Provincie West-Vlaanderen, arrondissement Brugge, Bisdom Brugge. Gemeente Sint-Pieters is een deelgemeente van de stad Brugge.
Het totaal aantal inwoners bedraagt per 1 januari 2001 7.599, totale oppervlakte is 1370 hectare. Gelegen ten noorden van de Brugse deelgemeenten Christus-Koning en Sint-Andries.
Sint-Pieters wordt begrensd in het zuiden door het kanaal Brugge-Oostende (de vroegere Leet of Ieperleet), in het oosten door het Boudewijnkanaal (vroeger Zeekanaal), in het noordwesten door Meetkerke, in het noorden door Zuienkerke en Lissewege. Verschillende waterlopen doorkruisen het vlakke polderlandschap dat bestaat uit weilanden en akkers. In de zuidwesthoek ligt een stuk van de Meetkerkse Moeren, beschermd als landschap bij KB van 23 juli 1981. Door het gebied loopt de spoorlijn Brugge-Blankenberge, Brugge-Zeebrugge en Brugge-Knokke en de expresweg N31 naar Zeebrugge.
Sint-Pieters ligt in het poldergebied achter de zee en wordt aan de zuidkant begrensd door de zandstreek. Dit ganse gebied wordt in de Merovingische tijd aangeduid als de "pagus Flandrensis" bestaande uit drie kroondomeinen: Snellegem, Sijsele en Weinebrugge. Circa 850 splitst de nieuwe parochie Sint-Salvators zich van Snellegem af en in de 13de eeuw ontstaat op dit grondgebied de parochie Sint-Pieters-op-de-dijk. De Leet vormt de scheiding met de moederparochie Sint-Salvators.
De begrenzing van de parochie kent in de loop der tijden verschillende wijzigingen. Tussen 1275 en 1283 verwerft Brugge een ruime strook rond de stad, de Paallanden, zo genoemd naar de afbakening met grenspalen. Het zuidelijke deel van Sint-Pieters-op-de-dijk valt voortaan onder de jurisdictie van de stad.
Het graven van de tweede stadsomwalling in 1297 snijdt een deel van de Sint-Gillisparochie van de binnenstad af en na verloop van tijd wordt dit noordwestelijk deel van Sint-Gillis bij Sint-Pieters gevoegd.
Tijdens de Franse overheersing worden in 1795 de grenzen van de parochies nogmaals gewijzigd. Sint-Pieters-op-de-dijk wordt aan de zuidkant uitgebreid tot aan het kanaal Brugge-Oostende. Het stuk tussen het kanaal Brugge-Oostende en de Ezelpoort, waar later de parochie Christus-Koning ontstaat, blijft Brugs grondgebied. In 1798 wordt ook het stukje moerengebied ten westen van de Blankenbergse Vaart, dat tot dan bij Sint-Andries hoort, bij Sint-Pieters gevoegd.
De verbinding met de zee via het kanaal Brugge-Oostende voldoet niet meer en er moest naar een oplossing worden gezocht. Reeds in de jaren zestig en zeventig van de 19de eeuw bestonden er plannen om de Brugse haven uit te bouwen zoals in de buurlanden, waar grote haveninfrastructuurwerken plaats vonden. Op het eind van de 19de eeuw wordt het project Brugge-Zeehaven gelanceerd. Deze krijgt concreet vorm door toedoen van de Gentse liberaal August de Maere. Hij zet zijn ideeën op papier in de brochure "D'une communication directe de Bruges à la mer". Dit is het startsein voor de beweging Brugge-Zeehaven.
Op het einde van de 19de eeuw begint de uitbouw van de Brugse zeehaven. Een nieuw kanaal zorgt voor de verbinding met de zee. Een uitbreiding van het Brugse grondgebied is daarom noodzakelijk. Door het graven van het zeekanaal in 1896 wordt een deel van het grondgebied Koolkerke bij Sint-Pieters gevoegd, het zeekanaal vormt nu de oostelijke grens. Wanneer dan in 1899 de stad Brugge Sint-Pieters inlijft, verliest de gemeente definitief haar autonomie.
In de loop van de 20ste eeuw zal de uitbouw en impact van de haven op Sint-Pieters gestaag toenemen.
Circa 1000 voor Christus ligt achter een duinengordel een zoetwatermoeras dat zich uitstrekt tot het huidige Brugge. Door opeenstapeling van organisch materiaal vormt zich een veenlaag. Overstromingen (500 voor Christus - 1ste eeuw na Christus) slaan een bres in de duinengordel en via een getijdengeul vindt het zeewater zijn weg naar het binnenland. Over het veen, herschapen tot een waddengebied met slikken en schorren, wordt een dikke sliblaag afgezet. Tijdens havenwerken in 1899 in de wijk Fort Lapin (zie Koolkerke) vindt men uit die tijd sporen van menselijke aanwezigheid, onder meer resten van aardewerk, stenen werktuigen en kleinagels gebruikt voor zoutwinning.
Vanaf circa 50 na Christus, tijdens de Romeinse tijd, wordt door het dichtslibben van getijdengeulen en het ophogen van de grond bewoning mogelijk. Nog tijdens de opgravingen van 1899 ter hoogte van Fort Lapin vindt men resten van een boot en van een Gallo-Romeinse nederzetting uit circa 200 na Christus Die nederzetting wordt rond 268 door Germaanse piraten vernield, de zee overspoelt de resten en bedekt ze met een zandlaag.
Tussen de 4de en 7de eeuw teisteren opnieuw verschillende overstromingen de kuststreek. Het water dat tot in het centrum van het latere Brugge komt, overspoelt het hele grondgebied van Sint-Pieters; in de nu gevormde kreken wordt door de getijdenwerking het veen weggeschuurd. Opnieuw verandert het landschap in een slikken- en schorrengebied.
Enkele hoger gelegen gronden steken uit, zoals kreek- en zandruggen tussen Oudenburg en Aardenburg. Aan de rand van die hogere zandgronden slibt het schorrengebied langzaam dicht. In deze periode wordt de huidige poldergrens vastgelegd. Door ophoging van de grond trekt de zee zich terug en verzanden ook de kreken. De gewijzigde vegetatie op de schorren maakt het weiden van schapen mogelijk. Op die moerassige weidegrond bieden de hoger gelegen kreekruggen een uitkomst voor het opwerpen van woonheuvels, ook terpen genoemd. Voorts worden de kreekruggen gebruikt als schapenwegels naar de moeilijk toegankelijke weidegebieden zoals de Gentele (zie Blankenbergse Dijk) en de Dulleweg (zie Palingstraat). Enkele van die wegels vertrekken vanuit Brugge en vormen de latere verbindingswegen tussen de verschillende polderdorpen.
Sint-Pieters ontstaat in het gebied tussen de zogenaamde Vertinge, een zijriviertje van de toenmalige Leet, heden de Blankenbergse Vaart genoemd, en een kreek ongeveer ter hoogte van het Lisseweegs Vaartje. Dit stukje polder wordt in de 7de eeuw als eerste aangeduid met de naam Vlaanderen, in de betekenis van een overstroomde vlakte. De verbinding vanuit de stad met het drooggevallen schorrengebied loopt via de Scheepsdalelaan (zie Christus-Koning), een brug over de Leet (dit is het latere kanaal Brugge-Oostende), en verder via de Zandweg, de huidige Oostendse Steenweg.
Vanaf circa 1000 na Christus worden moerassen drooggelegd en dijken gebouwd. De oudste dijk, de Gentele- of Blankenbergse Dijk, volgt grosso modo de huidige Sint-Jorisstraat, Vlamingdam, Nikolaas Gombertstraat, Sint-Pietersgroenestraat, Blankenbergse Dijk en Spreeuwenstraat, en loopt verder op het huidige grondgebied Uitkerke en Blankenberge. Meer westelijk komt een tweede dijk tussen Oudenburg en Bredene: de Zidelinge of Dijk van de Blankenbergse Watering. Dan volgt een derde dijk, de Evendijk, als extra bescherming achter de duinenrij tussen Bredene en Uitkerke.
De overstromingen van de Duinkerke III-transgressie tijdens de 11de en 12de eeuw laten Sint-Pieters ongemoeid. Bij de springvloed van 1134 houden de dijken grotendeels stand. Het binnenstromende zeewater wordt in oostelijke richting naar het binnenland gestuwd en vormt zo het Zwin. Daarmee komt de verbinding tussen Brugge en de zee tot stand. De droog gebleven gebieden noemt men Oudland.
Na 1200 wordt de Dulleweg aangelegd, een dijk die loopt vanaf de huidige Sint-Pieterskerk langs de Palingstraat, de spoorweg, door de huidige industriezone de Blauwe Toren en Herdersbrug-West tot in Uitkerke. Enkele natuurlijke afvoerkanaaltjes zorgen voor de afwatering. De Leet of Ieperleet vormt van oudsher een waterweg tussen Brugge en de monding van de IJzer en is vooral voor Ieper een belangrijke verbinding.
Bij het zoeken naar een betere zeeverbinding via Oostende wordt in 1618 de Leet uitgediept en gekanaliseerd tot het huidige kanaal Brugge-Oostende. Het zijriviertje de Vertinge wordt later gekanaliseerd tot Blankenbergse Vaart. Het krijgt in de 12de eeuw ter hoogte van de Leet twee sluizen; die plaats heet voortaan Speien (zie Speistraat). Meer oostwaarts begint aan de huidige Krakelebrug de Lisseweegse Watergang of het Lisseweegs Vaartje. Het is uitgegraven in de tweede helft van de 12de eeuw en vormt een verbindingsweg onder meer naar de abdij Ter Doest (zie Lissewege). De monniken bouwen en beheren aan de Leet een sluis, de zogenaamde Monnikenspeie. In 1779 wordt melding gemaakt van een sas dat gelegen is naast de Monnikenspeie: de Krakelesas, hoogstwaarschijnlijk geplaatst tussen 1741 en 1727. Deze sluis ontlast de toenemende scheepvaart op het Lisseweegs Vaartje. Met de aanleg circa 1900 van het zeekanaal (vanaf 1953 het Boudewijnkanaal genoemd) verdwijnt de sluis. Het eerste stuk van de vaart wordt gedempt, 500 meter westwaarts heruitgegraven en ter hoogte van de Sint-Pieterskerklaan opnieuw aangesloten met de oude vaart.
Reeds vóór 1167 is er bewoning in het gehucht "Scepstale" (zie Christus-Koning), gelegen rond een waterput en de brug over de Leet. Aan deze Scheepsdalebrug vestigen zich vooral ambachtslui en schippers.
De parochie Sint-Salvators staat in die tijd onder het gezag van het bisdom Doornik. Bisschop Walter de Marvis sticht in het begin van de 13de eeuw in het gebied ten noorden van de Leet de parochie Sint-Pieters. Aanvankelijk wordt de parochie vermeld als Sint-Pieters-ten-Poele, genoemd naar een nabijgelegen poel, later krijgt het de naam Sint-Pieters-op-de-dijk.
Ter hoogte van de kruising van de Gentele en de Dulleweg was een tweede bewoningskern, hoofdzakelijk van kleine boeren, ontstaan. Op die plaats komt er een kerkje gewijd aan de H. Petrus. Van de eerste kerk, met drie beuken en toren, is niets overgebleven. Vanaf 1612, na de jarenlange godsdiensttroebelen, begint de heropbouw, die bijna honderd jaar zal duren. Maar de kerk geraakt in de loop van de 18de eeuw opnieuw in verval. De grondige hernieuwing in 1786 heeft als resultaat een éénbeukige kerk met twee kleine dwarsbeuken en een toren. Plaatsgebrek maakt in 1845 een uitbreiding noodzakelijk. Architect P. Buyck (Brugge) laat de kerk grotendeels herbouwen: de kerk wordt westwaarts verlengd, de dwarsbeuken worden gesupprimeerd en er komen twee zijbeuken. In 1863 wordt de klokkentoren verhoogd.
In het Oudland worden, op de gronden van lenen of abdijen, boerderijen met walgrachten gebouwd. Deze liggen vaak aan de oorsprong van de latere kastelen. Sommige hebben een dubbele omwalling: op het opperhof staat de herenwoonst, op het neerhof de boerderij (onder meer Ooievaarsnest, Steenkaai nummer 42, Rustenburg, Oude Oostendse Steenweg nummer 43). Daarnaast zijn er ook talrijke boerderijtjes en huizen van landarbeiders.
Circa 1000 zou het leengoed "Ten Poele", gelegen aan de poel "De Duivelsput" (zie Duivenslagstraat), zijn ontstaan.
De hoeves "Papenheester" en "Papenkot" (Oostendse Steenweg nummers 124, 126) staan op de voormalige gronden van dit leengoed. Daarbij horen, wellicht vanaf de 14de eeuw, de lenen met omwalde hoeves "Ten Walle" (Blankenbergse Dijk nummer 75) voor het eerst vermeld in 1435 en "Meulenhof" (Oostendse Steenweg nummer 212). Na de Duinkerke III-transgressie vestigt de heer van "Ten Poele" zich op de nieuwe poldergrond achter de dijk, terwijl het oude leen in verval geraakt. In de Middeleeuwen staat er een omwalde kasteelhoeve, van een echt kasteel is pas sprake vanaf de 18de eeuw. De hoeve verdwijnt maar kasteel en omwalling blijven bewaard (zie Vaartstraat nummer 51).
Vanaf de 11de eeuw is er sprake van de hoeves "Groot Eekhoute" (Oostendse Steenweg nummer 285; heden met resten uit de 16de en 17de eeuw) en "Kleine Eekhoute" (Oostendse Steenweg nummer 273). Beide hoeves waren afhankelijk van de nu verdwenen Brugse Eekhoutabdij.
Vóór 1174 bezitten de monniken van de Gentse Sint-Pietersabdij de hoeve "Monnikenwerve". Deze lag aan de kreek en was, zoals de naam laat vermoeden, op een terp gebouwd. Onbeschermd door dijken, gaat de hoeve na de 15de eeuw tijdens overstromingen ten onder.
Vanaf het eind van de 12de eeuw tot de opheffing van de orde in 1312 hebben de tempeliers een domein met omwalde hoeve en kapel tussen het kanaal Brugge-Oostende (de Leet) en de Oostendse Steenweg, en grenzend aan het leengoed "Ten Poele", onder meer op de gronden van het huidige Sint-Janshospitaal. De machtige tempeliers kunnen hun eigendommen in Brugge bereiken via een privé-brug over de Leet, ter hoogte van de huidige Waggelwaterbrug. Na het verdwijnen van de tempeliers blijft de hoeve bestaan, tot ze in 1912 het veld moet ruimen voor de borstelfabriek van Delhaize (zie Steenkaai).
Circa 1300 is er sprake van het leengoed "De Pathoeke" en in 1330 van de op een terp gelegen hoeve het "Torentje" (Oostendse Steenweg nummer 161).
In de 14de eeuw staan op het leengoed "Wijnenburg" aan de Steenkaai: een hoeve (voor het eerst vermeld in 1329), de in 1578 door de geuzen vernielde Sint-Annakapel en een kasteel in de 18de en de 19de eeuw. In 1976 maakt de hoeve plaats voor het Sint-Janshospitaal.
Op de hoek van de Oostendse Steenweg en de Poelweg staat circa 1335 een klein ziekenhuis met een herberg, die vanaf 1770 dienst doet als hoeve. Het geheel verdwijnt in 1980.
In 1365 is sprake van de hoeve "Blauwe Toren" (Oostendse Steenweg nummer 232). Nog in de 14de eeuw verwerft het oude leen "Ten Poele" een achterleen met daarop de "Sint-Hubrechtshoeve" en daarnaast de "Sint-Hubrechtskapel". Deze verdwijnt in de 16de eeuw maar wordt in 1932 in kubistische stijl heropgebouwd door architect Luc Viérin.
De oorsprong van het kasteel "De Patente" (Blankenbergse Steenweg nummer 120) kan teruggaan tot de 14de-15de eeuw. Eerst is er een omwalde hoeve, later komt er een kasteel, dat in 1891 wordt verbouwd door architect R. Buyck.
Uit de 15de eeuw dateert de hoeve "De Klinke" (de naam refereert wellicht aan een heuvel), ook "Karnemelkhuis" genoemd (Oude Oostendse Steenweg nummer 73). Nog in de 15de eeuw zou het goed "Rustenburg" met omwalde hoeve zijn ontstaan. In de ommeloper van 1785 staat het vermeld als kasteel. Het wordt sterk verbouwd in de 19de en 20ste eeuw. Ter hoogte van de Zevenekebrug aan de Lisseweegse Watergang lag een hoeve met herberg (zie Zeveneke nrummer 12).
Het 16de-eeuwse buitengoed van de Spaanse familie Peralta (Peraltastraat nummer 1), vóór het graven van het zeekanaal gelegen op Koolkerks grondgebied, had een kasteel en een hoeve. De hoeve van 1650 is bewaard gebleven.
Circa 1617 wordt melding gemaakt van het kasteel "Ooievaarsnest" (Steenkaai nummer 42), dat deel uitmaakt van het "Hof van Norenburg" (zie Sint-Andries). Vanaf 1780 draagt het de naam "Ruddershove". Het kasteel, in 1906 verbouwd door architect Louis Charels, heeft nog een dubbele omwalling.
De parochie beschikt, zeker vanaf de late Middeleeuwen, over een zestal door wind aangedreven graan- en/ of oliemolens. De oudste vermelding (1368) betreft een oliemolen op de hoek van de Poelweg en de Oostendse Steenweg. In de loop van de 15de en 16de eeuw staan er enkele molens langs de Lisseweegse watergang, de Molenstraat en de Oostendse Steenweg. De "Zandwegemolen" aan de Oude Oostendse Steenweg blijft als enige over en dateert van 1860. Vermeldenswaard is nog de korte aanwezigheid circa 1690 van een poertoren, een opslagplaats voor buskruit, in de buurt van de "Krakelesluis".
Als autonome parochie wil Sint-Pieters zelf instaan voor het verschaffen van onderwijs. Documenten melden reeds in 1666 het bestaan van een parochieschool. In 1828 wordt een eerste officiële lagere gemeenteschool opgericht, maar door beleidsfouten en financiële perikelen kent de school geen groot succes. Halverwege de 19de eeuw wordt er langs de Blankenbergse Steenweg een gemeentelijke meisjesschool opgericht. In volle schoolstrijd, in het laatste kwart van de eeuw, overleeft de lagere school de concurrentie met een nieuw opgerichte katholieke school niet. Ook de gemeentelijk meisjesschool wordt in die periode bij het katholieke net gevoegd.
In 1931 bouwt de parochie dicht bij de kerk (Blankenbergse Steenweg nummer 217-219) een school met klooster, theater- en filmzaal, in een modernistische "pakketbotenstijl" en ontworpen door de Brugse architecten Jozef en Luc Viérin. Rechts daarvan bouwt de Stad in 1983 een cultureel centrum met een bibliotheek, toneelzaal, tentoonstellingsruimte en enkele klaslokalen.
Heden beschikt de school Sint-Leo in de nieuwe wijken over enkele afdelingen in de Paling-, Wilgen- en Potentestraat.
De Leet, tevens de zuidgrens van Sint-Pieters, is van oudsher een belangrijke verkeersader. Na het uitgraven van het kanaal Brugge-Oostende in 1618, en zeker met de verbinding vanaf 1753 met Gent via de Coupure, neemt de scheepstrafiek aanzienlijk toe. De strategisch belangrijke waterweg dient in de 17de eeuw, door de talrijke militaire conflicten, beschermd te worden door middel van versterkingen (onder meer het Fort Lapin aan de handelskom, aan de Krakelebrug, ter hoogte van de Scheepsdalebrug en ter Speien).
Door het verbeterde waterwegennet neemt ook het personenvervoer toe. Vanaf de 17de eeuw voorziet een barge een verbinding naar Nieuwpoort en Oostende. Dit alles brengt ter hoogte van de Scheepsdalebrug en Houtkaai (zie Christus-Koning) een grote bedrijvigheid met zich mee: er komen onder meer handelszaken, bedrijven en herbergen.
Onder het Oostenrijks Bewind worden de belangrijkste, tot dan vaak moeilijk berijdbare verbindingswegen heraangelegd tot rechte steenwegen. Voor de Blankenbergse Steenweg maakt architect H. Pulinkx in 1723 een nieuw ontwerp. Het oude tracé blijft behouden tot aan de Sint-Pieterskerk maar loopt vanaf daar in een rechte lijn naar Uitkerke. De Steenweg is een grote verbetering voor de aan- en afvoer naar Blankenberge van vis en allerlei materialen. Vanaf de 18de eeuw is het ook een belangrijke verkeersweg voor badgasten. De Blankenbergse Dijk en de Dulleweg, tot dan de voornaamste verbindingswegen, worden nu secundaire landwegen. Op verschillende plaatsen moet voor het gebruik van de nieuwe weg tol worden betaald. De herberg "de Barriere", Blankenbergse Steenweg nummer 257-259, herinnert daaraan.
De Oostendse Steenweg behoudt grotendeels het oorspronkelijk tracé. Het rechttrekken van de bocht ter hoogte van de Oude Oostendse Steenweg dateert van 1934.
In 1838 krijgt Brugge een spoorweg die Brussel met Oostende moet verbinden. In 1863 komt er een uitbreiding met een lijn naar de oostkust, die dwars door Sint-Pieters loopt. In 1906-1910 wordt op een talud een nieuwe spoorwegverbinding gelegd naar de oostkust. Hiervoor zijn viaducten nodig over het kanaal Brugge-Oostende en de Blankenbergse en Oostendse Steenweg. Verschillende treinwachtershuisjes getuigen nog van die periode, onder meer langs de Blankenbergse Steenweg en Zeveneke. Aan de Sint-Pietersstatiedreef komen er in 1887 een stationsgebouw en twee huizen in historiserende neo-Renaissancestijl. Het gehele complex wordt in 1957 afgebroken en vervangen door twee wachthuisjes.
Op het einde van de 19de eeuw vat Brugge grootse plannen op. Er moet een zeekanaal worden gegraven naar de nieuw aan te leggen haven in Zeebrugge. Dit zal in de loop van de 20ste eeuw verstrekkende gevolgen hebben voor het uitzicht van de wijken Scheepsdale (zie Christus-Koning) en Sint-Pieters. In functie van de zeehaven wordt een rangeerstation en goederensporen naar de verschillende havendokken aangelegd maar zijn tegenwoordig niet meer in gebruik.
Industrieën en bedrijven hebben zich hoofdzakelijk rond het kanaal Brugge-Oostende gevestigd, zoals aan de Hout- en Steenkaai. Enkele grote tuinbouwbedrijven situeren zich in de buurt van de Scheepsdalelaan (zie Christus-Koning), de Sint-Pieterskaai en langs de Blankenbergse Steenweg op de plaats van de latere Sint-Pieterstuinwijk. Circa 1900 moedigt het stadsbestuur de ondernemers aan om hun bedrijven naar Sint-Pieters te verplaatsen waar terreinen ter beschikking worden gesteld. Onder meer de houthandel Lantsoght aan de Sint-Pieterskaai, de borstelfabriek Delhaize aan de Steenkaai, papierfabriek Viaene aan de Blankenbergse Steenweg, sigarenfabriek Deneve op de splitsing met de Oostendse Steenweg, drukkerij Verbeke aan het Tempelhof, pottenbakkerij Willemyns, de West-Vlaamse Betonwerkerij en limonadefabriek Stael aan de Sint-Pietersgroenestraat maken daar gebruik van. De meeste van die bedrijven verdwijnen in de loop van 20ste eeuw.
Ondanks de euforie rond de uitbouw van de Brugse zeehaven en het aanleggen van een spoorweg behoudt Sint-Pieters tot diep in de 20ste eeuw haar landelijk karakter. De "groene" gemeente bestaat tot dan grotendeels uit polders met landerijen, dreven, boomgaarden en bossen. Vele wegen zijn afgezoomd met bomen en hagen.
In de tweede helft van de 20ste eeuw verandert, eerst in het oostelijk deel, het uitzicht van Sint-Pieters ingrijpend. In de jaren 1950 worden de dokken aan het zeekanaal uitgebreid. Het oude landgoed "De Pathoeke" verdwijnt, grote stukken grond worden opgespoten. Langs het Lisseweegs Vaartje komen er nieuwe industrieterreinen: aan de rechteroever strekt zich "Herdersbrug-West" uit vanaf de Sint-Pieterskaai tot aan de grens met Lissewege, meer naar het noorden ligt aan de linkeroever het terrein "De Blauwe Toren". In 1953 ontwerpt architect Josef Lantsoght (Brugge) langs de Sint-Pieterszuidstraat een monumentale veemarkt in modernistische stijl. Het gebouw staat leeg, de toekomstige functie is nog onzeker.
Vanaf nu worden ook grote delen landbouw- en natuurgebied verkaveld voor nieuwe woningen. Een vroege uiting van sociale woningbouw is de Sint-Pieters-Tuinwijk, daterend van 1923. Na de Tweede Wereld Oorlog worden in sneltempo nieuwe huizen gebouwd, vooral rond de reeds bestaande bebouwing in het zuidelijk deel van Sint-Pieters. Sinds de jaren 1960 breiden de verkavelingen zich noordwaarts uit, onder meer voor sociale woningen en appartementsgebouwen die grotendeels worden gebouwd door huisvestingsmaatschappijen.
In de groeiende gemeente ontstaat reeds vóór de Tweede Wereld Oorlog de behoefte aan een hulpkerk. De Sint-Pauluskerk, in moderne stijl, komt er in 1968 en is een ontwerp van de architecten I. Hintjens (Antwerpen) en J. Beyne (Brugge).
Vanaf de jaren 1970 ondergaat ook het westelijke deel van de gemeente enkele belangrijke ingrepen. Door de aanleg in 1972-1973 van de expresweg N31 naar Zeebrugge wordt aan de Sint-Pietersmolenstraat en de Blankenbergse Dijk de Sint-Pietersplas gegraven. Deze evolueert tot een recreatiegebied. Achter de Steenkaai, op de voormalige gronden van de tempeliers, bouwt het Brugse Sint-Janshospitaal in 1976 het A.Z. Sint-Jan. Het grote hospitaalcomplex met een klooster langs de Oude Oostendse Steenweg is een ontwerp van architect Josef Lantsoght (Brugge). De voormalige hoeve "Wijnenburg" en het bijbehorend landbouwgebied verdwijnen.
Ten zuiden van de Sint-Pietersmolenstraat ontstaat vanaf de jaren 1980 een nieuwbouwwijk met sociale woningen en appartementsgebouwen.
Heden blijven nog enkele groene zones over: het moerengebied ten noorden van Sint-Andries, de Sint-Pietersplas rond de hoeve "Ten Walle" en weilanden ten westen van het Lisseweegs Vaartje ter hoogte van "Zeveneke".
Bron: GILTÉ S., VANWALLEGHEM A. & VAN VLAENDEREN P. met medewerking van DENDOOVEN K. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Brugge, Deelgemeenten Koolkerke, Sint-Jozef en Sint-Pieters, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL12, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Gilté, Stefanie; Vanwalleghem, Aagje; Van Vlaenderen, Patricia
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Geologisch onderzoek leverde nieuwe inzichten op in de ontstaansgeschiedenis van de kustvlakte en leidde tot de verwerping van het Duinkerketransgressiemodel. De aangetroffen sedimenten zouden afgezet zijn in een milieu van afwisselende opvulling en vernieuwde mariene invloed. Hierdoor lijkt het niet langer te gaan om grootschalige, gelijktijdige overstromingen van het kustgebied, maar eerder om zeer lokale veranderingen. De sedimenten van de Duinkerke II-transgressie stemmen doorgaans overeen met rustige verlandingsfasen, terwijl de Duinkerke III-transgressie in werkelijkheid rampzalige overstromingen waren, die door de mens zijn veroorzaakt.
Omvat
Blankenbergse Dijk
Omvat
Duivenslagstraat
Omvat
Karel Mestdaghstraat
Omvat
Kleine Moerstraat
Omvat
Lege Moerstraat
Omvat
Oostendse Steenweg
Omvat
Oude Oostendse Steenweg
Omvat
Peraltastraat
Omvat
Ruddershove
Omvat
Sint-Paulusstraat
Omvat
Sint-Pieters-Tuinwijk
Omvat
Sint-Pietersgroenestraat
Omvat
Sint-Pieterskerklaan
Omvat
Sint-Pietersmolenstraat
Omvat
Sint-Pietersstatiedreef
Omvat
Sint-Pieterswijk
Omvat
Sint-Pieterszuidstraat
Omvat
Steenkaai
Omvat
Tempelhof
Omvat
Vaartstraat
Omvat
Wijnenburgstraat
Omvat
Zeveneke
Is deel van
Brugge
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Pieters [online], https://id.erfgoed.net/themas/14548 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.