Gemeente van 6.914 inwoners (1996) en 2.953 hectare. Gelegen in Zandlemig Vlaanderen, aan de Brou-, Heule-, Papeland-, Passendale- en Roeselarebeek en aan de voormalige spoorlijn Ieper-Roeselare; laatst genoemde werd aangelegd in 1868, vanaf 1952 beperkt tot goederenvervoer en in 1970 volledig afgeschaft. In het uiterste oosten doorsneden door de provinciale baan Menen-Torhout (1751-1754).
Matig golvend reliëf (drempel van de kerk op 45,31 meter). Het bosareaal is verwaarloosbaar, enkele bosrestanten in het noordoosten, met onder meer het bos rond het "Koekuitkasteel", niet te na gesproken. Voornamelijk landbouw- en woongemeente.
Vruchtbare grond in het vlakke zuidoosten (Slyps, Tuimelaarshoek); relatief onvruchtbare grond in het heuvelachtige noordwesten (Keiberg en Drogenbroodhoek).
Aantal tuinbouwbedrijven met een grote oppervlakte aan serres. De industriële activiteit beperkt zich tot enkele textielbedrijven aan de Breulstraat, ontstaan uit de teloorgegane vlasnijverheid, een veevoederbedrijf in de Waterdamstraat en de melkfabriek Belgo Milk (Stationstraat nummer 149).
Eerste vermelding in 1085 als "Morcelede". De heerlijkheid Moorslede bezat gronden tot in Nieuwkerke en Ardooie, en kwam circa 1700 in het bezit van de heren van Dadizele. De heer oefende de hogere, de middelbare en de lagere rechtsmacht uit. Bestuurlijk en fiscaal behoorde Moorslede tot de Kasselrij Ieper (Oost-Ieper-Ambacht). Het in 1617 herbouwde kasteel of " 's heerenhuis" bevond zich iets ten westen van de kerk (zie Kasteelhofstraat), na 1700 werd het een kasteelhoeve. Te Moorslede bevonden zich nog (gedeelten van) andere heerlijkheden: de heerlijkheid Slyps (zie Kerkgehucht); de heerlijkheden Watermeulen en Strooiboom (zie gehuchten 'Waterdam' en 'Strooiboom' aan de Dadizeelsestraat).
Het patronaat van de Sint-Martinuskerk werd uitgeoefend door het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Doornik (schenking in 1188). De parochie maakte achtereenvolgens deel uit van het bisdom Doornik (tot 1559), Ieper (tot 1801), Gent (tot 1834) en Brugge. In 1673 bestond een derde van Moorslede nog uit heide en bos. Op de Ferrariskaart (1770-1778) zien we in het noorden en noordoosten van Moorslede een vrij groot bosgebied met het "capelle bosch" en " 't veldt bosch".
Moorslede wordt ook wel het "Lievensdorp" genoemd naar Constant Lievens s.j. (Moorslede 1856-Leuven 1893) die in India actief was als missionaris. Naar hem verwijzen een standbeeld op de Marktplaats en het Lievensmuseum (zie Stationsstraat 49-51).
Sinds de 13de eeuw was er te Moorslede een "Passanten Gasthuis Ten Bunderen", waarop het huidige klooster teruggaat. Vanaf 1815 uitbouw van een pensionaat "Ten Bunderen" ten zuiden van de kerk aan de toenmalige Yperstraat; oprichting van een aantal wijkschooltjes.
Het vooroorlogse dorp had een concentrische aanleg met marktplein ten oosten van de kerk. Ten westen van kerk en klooster verbond de smalle Pastorijstraat het kruispunt Dadizele-/Yperstraat met de Roeselare- en Statiestraat (oude straatnamen). De gemeenteraadszittingen hadden plaats in de herberg zogenaamd "Gemeentehuis" aan de Yperstraat.
De industrie was in 1914 nog landbouwgebonden: zestien zwingelfabrieken, een zestal brouwerijen, drie tabaksfabriekjes, een achttal windmolens (olie- en graanmolens), cichorei- en tabaksasten.
Moorslede was een sportgemeente; naar aanleiding van de successen van Moorsledenaar Cyriel Van Hauwaert in Paris-Roubaix werd in 1908 aan de Stationsstraat een fietspiste ingericht (tot 1911).
In de Eerste Wereldoorlog, sinds de slag om Passendale (31 juli - 10 november 1917) kwam de frontlinie veel dichter te liggen. De nagenoeg totale verwoesting van Moorslede - met uitzondering van het gehucht Slyps en enkele hoeves, aan de zuid- en zuidoostzijde - vond dan ook voornamelijk plaats in 1917-1918, dit door Britse beschietingen en het opblazen van strategische gebouwen door de Duitsers, zoals onder meer de kerk. Eind september, bevrijding van Moorslede onder meer door het Belgische '6e (regiment) jagers te voet' zie gedenkplaat aan het gemeentehuis, en de 6e Jagersstraat.
Vanaf 1919 geleidelijke terugkeer van de bevolking; de proost van het enigszins gespaarde Slyps richtte het "Amerikaansch Comité van Slyps" op om de teruggekeerden te bevoorraden. Oprichting van barakken aan de Roeselaarse- en Stationsstraat, aan eerstgenoemde straat onder meer noodkerk, -gemeentehuis en -pastorie. Een aantal semi-permanente woningen bleven bewaard (zie Stationsstraat).
Vanaf 1921, wederopbouw onder leiding van de controlerende gemeentearchitect R. Cauwe (Brugge), grosso modo naar het vooroorlogse aanlegplan. De Sint-Martinuskerk werd getrouw en op dezelfde plaats wederopgebouwd. De vooroorlogse Pastorijstraat werd verbreed en opgenomen in de Dadizeelsetraat; de pastorie werd dichter bij de kerk, op grond van het verwoeste klooster wederopgebouwd; aan de Iepersestraat op die bepaalde gronden, oprichting van de zogenaamde "Patria" of parochiezaal. Heropbouw op nieuwe locatie: het klooster aan de Stationsstraat en de zogenaamde "Kasteelhoeve" aan de Iepersestraat.
De vooroorlogse rijhuizen onder zadeldaken (nok parallel aan straat) werden veelal eclectischer wederopgebouwd, zie typerende hals- en trapgevels. Burgerhuizen kregen dikwijls een regionale neorenaissance-inslag. De hoeven, veelal kleinere van het langgestrekte type en grotere met losse bestanddelen, werden grosso modo naar het vooroorlogse patroon heropgebouwd. Vier brouwerijen herrezen uit het puin en bleven in bedrijf tot 1942-1943. De windmolens werden in een aantal gevallen vervangen door mechanische maalderijen. De landbouw bleef gericht op industriële teelten zoals cichorei en vlas. Aanvankelijk was men aangewezen op Leieroten onder meer te Geluwe, vanaf de jaren 1920, bouw van betonnen rootputten. Na de vlascrisis van 1950-1951, overschakeling naar tuinbouw met onder meer serrekweek.
Dorpskom gevormd door Marktplaats, Markt- en Kerkstraat, centraal gedomineerd door de parochiekerk Sint-Martinus, met gemeentehuis ten oosten van de Marktplaats (hoek Breulstraat/Pater Lievensstraat). Respectievelijk ten westen, ten noorden en ten zuiden bij dorpskom aansluitend gedeelten van de Dadizeelse- en Roeselaarsestraat, en de 6e Jagersstraat, typische dorpsstraten met lintbebouwing. Voorts geconcentreerde bebouwing aan de uitvalswegen voornamelijk aan de Breul-, Dadizeelse-, Ieperse-, Pater Lievens-, Roeselaarse- en Stationsstraat. Ten westen, kleine tuinwijk uit de jaren 1920 aan de Stationsstraat. Voorts verspreide hoevebouw.
Architect R. Cauwe (Brugge) drukte zijn stempel op de wederopbouw van de gemeente; hij ontwierp de voornaamste openbare gebouwen, met medewerking van A. De Pauw (Brugge) voor de kerk. Laatst genoemde architect leidde tevens de wederopbouwwerken van het het klooster. Voorts waren blijkens archiefonderzoek volgende architecten betrokken bij de wederopbouw: E. Apers (Roeselare), H. Buytaert-Reynaert (Roeselare), O. Francotte (Brussel), A. Latte (Kortrijk), Schaessens en Bytebier (Brussel), C. Van Moerkerke-Decraene (Roeselare) en V. Verlinden (Luik).
Nieuwbouwwijken voornamelijk gevat tussen Dadizeelse-, Sparre-, en Slypsstraat. Recente appartementsbouw op de hoek van Dadizeelse- en Kerkstraat.
- Algemeent Rijksarchief, Dienst der Verwoeste Gewesten.
- Davidsfonds Moorslede, Moorslede vroeger en nu, Moorslede, 1978. Uitgave van oude prentbriefkaarten.
- HOUTHAEVE R., LECLUYSE N., Moorslede 1914-1918. Morsdood... en toch herboren, Roeselare, 1997.
- HOUTHAEVE R., Moorslede, het Lievensdorp, Izegem, 1988.
- LECLUYSE N., DENORME O. e.a., Moorslede, beelden uit het verleden, Handzame, 1984.
- VAN DEN WEGHE M., Geschiedenis van Moorslede. Versierd met prenten, Ieper, 1894. Anastatische herdruk, Handzame, 1977.