Voormalige taalgrens-, thans centrumgemeente van Brakel. Vierde grootste deelgemeente met oppervlakte van 872 hectare en dichtste bevolking met 5972 inwoners (30.12.2000). Heden voornamelijk woon- en pendel- en in mindere mate landbouwgemeente, heeft haar agrarisch karakter in de loop van de tweede helft van de 20ste eeuw verloren. Grondgebied volledig door andere deelgemeenten van Brakel ingesloten, in het noorden grenzend aan Michelbeke, in het noordoosten aan Sint-Maria-Oudenhove, in het zuidoosten aan Parike en Everbeek, in het zuidwesten aan Opbrakel, in het westen aan Zegelsem en in het noordwesten aan Elst.
Behorend tot de Vlaamse Ardennen in zuidoost-Vlaanderen, vertoont de gemeente een sterk heuvelachtig reliëf met een hoogte variërend van 35 tot 100 meter. De Kleiberg in het noordwesten is met 100 meter het hoogste punt, gevolgd door de Toepheuvel in het oosten met een hoogte van circa 85 meter. Landschap gekenmerkt door een opeenvolging van open kouters (zie Hoogkouterstraat) op hoogste delen van afgeronde leemruggen en door gesloten begroeiing in depressies en beekvalleien. De bodemgesteldheid bestaat voornamelijk uit zandleem- en leemgronden, uitstekend voor landbouw, en een brede strook van kleigronden ten noorden van de Zwalmbeek. Voornamelijk weiden en nattere bossen in beekvalleien; beboste zone met populierenbeplanting in omgeving van het parkdomein van de Top Bronnen. Zeer waterrijk gebied met groot aantal bronnetjes. Het dorpscentrum ontwikkelde zich in de brede vallei rond de Zwalmbeek die het grondgebied van het zuidwesten naar het noordoosten doorsnijdt. Zwalmbeek behorend, met haar zijtakken (Dorenbosbeek (Verrebeek), Blekerijbeek (Slijpkotbeek) en Kouterbeek tot het verzamelgebied van de Schelde. De scheidingskam tussen Schelde- en Denderbekken loopt langs de Toepheuvel.
Over de vroegste bewoning is weinig geweten. Bij een noodopgraving in 1990 werden ter hoogte van de Ronsesestraat richting Opbrakel resten van aardewerk, silex en ijzerzandsteen gevonden. Handgemaakte ceramiek en luxe-aardewerk (namelijk beker, geknikte schalen en situlae) met invloeden van de Marne- en Champagnestreek daterend uit 450 voor Christus, begin van de La Tène-periode. Andere archeologische vondsten beperken zich tot een bronzen muntstuk uit de Gallo-Romeinse periode en de aanwezigheid van de zogenaamd "Romeinseweg", onderdeel van de weg Bavay-Blicquy-Velzeke lopende richting Opbrakel en Vloesberg.
Vroegere wegverbinding Oudenaarde-Geraardsbergen ten westen van dorpscentrum als enige verwijzing naar middeleeuwse bewoning. De gemeentenaam "Brakele inferius" (Nederbrakel) komt van in de 13de eeuw voor. De ontstaansgeschiedenis is nog onduidelijk. Nederbrakel in oorsprong jonger dan Opbrakel, had wellicht in de 13de of 14de eeuw (?) een bedeplaats en was begin 16de eeuw reeds uitgegroeid tot een centrum met markthal en dichte bebouwing rond het kerkplein. In de Middeleeuwen maakte Nederbrakel deel uit van het Tenement van Inde, dat in 1280 door de abdij van Cornelimunster (Aken) verkocht werd aan Gwijde van Dampierre, Graaf van Vlaanderen. Vanaf 1289 omgevormd tot heerlijkheid en geschonken aan zoon Gwijde van Namen. Pas in 1333 op rechterlijk, financieel en militair gebied bij het Graafschap Vlaanderen en het Land van Aalst gevoegd, op bestuurlijk gebied onafhankelijk als zogenaamd "village détaché". Later behoorde het leen toe aan familie van Schorisse (15de eeuw), vervolgens via huwelijk aan de Lalaing (15de tot 17de eeuw), in 1653-1654 verkocht aan Van Cauteren en via huwelijk in 1710 tot einde Ancien Regime eigendom van de Plotho die waarschijnlijk in de tweede helft van de 18de eeuw een buitenplaats liet bouwen aan de Kasteelstraat. Patronaatsrecht van de kerk door Gwijde van Namen aan het Sint-Hermeskapittel van Ronse geschonken dat bijgevolg recht had op 2/3 van de tienden. Naar geestelijk bestuur ressorterend onder bisdom Kamerijk, vanaf 1559 bisdom Mechelen, sinds 1801 onder bisdom Gent. De parochie behoorde oorspronkelijk tot de dekenij Geraardsbergen, in 1909 zelf verheven tot dekenij.
Vlasnijverheid in de 19de eeuw als belangrijkste bron van inkomsten, aangemoedigd door de oprichting van de "spinschool". Door teloorgang van nijverheid ten gevolge van industrialisatie begin tweede helft van de 19de eeuw, ontstaan van zogenaamd "Franschmans" seizoenarbeiders die in zomermaanden landarbeid in Frankrijk verrichtten. Eind 19de eeuw verbeterde de economische en landbouwsituatie onder meer door uitbouw van spoorweg-, tram- en wegennet. Circa 1884-1885 in gebruikname van spoorlijn, onderdeel van lijn Aalst-Ronse (Antwerpen-Douai), die Zottegem via Brakel met Ellezelles en het Henegouwse steenkoolgebied verbond. Economische verbetering wellicht in verband met de talrijke bouwsels en verbouwingen uit de tweede helft van de 19de eeuw in het centrum met nagenoeg kleinstedelijke allure. Tot jaren 1950 spoorlijn veelvuldig gebruikt door pendelende mijnwerkers. Voormalige bedding parallel lopend met de Zwalmbeek, sinds 1978 omgevormd tot fiets- en wandelweg. Tramlijn Oudenaarde-Geraardsbergen uit 1905 opgeheven na de Tweede Wereldoorlog.
Zeer verstedelijkt gebied met bebouwing geconcentreerd rond de verkeersaders die het centrum doorkruisen en teruggaan op het oudere wegennet. Knooppunt van wegen naar Oudenaarde, Zottegem, Ninove, Geraardsbergen en Ronse verbreed of aangelegd in de 19de eeuw en grondig aangepast in de 20ste eeuw. Aan de hoofdassen voornamelijk hedendaagse woningbouw met twee sociale woonwijken, gecombineerd met bebouwing uit de 19de eeuw en sporadisch uit de 18de eeuw. Buiten de dorpskern, verspreide bebouwing met nog kleinschalige gemengde landbouwbedrijven (vee- en graanteelt) waarvan enkele opklimmen tot de 18de of de 19de eeuw. Groot aantal eindigende bedrijven waar opvolging niet verzekerd is. Niet meer uitgebate hoeven werden laatste decennia aangepast tot woonhuis.
Veel bouwkundig erfgoed is teloor gegaan. Van de zeven, over het grondgebied verspreide water- en windmolens en twee rosmolens rest enkel de verwaarloosde zogenaamd "Slijpkotmolen". Slechts enkele architecturale getuigen van de vele brouwerijen en één stokerij die gemeente begin 20ste eeuw nog telde. Idem voor plaatselijke textiel-, kleding- en handschoenindustrie. Door aanwezigheid van zuiver bronwater ontstonden in begin 20ste eeuw waterbedrijven de zogenaamd "Top Bronnen" en "Koningsbronnen". Waarvan eerst genoemde in navolging van badplaasten aan de kust zoals Oostende, een kuuroord trachtte uit te bouwen rond de vermeende curatieve eigenschappen van het bronwater gekoppeld aan bosrijke gezonde omgeving; uiteindelijk niet gerealiseerd. Waterbedrijven nog steeds in bedrijf, thans horend bij groep Inexco-nv. Navolgers "Prins-Bronnen" (limonadefabriek) en "Lux-Bronnen" reeds in het tweede kwart van de 20ste eeuw stopgezet. Voorts kleinschalig industrieterrein ten zuidwesten van dorpscentrum. Recreatieve voorziening met zogenaamd "Rijdtmeersen" visvijver met waterspaarbekken aangelegd in 1995.
- BAGUET P.-VAN DE MERGEL F., Terugblik op Nederbrakel, s.l., 1990.
- BRAKELS T., Geschiedenis van Nederbrakel Opbrakel en omstreken, Kortrijk, 1952.
- DE LANGE S., Brakel - Toponymie, in Triverius, I, 1, 1971, p. 8-13.
- DE LANGE S., Brakel - Geschiedenis, in Triverius, II, 2, 1972, p. 9-12; II, 3, 1972, p. 2-5.
- DE MULDER G.-Velghe M., Een vroeg La Tene-kuil te Brakel, in Handelingen Zottegems Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde, V, 1991, p. 264-268.
- HONNAY J.P.- LOUIS A., Verklarende tekst bij het kaartblad Nederbrakel (99 E), Bodemkaart van België, s.l., 1966.
- GYSSELING M., Inleiding tot de toponymie, vooral van Oost-Vlaanderen, in Naamkunde, X, 1978, p. 19.