijk. Aansluitend werden in 1803 de kerk en de pastorie hersteld.
De ligging langs de Leie en de nabijheid van de vesting Kortrijk leidt in het tweede deel van de 16de eeuw tot de vernieling van het omliggende platteland en de ontvolking. De bezittingen van onder meer het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal en de Groeningeabdij worden zwaar getroffen. In 1580 vernielen Schotse soldaten het Molengoed van de Groeningeabdij. In 1586 wordt het Goed te Rodenburg volledig vernield. In de periode 1583-1584 wordt Marke geteisterd door strooptochten vanuit Oostende en Sluis.
In 1571 wordt een 20ste penningcohier opgesteld waaruit blijkt dat 40% van de 100-tal woningen bestaat uit zeer kleine boerenwoningen van het "langgeveltype". De middenklasse beschikt meestal over een afzonderlijk woonhuis, een schuur, stallen en een bakhuis. De 20-tal grote hoeves waren meestal voorzien van een één- of meervoudige omwalling; binnen de grachten omvatten zij een woonhuis, één of meerdere schuren, stallen en een bakhuis, in sommige gevallen zelfs een duiventoren, wagenkot en/of toegangspoort.
In het tweede kwart van de 17de eeuw wordt het uitzicht van het dorpscentrum bepaald door de kerk en achterliggende omwalde pastorie en de met bomen beplante dreef die leidt naar de omwalde hoeve, het "Goed te Marke". De Markeplaats aan de samenkomst van vijf kleine wegen omvatte slechts een tiental gebouwen.
In de eerste helft van de 17de eeuw kende Marke een moeizame heropbloei.
Tijdens de tweede helft van de 17de eeuw werd het driemaal betrokken in oorlogsgeweld: bij de verovering van Kortrijk door de Fransen (1648-1650) wordt onder meer het "Goed te Rodenburg" vrijwel geheel door de Fransen verwoest. In 1648 wordt een brug geslagen tussen Marke en Bissegem. In 1667-1668 volgt een nieuwe belegering van Kortrijk. Ten gevolge van de Vrede van Aken (1668) wordt het Kortrijkse aan Frankrijk toegewezen. In 1678 wordt het, met uitzondering van de roede van Menen, aan Spanje teruggeschonken. De Negenjarige Oorlog (1688-1697) wordt gekenmerkt door een verarming van de bevolking en een ineenstorting van landbouw, veeteelt, handel en nijverheid. In 1695 organiseert de Franse generaal Villeroi vanuit Marke strooptochten in heel de streek.
Gedurende de 18de eeuw blijft de bebouwing in de dorpskom nagenoeg ongewijzigd.
Volgens een renteboek van 1776 omvat de totale bebouwing rond de kerk hooguit een 20-tal woningen. Sociaal-economisch zijn landbouw en artisanale huisnijverheid de basis van het dagelijks bestaan.
Naast een overstroming (1704) doen vooral de over en weer gaande troepenbewegingen ten gevolge van de herhaalde Franse pogingen om Kortrijk in te nemen zich in Marke gevoelen. Na het afsluiten van de Vrede van Utrecht (1713) komen onze gewesten uiteindelijk weer onder Oostenrijks gezag. In 1744 vindt er opnieuw een Franse inval plaats waarbij Kortrijk en Doornik veroverd worden.
Door de Vrede van Aken (1748) blijven onze gewesten deel uitmaken van het Oostenrijkse grondbezit. Onder de regering van Maria-Theresia (1740-1780) kennen ze een zekere voorspoed. Na de Brabantse Omwenteling en het korte bestaan van de Verenigde Belgische Staten (1789-1790) kwam de Oostenrijkse restauratie (1790-1792). In 1794 kwam de omgeving van Kortrijk opnieuw onder Frans gezag.
Op economisch gebied heeft Napoleons verbod op de handel met Engeland een zware inzinking tot gevolg. De Engelse linnenindustrie, die reeds vroeg over een mechanische vlasspinnerij beschikt, importeert daarenboven haar goedkopere producten via smokkelroutes. Dit laat zich al snel voelen in een trapsgewijze degradatie van de vlasindustrie te Marke, die zich omwille van de hoge Franse tol op buitenlands linnen ook in de periode van het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) voortzet.
Vanaf 1850 leidt de industrialisering, zoals in zovele Vlaamse dorpen, tot een ommekeer in de levenssituatie. Naast de vlasnijverheid, die heel wat mensen tewerkstelt, zorgt de bouw van een dakpannenfabriek en de stichting van een weverij voor verdere industriële ontsluiting. In 1880 bouwt Polydore Benoot zijn constructiewerkhuis, dat in 1925 zal omschakelen naar de productie van machines voor de Kortrijkse textielindustrie (nu Firma Van De Wiele). Enkele jaren later (1887) richt burgemeester Cyriel Debrabandere in de Marktstraat een brouwerij op, die tot in 1941 zal blijven bestaan. In 1897 bouwt Ernest De Witte-Visage een stoomweefselfabriek op een stuk grond links van de Marktstraat, die tot in 1913 stelselmatig vergroot wordt. In 1899 wordt begonnen met de bouw van de Pannenfabriek van Marcke-by-Kortrijk (gelegen in de huidige Michel Van de Wielestraat). De fabriek bestaat uit drie eenheden, telkens voorzien van een fabrikatiezaal, een drogerij en een Hofman-oven. Reeds in 1899 wordt een spoorverbinding gelegd vanaf de pannenfabriek, via het Koekuitplein naar het in aanleg zijnde goederenstation. De tweede spoorwegverbinding van 1911 loopt dwars door de M. Vandewielestraat en de Koedreef.
Om de ontluikende industrie te ondersteunen worden door het gemeentebestuur een aantal infrastructuurwerken uitgevoerd waaronder het bestraten van de weg Kortrijk-Rekkem (1856), de Markekerkstraat (1876), de Markeplaats en de Kloosterstraat (1879) en de Marktstraat (1885). Hoewel de spoorlijn Kortrijk-Moeskroen reeds in 1842 werd ingereden, stopte de eerste trein te Marke pas in 1896. Een station laat tot 1900 op zich wachten. Tussen 1906 en 1909 wordt de "Leiebrug", de eerste brug tussen Marke en Bissegem, gebouwd.
Door de industriële ontsluiting gaat het landelijke aspect van de dorpskern verloren.
Het bevolkingsaantal verdubbelt bijna tussen 1890 en 1910, met een verhoogde bouwactiviteit tot gevolg. De belangrijkste realisaties in het centrum zijn de uitbouw van het klooster (1856-1863), de oprichting van een gemeentehuis (1880), een bewaar- (1881) en een jongensschool (1894), een nieuwe pastorie (circa 1904-1905) en onderpastorie (1905), het station en de bouw van de nieuwe kerk (1900-1902).
De parochiekerk van Marke is één van de laatste ontwerpen van Jean-Baptiste (de) Bethune, die aan de basis lag van de verspreiding van de neogotiek in België en mede-oprichter was van de Sint-Lucasscholen in België. Het ontwerp werd postuum uitgevoerd door zijn leerling-epigoon Jules Carette. De kerk is een fraai voorbeeld van een gaaf bewaard neogotisch ensemble, waar de decoratie en het meubilair zijn uitgevoerd door de beste neogotische ateliers uit die periode. De kerk is tevens de grafkerk van de familie.
De bijzonderste groeipool was de Rekkemsestraat ter hoogte van de dorpskern. Verder ontstaan kleine concentraties rond de Hemelrijkstraat (Luizenhoek), de Preshoekstraat, de Vagevuurstraat (De Klokke), op de Pauvre Leute, de Marktstraat, rond het station (wijk Nieuw Kwartier), de Spoorweglaan, de Kloosterstraat en de Markesteert.
In het begin van de 19de eeuw bouwen de lijnwaadhandelaar Van Ruymbeke en zijn echtgenote Delebecq (weduwe van Jean Bethune) een buitenverblijf ten zuiden van de Leie en nabij de grens met Kortrijk. Het huidige kasteel van Marke, opgetrokken in directoirestijl, wordt nog steeds bewoond door leden van de familie de Bethune, die een belangrijke rol hebben gespeeld in het sociale en politieke leven van Marke.
Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw zijn de gronden gelegen in het westelijke deel van de dorpskern in handen van de familie (de) Bethune. Deze gronden horen bij het areaal van het "Goed te Marke" en blijven voorbehouden voor landbouw tot circa 1950. De gronden gelegen langs de huidige Markekerkstraat worden wel bebouwd. In opdracht van de familie de Bethune worden een groot aantal kleine dorpswoningen en arbeiderswoningen opgericht. Slechts weinigen van deze woningen werden behouden. Rond 1900 wordt in de huidige Van Belleghemdreef het neogotische kasteel Blommeghem opgericht in opdracht van Joseph (de) Bethune, ontworpen door Emmanuel (de) Bethune in samenwerking met Jozef Viérin. Jules Carette, leerling van Jean-Baptiste (de) Bethune en latere "huisarchitect" van de familie, leidt de werken.
Na 1950 stemt de familie in met de herverkaveling van een deel van hun gronden die deel uitmaken van het landbouwareaal van het "Goed te Marke", wat resulteert in de oprichting van de bouwmaatschappij "Mijn Tehuis".
In 1910 wordt aan de Engelse Wandeling de pannenfabriek S.A. Tuilleries du Pottelberg opgetrokken. De stoommachinekamer met behouden stoommachines en de kleispoorlijn werden definitief beschermd bij M.B. van 6 september 2002. In 1913 bereikt de vlasnijverheid haar hoogtepunt. De grote schuren onder meer in de Rekkemsestraat verwijzen naar dit verleden.
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wordt de weeffabriek bezet, de stock in beslag genomen en de productie stilgelegd. Pas na 1919 wordt de productie hervat. De dakpannenfabriek wordt door de Duitsers gebruikt als materiaaldepot.
Het klooster van Marke wordt door de bezetter omgevormd tot veldhospitaal. Op 4 november 1918 vernielt een zware brand een groot gedeelte van het klooster.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog leggen de Duitsers op het grondgebied van Marke twee vliegvelden aan, Jasta (Jagdstaffeln) 10 en 11, van waaruit het IJzerfront bestookt wordt. Jasta 11 wordt begrensd door de Leie, de Bissegemstraat en de Markebeek. Jasta 10 ligt aan de overzijde van de spoorwegberm.
Vanaf eind juni 1917 heeft de beroemde jachtvlieger Manfred von Richthofen zijn hoofdkwartier op het kasteel van Marke. Hij leidt er tot 21 januari 1917 zijn beruchte "Flying Circus", het Jachtgeschwader I, dat verspreid ligt over de vliegvelden van Marke, Bissegem en Heule-Watermolen.
Op 15 oktober 1918 wordt de Leiebrug opgeblazen door de terugtrekkende Duitsers.
Het herstel na de Eerste Wereldoorlog verloopt langzaam. De schade die de voorgevel en de middenbeuk van de kerk hebben opgelopen wordt pas in 1920 hersteld, en het duurt nog tot 1921 voordat er begonnen wordt met de bouw van een nieuwe brug over de Leie.
Onder invloed van de toenemende werkgelegenheid in de vlassector en de textielnijverheid beleeft Marke in de periode van het interbellum een belangrijke industriële expansie. In 1925 richt de familie Deryckere een lijnweverij op, een jaar later gevolgd door de spinnerij en weverij van Georges D'Hespeel. In 1929 volgt de oprichting van de mechanische weverij van de gebroeders D'Hespeel in de huidige Hermelijnstraat. Tussen 1900 en 1928 worden te Marke een 30-tal zwingelfabrieken opgericht, die blijven bestaan tot in de jaren 1950-1970 wanneer ze hun deuren moeten sluiten als gevolg van de vervanging van vlasvezels door kunstvezels en het protectionisme van de vlasindustrie in het naburige Frankrijk.
Ook de bouwindustrie floreert met onder meer de stichting van "Céramique de la Lys", fabrikant van aarden tegels (1927). De groeiende economische activiteit heeft een stijging van het aantal inwoners en woningen tot gevolg, wat onder meer leidt tot de bouw van twaalf woonhuizen door de dakpannenfabriek in de Rekkemsestraat.
Op 23 mei 1940 blazen terugtrekkende Engelse troepen de Leiebrug op.
In de loop van de Tweede Wereldoorlog heeft Marke sterk te lijden onder de geallieerde bombardementen op het nabijgelegen Vormingsstation en het vliegveld van Wevelgem, waarbij onder meer de dakpannenfabriek van Marcke-by-Kortrijk wordt verwoest.
Op vrijdag 14 mei 1943 tracht een aantal geallieerde toestellen een lading bommen te plaatsen op het vliegveld van Wevelgem. Het grootste gedeelte van hun projectielen komt echter in Marke terecht. Het zwaarst getroffen is de weeffabriek De Witte-Visage. De kantoren, magazijnen en arbeiderswoningen worden totaal verwoest, de ververij en de afwerkingsinrichtingen zijn zwaar beschadigd. Bij hetzelfde bombardement worden ook de Marktstraat en de Markeplaats, met de kerk en de pastorie, alsook enkele huizen in de Rekkemsestraat beschadigd. De neogotische pastorie, een ontwerp van J. Carette uit 1904-1905, wordt in 1945-1946 gerestaureerd door architect André Carette. Op 4 september 1943 vallen er enkele bommen in de omgeving van de Rekkemsestraat en de Kerkstraat. In de loop van het bombardement van 26 maart 1944 worden het Vormingsstation en vele huizen langs de Pastoor Slossestraat getroffen. Het bombardement van 10 mei 1944 verwoest onder meer enkele huizen in de Brandelweg.
Het zware bombardement van 21 juli 1944 tenslotte vernielt een 15-tal huizen in de Puttemeersstraat en Rekkemsestraat.
In totaal vernielen de geallieerde bombardementen van 1943-1944 bijna 1/3 van het gehele woningbestand. Het bevolkingspeil van 1941 wordt pas in 1953-1954 opnieuw bereikt.
Kort na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog wordt begonnen met de wederopbouw van onder meer de weeffabriek De Witte-Visage (1946-1948). De textielnijverheid blijft toonaangevend in Marke, terwijl zich eveneens een belangrijke bouwnijverheid ontwikkelt.
Na de volledige wederopbouw en de stelselmatige ontsluiting van de bouwgronden in het centrum, stijgt de bevolking erg snel en evolueert Marke tot een uitgesproken woongemeente van de Kortrijkse agglomeratie. Dit uit zich onder meer in de snelle bevolkingsgroei en een hoge tewerkstelling buiten de gemeente, voornamelijk in en rond Kortrijk. In 1976 wordt Marke een fusiegemeente van Kortrijk.
Om aan de vraag naar woningen te voldoen groeien sedert de Tweede Wereldoorlog aan weerszijden van de Pottelberg dichtbevolkte residentiële en sociale woonwijken die het bevolkingscijfer aanzienlijk deden stijgen. De belangrijkste wijken zijn "Ter Doenaert" en "Rodenburg". Andere maatregelen zijn onder meer de afbraak van het oude gemeentehuis (1959), de oprichting van de vrije gemengde basisschool op de wijk Rodenburg (1962), een school voor Bijzonder Lager Onderwijs in de Bruyningstraat (1963), de oprichting van een Rijkswijkschool aan de Kalvariestraat (1975) en van de kapelanij Onze-Lieve-Vrouw ten Spiegel in de oude schuur van Rodenburg.
In 1955 worden de Duitse soldaten van het "Ehrenfriedhof Marcke" in de Hellestraat opgegraven en overgeplaatst naar het Soldatenfriedhof in Menen. Een jaar later verhuist het gemeentekerkhof rond de Sint-Brixiuskerk naar de Spinnersstraat.
Ondanks grote infrastructuurwerken zoals de bouw van de huidige brug over de Leie (1967-1969) en het aanleggen van een ringlaan rond Kortrijk (1972-1978) wordt ook Marke getroffen door de economische crisis van de jaren 1980 wat onder meer leidt tot de sluiting van de weverij De Witte-Visage en de voormalige dakpannenfabriek die in 1968 was gefuseerd met de Steenbakkerij Ostyn-D'Haene uit Rumbeke en sindsdien overgeschakeld op de productie van snelbouwstenen en porotonstenen.
Marke is een typisch kerndorp met geconcentreerde bebouwing rond de belangrijkste straten zoals de Markekerkstraat, Marktstraat, Markeplaats, Rekkemsestraat, Kloosterstraat en Vagevuurstraat. Centraal in het dorp staan de dorpskerk met pastorie en onderpastorie en het zogenaamd "kasteel Blommeghem". Ten westen ligt het Goed te Marke, het voormalig foncier van de dorpsheerlijkheid. De basisbebouwing bestaat uit rijhuizen van twee bouwlagen onder pannen zadeldak met typische bakstenen lijstgevel.
Belangrijke nieuwbouwwijken ten westen, oosten en zuidoosten van het dorpscentrum. Een fraai voorbeeld van hedendaagse sociale woningbouw is het "woonerf Hullekens" van 1978 ontworpen door architect W. Desimpelaere van Groep Planning in opdracht van de "Intercommunale Leiedal".
Buiten de dorpskom verspreide hoevebouw, bestaande uit losse bestanddelen gegroepeerd rondom het erf. De meeste hoeves gaan in kern terug tot de 18de eeuw en worden als dusdanig weergegeven op de Ferrariskaart (1770-1778). Vele hoeves zijn thans verlaten of werden verbouwd tot residentieel wonen. De belangrijkste hoeves zijn "het Goed te Marke", het "Goed te Tollenars" en "het Goed te Coucx". Daarnaast vinden we in het landelijke gebied ook aan aantal typische boerenarbeidershuizen. Ook een groot aantal kapellen en kruisen. Opvallend te Marke zijn de zogenaamd Pestkruisen opgericht in 1855-1856.
Bron: DE GUNSCH A. & METDEPENNINGHEN C. met medewerking van CALLENS T. & VAN DEN MOOTER M. 2005-2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Kortrijk, Deel IA: stad Kortrijk, Straten A-K, Deel IB: stad Kortrijk, Straten L-Z, Deel IIA: deelgemeenten Aalbeke, Bellegem, Bissegem en Heule, Deel IIB: deelgemeenten Kooigem, Marke en Rollegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL5, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: De Gunsch, Ann; Metdepenninghen, Catheline; De Leeuw, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Aardweg
Omvat
Abdijmolenweg
Omvat
Arbeiderswoning
Omvat
Cannaertstraat
Omvat
Dorpswoning
Omvat
Engelse Wandeling
Omvat
Goed te Sorys
Omvat
Hektor Casteleinstraat
Omvat
Hellestraat
Omvat
Hemelrijkstraat
Omvat
Hermelijnstraat
Omvat
Hospitaalweg
Omvat
Kalvariestraat
Omvat
Kanunnikenstraat
Omvat
Kardinaalstraat
Omvat
Kasteeldreef
Omvat
Keizerstraat
Omvat
Kleine Marktstraat
Omvat
Kleine Pontestraat
Omvat
Kloosterstraat
Omvat
Koedreef
Omvat
Landhuis
Omvat
Marionetten (Marke)
Omvat
Markebekestraat
Omvat
Markekerkstraat
Omvat
Markeplaats
Omvat
Marktstraat
Omvat
Michel Vandewielestraat
Omvat
Moteweg
Omvat
Pontestraat
Omvat
Pottelberg (Marke)
Omvat
Preshoekstraat
Omvat
Rekkemsestraat
Omvat
Rodenburg
Omvat
Smokkelpotstraat
Omvat
Vagevuurstraat
Omvat
Van Belleghemdreef
Omvat
Watervalstraat
Omvat
Woonwijk Ter Doenaert
Omvat
Zusters Lovelingstraat
Omvat
Zwinstraat
Is deel van
Kortrijk, deelgemeenten
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Marke [online], https://id.erfgoed.net/themas/14510 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.